Bepalend voor het tijdstip van het instellen van hoger beroep is het tijdstip waarop de machtiging tot het instellen van hoger beroep blijkens de faxregel van het verzendbericht bij de griffie (voor de sluitingstijd) is binnengekomen te weten op 15 januari 2013 om 16:26 uur en dus niet het tijdstip waarop de akte is opgemaakt te weten 17 januari 2013. Zie HR 15 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0688, NJ 1997/475 en recent nog HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:231.
HR, 13-01-2015, nr. 13/05549
ECLI:NL:HR:2015:61, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-01-2015
- Zaaknummer
13/05549
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:61, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2566, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:2566, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:61, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0018
Uitspraak 13‑01‑2015
Inhoudsindicatie
N-o verklaring in h.b. Termijnoverschrijding. Art. 408.1 aanhef en onder c Sv. Tevoren bekend zijn. Het kennelijke oordeel van het Hof dat zich een omst. heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de tz. de vd tevoren bekend was a.b.i. art. 408.1 aanhef en onder c Sv zodat het h.b. binnen veertien dagen na de einduitspraak had moeten worden ingesteld, is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit ’s Hofs vaststellingen niet valt af te leiden of, en zo ja wanneer vd door haar moeder op de hoogte is gesteld van de dag van de tz.
Partij(en)
13 januari 2015
Strafkamer
nr. S 13/05549
AGE/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 2013, nummer 23/000238-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.
Het procesverloop is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4. Het Hof heeft omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in haar hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in 2011 gedetineerd was in Engeland en zij derhalve niet op de hoogte was van de behandeling van de zaak in eerste aanleg en ook niet wist van het vonnis.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij haar moeder, [betrokkene], had gemachtigd haar zaken waar te nemen. De inleidende dagvaarding is op 5 september 2011 aan deze [betrokkene] in persoon uitgereikt. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij met haar moeder telefonisch over deze zaak heeft gesproken.
Het hof is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 11 oktober 2011 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is aan een tot ontvangst gemachtigde persoon uitgereikt op 5 september 2011.
De verdachte is op 11 oktober 2011 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 15 januari 2013.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de verdachte het volgende in:
"[betrokkene] is mijn moeder. Mijn moeder woonde in mijn huis bij mijn kinderen. Ik had een machtiging aan mijn moeder gegeven om mijn zaken waar te nemen. Ik zat in die tijd gedetineerd in Engeland. Ik sprak regelmatig telefonisch met mijn moeder. Tijdens deze gesprekken hebben wij het ook gehad over deze zaak."
2.4.
In aanmerking genomen dat uit de vaststellingen van het Hof niet valt af te leiden of, en zo ja wanneer de verdachte door haar moeder op de hoogte is gesteld van de dag van de terechtzitting, is het kennelijke oordeel van het Hof dat zich in de onderhavige zaak een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv zodat het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak had moeten worden ingesteld, niet zonder meer begrijpelijk.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2015.
Conclusie 11‑11‑2014
Inhoudsindicatie
N-o verklaring in h.b. Termijnoverschrijding. Art. 408.1 aanhef en onder c Sv. Tevoren bekend zijn. Het kennelijke oordeel van het Hof dat zich een omst. heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de tz. de vd tevoren bekend was a.b.i. art. 408.1 aanhef en onder c Sv zodat het h.b. binnen veertien dagen na de einduitspraak had moeten worden ingesteld, is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit ’s Hofs vaststellingen niet valt af te leiden of, en zo ja wanneer vd door haar moeder op de hoogte is gesteld van de dag van de tz.
Nr. 13/05549
Mr. Vegter
Zitting 11 november 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte bij arrest van 15 oktober 2013 niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen een vonnis van de Politierechter van de Rechtbank te Amsterdam van 11 oktober 2011 waarbij verdachte ter zake van mishandeling is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3. Het middel klaagt erover dat het Hof verdachte ten onrechte althans op onjuiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep.
