Ktr. Dordrecht, 06-01-2011, nr. 256118 CV EXPL 10-4264
ECLI:NL:RBDOR:2011:BP1056
- Instantie
Rechtbank Dordrecht (Kantonrechter)
- Datum
06-01-2011
- Magistraten
Mr. S.H. Gaertman
- Zaaknummer
256118 CV EXPL 10-4264
- LJN
BP1056
- Vakgebied(en)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2011:BP1056, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht (Kantonrechter), 06‑01‑2011
Uitspraak 06‑01‑2011
Mr. S.H. Gaertman
Partij(en)
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 6 januari 2011
in de zaak van:
[verhuurder],
gevestigd te [plaatsnaam],
eiseres,
gemachtigde mr. K. van Dijk, advocaat te Rotterdam,
tegen
[huurder],
wonende [adres],
gedaagde,
gemachtigde mr. J.M.G. Hulsman, advocaat te Delft.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘[verhuurder]’ en gedaagde als ‘[huurder]’.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
- 1.
de dagvaarding van 15 april 2010;
- 2.
de conclusie van antwoord;
- 3.
de conclusie van repliek;
- 4.
de conclusie van dupliek;
- 5.
de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
1. De feiten
1.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties, voorzover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
1.2
[huurder] huurt van [verhuurder] de woning gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is door [vorige huurder] aangegaan op 1 mei 1996 en door [(nieuwe) huurder] overgenomen op 29 september 1999 wegens overlijden van [vorige huurder].
1.3
[verhuurder] is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 Woningwet. Artikel 12a lid 1 Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) luidt:
‘De toegelaten instelling draagt bij aan de leefbaarheid in de buurten en wijken waar haar woongelegenheden gelegen zijn.’
1.4
Op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is het door [verhuurder] gehanteerde huurreglement d.d. 1 juli 2005 (hierna: het huurreglement) van toepassing. Artikel 8.1 van het huurreglement luidt:
‘Het is huurder toegestaan veranderingen en toevoegingen die zonder noemenswaardige kosten weer ongedaan kunnen worden gemaakt aan de binnenzijde van het gehuurde aan te brengen, behalve indien het gaat om veranderingen die gevaar, overlast of hinder voor verhuurder of derden opleveren. Voor overige veranderingen en toevoegingen heeft huurder vóóraf schriftelijke toestemming van de verhuurder nodig. Verhuurder reageert binnen 8 weken na schriftelijk verzoek van huurder.’
1.5
[verhuurder] heeft in haar ‘Voorwaarden voor het plaatsen van een schotelantenne aan een flatwoning’ — voor zover relevant — opgenomen:
- •
Het is niet toegestaan de schotelantenne aan de buitengevel van de woning, de dakgoot, de boeiboorden of op het dak te bevestigen.
- •
Er mogen géén onderdelen buiten de balkon- of gevellijn uitsteken. De schotelantenne dient dus altijd geheel binnen het balkon of de gevel te blijven.
- •
De schotelantenne mag aan een mast van maximaal 1.20 m worden geplaatst.
1.6
Het schotelantennebeleid van [verhuurder] kan worden geraadpleegd op de website [naam website]. In het [naam] Magazine is bij herhaling aan dit beleid aandacht besteed.
1.7
[huurder] heeft zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [verhuurder] een schotelantenne bevestigd aan de buitengevel van het gehuurde.
1.8
Bij brieven van 31 augustus 2007, 9 mei 2008, 3 juni 2008 en 28 januari 2010 van [verhuurder] en bij brieven van 30 oktober 2008 en 9 december 2008 van de advocaat van [verhuurder] is [huurder] verzocht de schotelantenne alsnog volgens de voorwaarden te plaatsen dan wel te verwijderen. [huurder] heeft de schotelantenne niet verwijderd.
2. De vordering
2.1
[verhuurder] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
veroordeling van [huurder] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de schotelantenne (inclusief het bevestigingsmateriaal) te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag voor zo lang [huurder] in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 3.000,--;
- 2.
machtiging van [verhuurder] om de schotelantenne te laten verwijderen (inclusief het bevestigingsmateriaal) overeenkomstig de bepalingen van de wet en op kosten van [huurder] met een maximum van € 589,05 (inclusief 19% BTW), indien [huurder] niet aan het vonnis voldoet en een maximum van € 3.000,-- aan verbeurde dwangsommen is bereikt;
- 3.
veroordeling van [huurder] te gedogen dat de schotelantenne wordt verwijderd;
- 4.
veroordeling van [huurder] in de proceskosten.
