HR, 12-07-2013, nr. 13/01967
ECLI:NL:HR:2013:CA3737
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
12-07-2013
- Zaaknummer
13/01967
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA3737, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑07‑2013; (Cassatie)
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBUTR:2012:BY6027
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA3737, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:CA3737, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA3737, Gevolgd
- Wetingang
art. 80a Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
JVggz 2013/39 met annotatie van Redactie
Uitspraak 12‑07‑2013
Partij(en)
12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 13/01967
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],thans verblijvende in de Dr. Henri van de Hoevenkliniek te Utrecht,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. S. Spans.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als betrokkene.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 332448/FA RK 12-6721 van de rechtbank Utrecht van 29 november 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Hij heeft voorts hetzelfde rekest als ‘herzieningsverzoek’ ingediend.Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeken.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3-5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadheren A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 juli 2013.
Conclusie 31‑05‑2013
13/01967
Mr. F.F. Langemeijer
31 mei 2013 (art. 80a RO)
Conclusie inzake:
[betrokkene]
1. De rechtbank te Utrecht heeft op 26 juli 2012 een machtiging verleend voor de duur van één jaar tot voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis. Op 3 september 2012 heeft betrokkene aan de geneesheer-directeur ontslag uit het ziekenhuis verzocht, al dan niet voorwaardelijk te verlenen. Op 6 september 2012 heeft de geneesheer-directeur dit geweigerd, waarna betrokkene zich tot de officier van justitie heeft gewend. Deze heeft op de voet van art. 49 lid 5 Wet Bopz de beslissing van de rechtbank verzocht.
2. Bij beschikking van 29 november 2012 heeft de rechtbank te Utrecht het ontslagverzoek afgewezen en tevens de bezwaren die betrokkene had aangevoerd tegen de beschikking van 26 juli 2012 verworpen.
3. Bij verzoekschrift ("cassatie beroep schriftuur" d.d. 22 maart 2013), ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 17 april 2013, heeft betrokkene bezwaren ingebracht tegen de genoemde beschikking van 29 november 2012. Omdat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals art. 426a Rv voorschrijft, is betrokkene in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen veertien dagen te doen herstellen(1). Herstel is uitgebleven. Reeds om die reden kan betrokkene in zijn cassatieverzoek niet worden ontvangen. Bovendien is de cassatietermijn overschreden; zie art. 426 lid 1 Rv. M.i. kan toepassing worden gegeven aan art. 80a lid 1 RO.
4. Bij brief van 23 mei 2013 heeft een advocaat (niet zijnde advocaat bij de Hoge Raad) namens betrokkene een zogenoemd "herzieningsverzoek" aan de Hoge Raad toegezonden(2), met mededeling dat betrokkene zijn verzoek verder behandeld wenst te zien als een herzieningsverzoek.
5. Anders dan het Wetboek van Strafvordering (in de artikelen 457 e.v., die verzoeker kennelijk voor ogen hebben gestaan), kent het burgerlijk procesrecht niet het buitengewone rechtsmiddel van 'herziening' via een procedure bij de Hoge Raad. Daarom is ook het verzoek om herziening niet-ontvankelijk(3).
6. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeken.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
1 Vgl. HR 14 december 2012 (LJN: BY2239), NJ 2013/27; HR 10 juli 2009 (LJN: BI0773), NJ 2010/212 m.nt. H.J. Snijders. Het onderhavige verzoekschrift is mede ondertekend door een advocaat, niet zijnde advocaat bij de Hoge Raad (zie art. 9j Advocatenwet).
2 Dit is, op de datum en de slotalinea na, inhoudelijk gelijk aan het eerdere cassatieverzoek.
3 Indien betrokkene van mening zou zijn dat er gronden zijn voor 'herroeping' van de beschikkingen van 26 juli 2012 of 29 november 2012, wijst art. 384 in verbinding met art. 391 Rv hem de weg, namelijk naar de rechtbank Midden-Nederland. Evenwel verdient aandacht dat dan door de rechtbank zal worden beoordeeld of de aard van de beschikking zich tegen herroeping verzet, in de zin van art. 390 Rv. Zie daarover: Th.B. ten Kate en M.M. Korsten-Krijnen, Herroeping, verbetering en aanvulling van burgerrechtelijke uitspraken, 2005, blz. 31 - 33.