4. De aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
i) een brief van [betrokkene], zijnde de moeder van verdachte, van 4 oktober 2010 aan de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam waarin onder meer is opgetekend dat haar dochter niet ter terechtzitting zal kunnen verschijnen omdat zij in Engeland is gedetineerd;
ii) blijkens een bij de dagvaarding om op 11 oktober 2011 te verschijnen behorende akte van uitreiking is de dagvaarding op 1 september 2011 tevergeefs aangeboden op het GBA adres van verdachte; aldaar is bericht achtergelaten dat de dagvaarding kan worden afgehaald op het in dat bericht genoemde (post)kantoor of politiebureau;
iii) blijkens diezelfde akte van uitreiking is de dagvaarding op 5 september 2011 op het postkantoor uitgereikt aan een huisgenoot te weten [betrokkene] die verklaarde mondeling te zijn gemachtigd tot het in ontvangst nemen van de dagvaarding en die zich daartoe legitimeerde met een paspoort;
iv) blijkens de aantekening mondeling vonnis van de politierechter van de Rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2011 is tegen verdachte verstek verleend;
v) aan de akte hoger beroep van 17 januari 2013 is de volmacht van de raadsvrouwe van verdachte van 15 januari 2013 tot het instellen van hoger beroep gehecht.1.Tevens is aan de akte hoger beroep een brief van de raadsvrouwe van 16 januari 2013 aan de Officier van Justitie gehecht waarin wordt opgemerkt dat verdachte van halverwege 2011 tot eind december 2012 gedetineerd was in Engeland en dat zij pas nadien tijdens haar detentie in de PI Nieuwersluis bekend raakte met het vonnis van de politierechter;
vi) op 15 oktober 2013 is verdachte door het Hof niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
5. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- artikel 408 Sv, dat luidt:
‘’1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
(…)
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.’’
- artikel 588 Sv, dat luidt:
‘’1. De uitreiking geschiedt:
(…)
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
(…)
3. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 2°,
(…)
b. niemand wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan de geadresseerde of aan een door deze gemachtigde op de plaats die vermeld wordt in een schriftelijk bericht dat op het in de mededeling vermelde adres wordt achtergelaten. Uitreiking aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde geldt als betekening in persoon;
(…)’’
7. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep het volgende in:2.
‘’Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in 2011 gedetineerd was in Engeland en zij derhalve niet op de hoogte was van de behandeling van de zaak in eerste aanleg en ook niet wist van het vonnis.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij haar moeder, [betrokkene], had gemachtigd haar zaken waar te nemen. De inleidende dagvaarding is op 5 september 2011 aan deze [betrokkene] in persoon uitgereikt. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij met haar moeder telefonisch over deze zaak heeft gesproken. Het hof is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 11 oktober 2011 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is aan een tot ontvangst gemachtigde persoon uitgereikt op 5 september 2011. De verdachte is op 11 oktober 2011 bij verstek veroordeeld. Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 15 januari 2013. Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.’’
9. Voor zover de steller van het middel meent in de overwegingen van het Hof te lezen dat het Hof ervan uitgaat dat de dagvaarding verdachte in persoon is uitgereikt berust dit op een onjuiste lezing van de overwegingen van het Hof. De dagvaarding is aan de huisgenoot [betrokkene] in persoon uitgereikt. Nu niet van een schriftelijke machtiging van [betrokkene] sprake is geweest is van een uitreiking van de dagvaarding aan verdachte in persoon uiteraard geen sprake. Het Hof heeft vervolgens zijn conclusie dat verdachte van de zitting in eerste aanleg op de hoogte was gebaseerd op twee pijlers. De eerste is dat verdachte haar moeder had gemachtigd haar zaken waar te nemen en de tweede is dat verdachte telefonisch met haar moeder over de zaak heeft gesproken. Het komt mij mede in het licht van de uitreiking van de dagvaarding aan [betrokkene], de moeder van verdachte, (net) niet onbegrijpelijk voor dat het Hof heeft geconcludeerd dat verdachte van de zitting van 11 oktober 2011 op de hoogte was. Dat oordeel is zozeer verweven met omstandigheden van feitelijke aard dat voor verdere toetsing in cassatie geen ruimte is.
10. Het middel faalt.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑11‑2014
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2013 heeft de raadsvrouwe verweer gevoerd zoals weergegeven in het arrest.