ABRvS, 14-05-2003, nr. 200203532/1
ECLI:NL:RVS:2003:AF8622
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-05-2003
- Zaaknummer
200203532/1
- LJN
AF8622
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AF8622, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑05‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2003, 241 met annotatie van E.J. Daalder
Uitspraak 14‑05‑2003
Inhoudsindicatie
-
200203532/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap "Kennemerland Beheer B.V.", gevestigd te Santpoort-Zuid,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht van 1 juli 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Loenen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2001 - voorzover hier van belang - heeft het college van burgemeester en wethouders van Loenen (hierna: het college) het verzoek van appellante van 10 september 2001 om het door Akro Consult opgestelde financieel model inzake het stedenbouwkundig ontwerp voor de wijk Cronenburgh en het Centrumplan van de gemeente Loenen (hierna: het rekenmodel) openbaar te maken, afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2002, verzonden op 15 juli 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 juli 2002 heeft het college de op de zaak betrekking hebbende gegevens ingezonden en op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om geheimhouding van het rekenmodel verzocht. Bij brief van 29 juli 2002 heeft appellante de Afdeling toestemming verleend om mede op basis van dit stuk uitspraak te doen.
Bij brief van 27 september 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [medewerker van het Juridisch en Bestuurlijk Adviescentrum B.V.] te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Kranenburg, ambtenaar van de gemeente Loenen, en [medewerker van het adviesbureau Akro Consult] te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De in bezwaar gehandhaafde weigering is gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, alsmede op artikel 11, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Nu het college in de procedure bij de voorzieningenrechter heeft aangegeven het beroep op artikel 11 niet langer te handhaven, zal deze weigeringsgrond buiten beschouwing worden gelaten.
2.2. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege als het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van - onder meer - de gemeente.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie eveneens achterwege als het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.3. Vooropgesteld wordt dat het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient, welk belang de Wob vooronderstelt. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Derhalve kan ten aanzien van openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de (relatieve) weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker.
In het licht hiervan is het publieke belang bij openbaarmaking van het rekenmodel uitgangspunt, doch moet dit belang niet worden afgewogen tegen het door appellante aangevoerde individuele belang bij een adequaat gebruik van het recht op inspraak met betrekking tot het voorontwerp-bestemmingsplan "Cronenburgh", dat voor het hier aan de orde zijnde gebied in procedure is gebracht, maar tegen de belangen waarop het college zich beroept.
2.4. Het hoger beroep keert zich in hoofdzaak tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat openbaarmaking van het rekenmodel schade kan toebrengen aan de onderhandelingspositie van de gemeente. Daartoe heeft appellante - kort samengevat - aangevoerd, dat de door het college gestelde relatie tussen het opgestelde rekenmodel en de voor de fasen 1 en 2 van het plan "Cronenburgh" lopende aanbestedingsprocedure niet dan wel nauwelijks aanwezig is. Gelet hierop moet volgens appellante het rekenmodel van relatieve betekenis worden geacht en kan hierin geen reden worden gevonden om niet tot openbaarmaking over te gaan.
2.5. Dit betoog faalt. Blijkens de gedingstukken is de gemeente voornemens om de locaties Cronenburgh I en II voor woningbouw te laten ontwikkelen door een marktpartij. Niet alleen zullen de onderhandelingen worden gevoerd met meer partijen, dan die bij de selectie- of de aanbestedingsprocedure zijn betrokken, maar ook zal een selectieprocedure worden toegepast, die meer inhoudt dan een aanbestedingsprocedure of veiling; het gaat om een ontwikkel-/ ontwerpopdracht die aan drie ontwikkelaars zal worden verstrekt. Partijen dienen daarbij per onderdeel een ontwerp en een prijs te bieden. Gunning zal plaatsvinden op basis van de aanbieding, die voor wat betreft uitwerking en prijsaanbieding het meest gunstig is. Niet is uitgesloten dat met meerdere ontwikkelaars een overeenkomst zal worden gesloten. Het rekenmodel zal worden gebruikt om te beoordelen of de totale planontwikkeling rendabel is. Anders dan appellante lijkt te veronderstellen is het desbetreffende stuk dan ook niet alleen voor de aanbestedingsprocedure van belang.
Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van het desbetreffende stuk kennis te hebben genomen, is de Afdeling gebleken dat het rekenmodel een voorzichtigheidsberekening van investeringen bevat afgezet tegen mogelijke opbrengsten. In het desbestreffende stuk is onder meer informatie opgenomen over de verwachte grondopbrengsten, de bouwprijzen en de geschatte verwervingsprijzen voor gronden, schadevergoedingen en uitplaatsingskosten. De Afdeling acht niet onaannemelijk dat, zoals het college heeft gesteld, door openbaarmaking van de in het rekenmodel vervatte informatie de kans groot is dat projectontwikkelaars, waarmee de gemeente in onderhandeling wil treden, biedingen op de in het rekenmodel vermelde bedragen zullen afstemmen. In het licht hiervan is niet uitgesloten dat door openbaarmaking van het rekenmodel de onderhandelingspositie van de gemeente zodanig zal worden beïnvloed dat haar financiële belangen in ernstige mate zullen worden geschaad en de wederpartijen van de gemeente onevenredig zullen worden bevoordeeld. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat op grond van het vorenstaande niet kan worden staande gehouden dat het college zich bij afweging van de betrokken belangen ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het belang van openbaarmaking van de in het rekenmodel vervatte informatie niet opweegt tegen de belangen waarop het college zich heeft beroepen.
2.6. Het standpunt van appellante dat een deel van de financiële gegevens al is openbaar gemaakt in een raadsbesluit van 11 september 2001 en de overige gegevens hierom eveneens openbaar zouden moeten worden gemaakt, deelt de Afdeling niet. Hierbij is in aanmerking genomen dat, voor zover al sprake is van openbaarmaking van gegevens uit het rekenmodel, het college heeft volstaan met het geven van een globaal inzicht in slechts een beperkt aantal financiële aspecten.
Ook het door appellante gevoerde betoog dat het college de inhoud van het rekenmodel in gescreende vorm openbaar had moeten maken leidt niet tot een ander oordeel. Naar de Afdeling heeft kunnen vaststellen leent het rekenmodel, voor zover de gegevens daaruit nog niet bekend zijn gemaakt met genoemd raadsbesluit, zich niet voor openbaarmaking op andere wijze - bijvoorbeeld in de vorm van een uittreksel of een samenvatting -, aangezien daarin kostenposten en berekeningen zijn opgenomen, die nauw met elkaar zijn verweven.
2.7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2003
45-393.