2.2
[verhuurder] stelt ter onderbouwing van haar vordering — kort samengevat — het volgende.
2.2.1
De plaatsing van de schotelantenne is in strijd met artikel 7:215 lid 1 juncto lid 6 BW, artikel 8.1 van het huurreglement en het schotelantennebeleid van [verhuurder].
2.2.2
Door het ontsierende karakter van de schotelantenne kan de verhuurbaarheid van de eigendommen van [verhuurder] worden geschaad en kunnen de eigendommen van [verhuurder] in waarde dalen. Daarnaast kan de schotelantenne het gehuurde beschadigen of kunnen er gevaarlijke situaties ontstaan door een onjuiste bevestiging aan de buitenzijde van het gehuurde, waarvoor [verhuurder] aansprakelijkheid zal moeten dragen. [verhuurder] is bovendien van rechtswege gehouden haar huurders zoveel mogelijk te vrijwaren van de overlast van andere huurders en bij te dragen aan de leefbaarheid.
2.2.3
[verhuurder] wenst een negatieve precedentwerking te voorkomen, zodat zij voor [huurder] geen uitzondering wil maken. [verhuurder] voert een strikt beleid. Het is [huurder] wel toegestaan de schotelantenne volgens de voorwaarden van [verhuurder] te plaatsen.
2.2.4
[verhuurder] verwijst naar arresten van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 9 december 2008 en het Gerechtshof Arnhem d.d. 28 juli 2009.
3. Het verweer
3.1
[huurder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en veroordeling van [verhuurder] in de proceskosten.
3.2
[huurder] voert ter onderbouwing van zijn verweer — kort samengevat — het volgende aan.
3.2.1
Uit mededelingen van de Europese Commissie uit 2001 en 2006 blijkt dat de Commissie geen beperking op het recht op een schotelantenne voorstaat, welk recht valt onder artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Ook stelt de Europese Commissie dat een gebruiker niet gedwongen mag worden te kiezen voor een alternatief als internet of kabel.
3.2.2
Door de gestelde voorwaarden verbiedt [verhuurder] het aanbrengen van een schotelantenne effectief geheel voor [huurder], nu de balkons van [huurder] op het noorden liggen, waardoor een schotelantenne op het balkon geen ontvangst zal geven. Dit beperkt het recht van [huurder] op vrije informatiegaring onevenredig.
3.2.3
Primair zijn de belangen van [verhuurder] niet gegrond op dwingende redenen van algemeen belang, het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, zodat geen belangenafweging behoeft plaats te vinden.
Subsidiair, wanneer er een daadwerkelijke belangenafweging plaatsvindt, geldt het volgende. Esthetiek of leefbaarheid kunnen geen voldoende zwaarwegende grond vormen voor het belang van [verhuurder]. De huurwoning van [huurder] ligt in een buitenwijk van [plaatsnaam], de schotelantenne is aan de achterkant van de flat bevestigd aan de binnenzijde van een soort plein, de schotel heeft dezelfde kleurstelling als de flat en de flat heeft geen architectonische waarde. Het recht op vrije informatiegaring mag evenmin worden beperkt op basis van algemene inschattingen van gevaar en risico. [verhuurder] heeft geen gevaar, schade of overlast geconstateerd. Van overlast kan ook geen sprake zijn nu het zicht van de buren niet wordt belemmerd.
3.2.4
Primair vormen alternatieve bronnen tot vrije informatiegaring in elk geval geen volwaardig alternatief voor de mate van ontvangst via een schotelantenne.
Subsidiair, wanneer alternatieven daadwerkelijk worden meegewogen, vormen in het onderhavige geval andere bronnen geen volwaardig alternatief voor de schotelantenne.
3.2.5
De bemiddeling heeft niet tot een oplossing geleid, omdat [verhuurder] onredelijke voorwaarden heeft gedicteerd, zoals de voorwaarde dat een gemeenschappelijke schotel ontvangst geëxploiteerd zou moeten worden door een door bewoners op te zetten stichting. [verhuurder] dient daarin als woningcorporatie het voortouw te nemen.
3.2.6
[huurder] verwijst naar arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens d.d. 16 maart 2009 (de kantonrechter leest: 16 december 2008) en het Gerechtshof Amsterdam d.d. 29 september 2009.
Beoordeling van het geschil
4.
