ABRvS, 17-07-2000, nr. 199901807/1
ECLI:NL:RVS:2000:AA6722
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-07-2000
- Zaaknummer
199901807/1
- LJN
AA6722
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2000:AA6722, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑07‑2000; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2000, 446 met annotatie van B.P. Vermeulen
Gst. 2000-7129, 2 met annotatie van H.Ph.J.A.M. Hennekens
JB 2000/247 met annotatie van Mr. J.M.E. Derks
Uitspraak 17‑07‑2000
Inhoudsindicatie
Organen van de Hogeschool voor de Kunsten geen bestuursorgaan in de zin van art. 1:1, eerste lid Awb. Administratief beroep tegen afwijzend studie-advies ongegrond verklaard door het College van beroep. Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten gaat uit van een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld, zodat de Hogeschool noch zijn organen als bestuursorganen in de zin van art. 1:1, eerste lid, aanhef en onder a Awb kunnen worden aangemerkt. Het aan een studie-advies verbinden van een afwijzing kan niet worden beschouwd als het uitoefenen van openbaar gezag doch slechts als het reguleren van de tussen partijen bestaande privaatrechtelijke rechtsverhouding. Het College van Bestuur kan in zoverre niet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van art. 1:1, eerste lid, aanhef en onder b Awb. Dit geldt evenzeer voor de door het College van beroep genomen beslissingen. Rb. heeft zich terecht en op goede gronden onbevoegd verklaard. Ten overvloede: De examencommissie van een bijzondere instelling voor hoger onderwijs is met openbaar gezag bekleed, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van een getuigschrift ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd. De WHW verbindt aan het bezit van een getuigschrift immers bepaalde voorrechten. In zoverre dient de examencommissie dan ook als bestuursorgaan in de zin van art. 1:1, eerste lid, aanhef en onder b Awb te worden aangemerkt. Ook het College van beroep dient - voorzover dit heeft te oordelen over de rechtmatigheid van dergelijke besluiten van de examencommissie of de examinatoren - als bestuursorgaan in vorenbedoelde zin te worden aangemerkt. Het College van beroep voor de examens van de Gerrit Rietveld Academie en de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, verweerder. mrs. P. van Dijk, J.H.B. van der Meer, J.H. Grosheide
Raad van State
199901807/1.
Datum uitspraak:17 JULI 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 juli 1999 in het geding tussen:
appellante
en
het College van beroep voor de examens van de Gerrit Rietveld Academie en de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 1997 heeft het College van Bestuur van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten aan appellante advies uitgebracht over de voortzetting van haar studie en daaraan een afwijzing verbonden als bedoeld in artikel 7.9, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW).
Bij besluit van 16 februari 1998 heeft het gezamenlijk College van beroep voor de examens van de Gerrit Rietveld Academie en de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (hierna: het College van beroep) het hiertegen ingestelde administratief beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 juli 1997 vernietigd en bepaald dat het College van Bestuur binnen twee weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van het bezwaar van appellante. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 24 juli 1998 heeft het College van beroep het door appellante tegen het besluit van 4 maart 1998 - waarbij het College van Bestuur aan het studieadvies aan appellante wederom een afwijzing heeft verbonden - ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 1999, verzonden op 13 juli 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard van de tegen de besluiten van 16 februari 1998 en 24 juli 1998 ingestelde beroepen kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 19 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brieven van 17 november 1999 en 25 februari 2000 heeft het College van beroep memories van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2000, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr L.A.C. de Vaan, advocaat te Amersfoort, en het College van beroep, vertegenwoordigd door mr T.F.A.M. Hoogenboom, voorzitter, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een bestuursorgaan verstaan: a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Niet in geschil is, dat de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten uitgaat van een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld. De Amsterdamse Hogeschool noch zijn organen kunnen dan ook bestuursorganen in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.
2.3. De beslissing van het College van beroep is genomen naar aanleiding van het door het College van Bestuur van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten aan appellante uitgebrachte advies over de voortzetting van haar studie en de daaraan verbonden afwijzing als bedoeld in artikel 7.9, tweede lid, van de WHW. Ten gevolge van deze afwijzing kan appellante niet langer onderwijs volgen in de opleiding waarvoor zij zich heeft ingeschreven. Het advies laat echter onverlet de mogelijkheid voor appellante aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten een andere opleiding te volgen, dan wel zich aan een andere instelling voor hoger onderwijs in te schrijven voor een met de opleiding […] vergelijkbare opleiding. Het aan het studieadvies verbinden van een afwijzing kan dan ook niet worden beschouwd als het uitoefenen van openbaar gezag doch slechts als het reguleren van de tussen partijen bestaande privaatrechtelijke rechtsverhouding. Het College van Bestuur kan in zoverre niet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissingen van 8 juli 1997 en maart 1998 zijn dan ook geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen administratiefrechtelijke rechtsbescherming openstaat. Dit geldt evenzeer voor de naar aanleiding hiervan door het College van beroep genomen beslissingen.
2.4. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank zich terecht en op goede gronden onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen. Het hoger beroep is dan ook ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De Afdeling ziet aanleiding ten overvloede nog het volgende te overwegen. De examencommissie van een bijzondere instelling voor hoger onderwijs is met openbaar gezag bekleed, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van een getuigschrift ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd. De WHW verbindt aan het bezit van een getuigschrift immers bepaalde voorrechten. In zoverre dient de examencommissie dan ook als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht te worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de examinatoren verbonden aan een bijzondere instelling voor hoger onderwijs, nu - gelet op artikel 7. 10, tweede lid, van de WHW - de in de postpropedeutische fase afgelegde tentamens deel uitmaken van het examen.
Gelet op het vorenstaande dient ook het College van beroep - voorzover dit heeft te oordelen over de rechtmatigheid van dergelijke besluiten van de examencommissie of de examinatoren - als bestuursorgaan in vorenbedoelde zin te worden aangemerkt.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr P. van Dijk, Voorzitter, en mr J.H.B. van der Meer en mr J.H. Grosheide, Leden, in tegenwoordigheid van mr S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2000
66-284.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
De Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
m