De kantonrechter stelt vast dat op de onderhavige huurovereenkomst in beginsel het met ingang van 1 augustus 2003 geldende huurrecht van toepassing is. Op grond van artikel 206a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow NBW) is artikel 7:215 BW niet van toepassing voor zover het veranderingen en toevoegingen aan de buitenzijde van de woning betreft.
5.
De kantonrechter stelt voorop dat als uitgangspunt dient te worden genomen hetgeen partijen zijn overeengekomen. [verhuurder] heeft het plaatsen van schotelantennes niet verboden, maar hanteert een toestemmingsvereiste en een aantal voorwaarden (zie onder 1.5). Het door [verhuurder] gehanteerde toestemmingsvereiste voor het plaatsen van een schotelantenne wordt vermeld in artikel 8.1 van het huurreglement, dat vanaf 1 juli 2005 op onderhavige huurovereenkomst van toepassing is. [huurder] is als huurder in beginsel gebonden aan hetgeen hij met [verhuurder] rechtsgeldig is overeengekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat [huurder] voorafgaande aan het plaatsen van de schotelantenne op de hoogte was van het toestemmingsvereiste en het schotelantennebeleid van [verhuurder], maar dat [huurder] zich daaraan niet heeft gehouden. Daarmee handelt [huurder] in beginsel in strijd met zijn verplichtingen op grond van de huurovereenkomst en zijn verplichting op grond van artikel 7:213 BW, dat overeenkomt met artikel 7A:1596 lid 1 (oud) BW, om zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als een goed huurder te gedragen. Dit geldt echter niet als [verhuurder] geen beroep kan doen op artikel 8.1 van het huurreglement omdat er sprake is van strijd met artikel 10 EVRM.
6.
In artikel 10 lid 1 EVRM is ondermeer bepaald dat een ieder recht heeft op de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen, zonder inmenging van openbaar gezag en ongeacht grenzen. Aan deze verdragsbepaling wordt directe horizontale werking toegekend, zodat deze bepaling ook geldt voor privaatrechtelijke verhoudingen. Dit recht is echter niet onbeperkt. Artikel 10 lid 2 EVRM bepaalt dat het recht op vrije informatiegaring aan voorwaarden en beperkingen mag worden onderworpen, mits die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van de rechten van anderen. Hierbij spelen beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. De kantonrechter dient te beoordelen of de door [verhuurder] gestelde voorwaarden aan het plaatsen van schotelantennes met het oog op het grondrecht van artikel 10 EVRM tegenover [huurder] stand kunnen houden in het licht van het tweede lid van dit artikel. Met de wijziging van de huurovereenkomst per 1 juli 2005, waarbij het schotelantennebeleid tussen partijen van toepassing werd, is voor wat betreft de plaatsing van de schotelantennes ook artikel 7:215 lid 1 en lid 6 BW van toepassing. De voorschriften van artikel 7:215 lid 1 en lid 6 BW moeten worden beschouwd als beperkingen bij wet voorzien. Om te beoordelen of deze voorschriften bovendien in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van de rechten van anderen, dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds de belangen van [verhuurder] bij handhaving van deze voorwaarden en anderzijds de belangen van [huurder] bij zijn grondrecht van vrije informatiegaring. Het primaire verweer van [huurder] ten aanzien van de belangenafweging (hiervoor vermeld onder 3.2.3) wordt dan ook gepasseerd. In het kader van de belangenafweging dient te worden onderzocht of er voldoende passende alternatieven beschikbaar zijn en of daarmee het recht van [huurder] op vrije informatiegaring voldoende is gewaarborgd. Zo is van belang om te bezien of de schotelantenne op een andere manier geplaatst kan worden en of eventueel andere alternatieven zoals internet of digitale televisie kunnen worden gebruikt. Mededelingen van de Europese Commissie worden overigens, anders dan [huurder] stelt, niet bij deze belangenafweging betrokken, nu deze niet bindend zijn en horizontale werking missen.
7.
De kantonrechter is van oordeel dat zwaar weegt dat [verhuurder] als woningcorporatie er belang bij heeft om voorwaarden te stellen aan de plaatsing van schotelantennes om wildgroei aan schotelantennes tegen te gaan. Dit geldt des temeer daar [verhuurder] ingevolge artikel 12a lid 1 BBSH dient bij te dragen aan de leefbaarheid en bovendien haar huurders zoveel mogelijk dient te vrijwaren van overlast door het gedrag van andere huurders. De kantonrechter merkt daarbij op dat het ontsierende karakter van een schotelantenne een subjectieve waardering betreft. [verhuurder] heeft terecht aangevoerd dat zij nu juist voorwaarden heeft opgesteld om een steeds terugkerende subjectieve discussie over de mate van ontsierendheid met elke huurder te kunnen vermijden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het gerechtvaardigd is dat [verhuurder] bij de beslissing op het verzoek om toestemming om een schotelantenne te plaatsen de vrijheid gelaten moet worden om als uitgangspunt te nemen dat schotelantennes aan de buitenzijde van de gebouwen als ontsierend kunnen worden beschouwd, zodat elke op een dergelijke manier geplaatste schotelantenne als een vorm van overlast kan worden beschouwd door omwonenden. Het verweer van [huurder] dat de woning in een buitenwijk van [plaatsnaam] ligt, dat de schotelantenne aan de achterkant van de flat is bevestigd aan de binnenzijde van een soort plein, dat de schotel dezelfde kleurstelling heeft als de flat en de flat geen architectonische waarde heeft, kan niet slagen, met name gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het subjectieve karakter van deze discussie. [huurder] heeft met dit verweer kennelijk willen verwijzen naar een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 16 december 2008, zaaknummer 23883/06, par. 47) door te stellen dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens geen belang hecht aan bezwaren van esthetische aard. Deze verwijzing mist echter toepassing, nu het Europese Hof voor de Rechten van de Mens slechts opmerkt dat er geen aanwijzing bestaat dat dergelijke bezwaren enig praktisch belang hebben gehad tijdens de behandeling van de zaak door de nationale rechter. Uit de overwegingen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan niet zondermeer worden afgeleid dat schotelantennes bevestigd aan de buitenzijde van een flat zonder architectonische waarde, gelegen in een buitenwijk, in alle gevallen niet ontsierend zouden zijn.
8.
Wildgroei van schotelantennes levert bovendien gevaar voor schade op, bijvoorbeeld wanneer schotelantennes ondeugdelijk zijn bevestigd. [verhuurder] heeft weliswaar in het onderhavige geval geen (risico op) concrete schade aangetoond — afgezien van de geboorde gaten in de buitengevel — maar de stelling van [verhuurder] dat zij als opstaleigenaar aansprakelijk is wanneer enig gevaar zich verwezenlijkt, is onweersproken gebleven. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [huurder] zelf op enige wijze maatregelen heeft getroffen ter afdekking van het risico op schade. [verhuurder] heeft derhalve wel degelijk een belang bij het voorkomen van het risico op aansprakelijkheid voor schade die kan ontstaan door bevestiging van schotelantennes aan de buitenzijde van het gehuurde.
9.
Voorts weegt in de belangenafweging mee dat [verhuurder] voor al haar huurders een strikt beleid wenst te voeren ten aanzien van de plaatsing van schotelantennes. Dat [verhuurder] sinds 2006 een strikt beleid voert en huurders daadwerkelijk op naleving van haar voorwaarden wijst en sommeert aan de voorwaarden te voldoen, is door [huurder] niet weersproken. Afwijking van de door [verhuurder] gestelde voorwaarden in het geval van [huurder], zou een precedent opleveren voor andere huurders en het beleid van [verhuurder] ondergraven.
10.
Tegenover de belangen van [verhuurder] als verhuurder staan de belangen van [huurder] om de door hem gewenste informatie te ontvangen. Daarbij dient ondermeer aandacht te worden besteed aan de mogelijke alternatieven in de plaatsing van de schotelantenne. [huurder] heeft aangevoerd dat de door [verhuurder] gestelde voorwaarde dat de schotelantenne alleen op een balkon mag worden geplaatst effectief een algeheel verbod inhoudt, nu de balkons van [huurder] op het noorden liggen en een schotelantenne op het balkon daardoor geen ontvangst heeft. Deze stelling is door [verhuurder] betwist. [huurder] voert aan dat een schotel die niet boven de muur van het balkon mag uitsteken onvoldoende signaal zal ontvangen en dat de muur van het balkon minimaal één meter hoog is. [huurder] heeft daarmee echter niet gesteld dat, wanneer de schotelantenne conform de voorwaarden van [verhuurder] aan een mast van maximaal 1.20 meter hoog op het balkon wordt geplaatst, de schotel niet (geheel of gedeeltelijk) boven de balkonmuur kan uitsteken. Het had op de weg van [huurder] gelegen concrete feiten aan te voeren ter onderbouwing van zijn stelling dat plaatsing op het balkon geen ontvangst oplevert. De enkele aanduiding dat de balkonmuur ‘minimaal één meter hoog’ is, is daartoe onvoldoende. [huurder] heeft geen concreet en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Derhalve is niet gebleken dat [huurder] door het naleven van de voorwaarden van [verhuurder], dat wil zeggen het plaatsen van de schotelantenne op één van de twee aanwezige balkons aan een mast van maximaal 1.20 m, onevenredig in zijn recht op vrije informatiegaring wordt beperkt.
11.
In het kader van de belangenafweging dient voorts te worden onderzocht of er voldoende passende alternatieve bronnen beschikbaar zijn en of met het gebruik van deze bronnen het recht van [huurder] op vrije informatiegaring voldoende is gewaarborgd. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het recht op vrije informatiegaring wordt geacht ook het recht op het ontvangen van culturele en amusementsprogramma's te omvatten en dat de ontvangst van informatie door middel van kranten of radio niet vergelijkbaar is met de ontvangst via de televisie (EHRM 16 december 2008, zaaknummer 23883/06). [huurder] heeft niet concreet aangevoerd welke zenders [huurder] wil kunnen ontvangen. [huurder] heeft slechts een productie overgelegd met een overzicht van een aantal zenders waaraan een puntentelling is toegekend (productie 2 bij conclusie van antwoord). Dit betreft de zenders waarvan bewoners in een onderzoek hebben aangegeven dat zij deze via de satelliet ontvangen. [huurder] heeft enkel aangevoerd dat via de satelliet 85 zenders te ontvangen zijn en dat Turkse en Arabische zenderpakketten via kabeltelevisie van UPC alsmede Digitenne van KPN en het internet geen vergelijkbaar aanbod vormen. [huurder] heeft niet aangegeven welke programma's die hij niet kan ontvangen zonder satelliet voor hem van belang zijn en waarom. Het enkele feit dat de via alternatieve bronnen te ontvangen zenders kwantitatief niet gelijkwaardig zijn, betekent niet dat het recht van [huurder] op vrije informatiegaring ingrijpend wordt beperkt.
12.
Nu niet is gebleken dat plaatsing van de schotelantenne conform de voorwaarden van [verhuurder] de ontvangst van televisiezenders beperkt en bovendien niet is gebleken dat het uitgebreide zenderaanbod dat via kabel, digitale televisie en internet kan worden ontvangen niet aan de behoeften van [huurder] voldoet, acht de kantonrechter de door [verhuurder] gestelde voorwaarden aan het plaatsen van een schotelantenne, gelet op de belangen van [verhuurder] bij het stellen van voorwaarden aan de plaatsing van schotelantennes, gerechtvaardigd.
13.
Het verwijt van [huurder] dat [verhuurder] zich onvoldoende heeft ingezet voor het bereiken van een oplossing is door de stellingen die over en weer zijn aangevoerd niet onderbouwd. Kennelijk is het onderhandelingstraject met betrekking tot de plaatsing van een gemeenschappelijke schotel ontvangst van beide zijden niet voortgezet. Niet is gebleken dat [verhuurder] een redelijk alternatief in de weg heeft gestaan, met name nu het concrete aanbod van [verhuurder] inzake drie maanden gratis kennismaking met het aanbod van kabelaanbieder UPC door [huurder] niet is aanvaard.
14.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering toegewezen, met veroordeling van [huurder] in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [huurder] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de schotelantenne (inclusief het bevestigingsmateriaal) te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag voor zo lang [huurder] in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 3.000,--;
machtigt [verhuurder] om de schotelantenne te laten verwijderen (inclusief het bevestigingsmateriaal) overeenkomstig de bepalingen van de wet en op kosten van [huurder] met een maximum van € 589,05 (inclusief 19% BTW), indien [huurder] niet aan het vonnis voldoet en een maximum van € 3.000,-- aan verbeurde dwangsommen is bereikt;
veroordeelt [huurder] te gedogen dat de schotelantenne wordt verwijderd;
veroordeelt [huurder] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verhuurder] bepaald op:
aan explootkosten | € | 87,93 |
aan griffierecht | € | 298,00 |
aan salaris gemachtigde | € | 400,00 |
totale kosten | € | 785,93 ; |
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.