Hof Leeuwarden, 20-08-2003, nr. Rolnummer 9407041
ECLI:NL:GHLEE:2003:AI1284
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
20-08-2003
- Zaaknummer
Rolnummer 9407041
- LJN
AI1284
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2003:AI1284, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 20‑08‑2003; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AR6186
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AR6186
Uitspraak 20‑08‑2003
Inhoudsindicatie
. Waar vast is komen te staan dat [appellante] de onderhavige partij hout op ondeugdelijke wijze heeft gevingerlast en vervolgens in het verkeer heeft gebracht, moet - onder verwijzing naar hetgeen het hof in dit verband in zijn in het in deze vrijwaringszaak gewezen tussenarrest van 4 oktober 2000 en hiervoor met betrekking tot de overige weren van [appellante] heeft overwogen - worden geoordeeld dat [appellante] in beginsel gehouden is [geïntimeerde] te vrijwaren van de schade welke zij aan [partij in andere zaak] dienen te vergoeden. [appellante] heeft echter - anders dan [geïntimeerde] in de hoofdzaak - naast de "eigen schuld" aan de zijde van [partij in andere zaak] inzake de te kleine maatvoering - ook nog een beroep gedaan op verdergaande "eigen schuld" (ex artikel 6:101 lid 1 BW) aan de zijde van [partij in andere zaak] [appellante] stelt in dat verband dat [partij in andere zaak] - toen zij constateerden dat er in afwijking van het bestek gevingerlast hout werd gebruikt - nader onderzoek had moeten (laten) doen (zie de conclusie van [appellante] na comparitie in eerste aanleg, de toelichting op grief 9 en de akte van [appellante] d.d. 18 maart 1998 in appel) , alsmede dat de architect, die in opdracht van [partij in andere zaak] de bouwdirectie voerde, het hout had moeten afkeuren (zie de toelichting op grief 9, de akte van [appellante] d.d. 18 maart 1998 en haar conclusie na deskundigenbericht d.d. 18 december 2002). Nu dit verweer in de hoofdzaak niet is gevoerd en [geïntimeerde] zich terzake in deze vrijwaringsprocedure in ieder geval niet op het standpunt hebben gesteld dat het verweer geen hout snijdt, zal het hof het verweer in deze vrijwaringszaak zelfstandig hebben te beoordelen. Daarbij heeft te gelden dat een eventueel tekortschieten van de aannemer of de architect aan [partij in andere zaak] dient te worden toegerekend.
Partij(en)
Arrest d.d. 20 augustus 2003
Rolnummer 9407041
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr G. Kaaij,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr J.V. van Ophem.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 13 juni 2001 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De bij tussenarrest benoemde deskundige heeft zijn rapport d.d. 26 september 2002 op 24 oktober 2002 ter griffie van het hof gedeponeerd.
[geïntimeerde] hebben een conclusie na deskundigenbericht genomen.
[appellante] heeft eveneens een conclusie na deskundigenbericht genomen, zulks onder overlegging van een productie.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
- 1.
Op de verdere behandeling van deze zaak is het procesrecht van toepassing zoals dat gold tot 1 januari 2002.
- 2.
In de hoofdzaak tussen [geïntimeerde] en [partij in andere zaak] (rolno. 9800095) heeft het hof op 22 december 1999, op 13 juni 2001 en op heden arrest gewezen, welke arrest in kopie aan dit arrest worden gehecht.
- 3.
Het hof verwijst naar de inhoud van bedoelde arresten en neemt die hier over.
- 4.
Uit het antwoord van de door het hof benoemde deskundige (verder aan te duiden als TNO) op de door het hof gestelde vraag 2 blijkt dat het wolmaniseren niet of nauwelijks invloed heeft op het opgetreden schadebeeld. Het hof onderschrijft die conclusie en maakt die tot de zijne, zodat hetgeen [appellante] dienaangaande ten verwere heeft gesteld, moet worden verworpen.
- 5.
Uit het antwoord van TNO op de door het hof gestelde vraag 3 blijkt dat de ervaring van de deskundige leert dat vingerlassen in gelamineerd hout in de agrarische sector, zoals bijvoorbeeld toegepast in overkappingen van mestsilo's, vooralsnog onder invloed van ammoniakdampen geen aantoonbare achteruitgang of delaminatie vertonen, mits de krachtens de destijds geldenden NEN 3852 voorgeschreven thermohardende lijmen worden gebruikt. Het hof neemt die conclusie van de deskundige over en maakt die tot de zijne.
- 6.
Vast is inmiddels komen te staan dat [appellante] in casu een lijm op basis van polyvinylacetaat (PVAC) heeft gebruikt. Nu [appellante] daarmee is afgeweken van de destijds geldende NEN norm, kan haar verweer dat ammoniakdampen mogelijk invloed hebben gehad op de gebruikte lijmsoort en derhalve op de kwaliteit van de vingerlassen haar, wat daar overigens ook van zij, niet baten. Dat die invloed er ook zou zijn geweest als zij de voorgeschreven thermohardende lijm had gebruikt is op geen enkele wijze komen vast te staan (het TNO rapport geeft daarvoor geen aanknopingspunt) en een terzake voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ligt niet voor. Het hof zal dit verweer daarom verwerpen.
- 7.
Het hof onderschrijft ook de overige conclusies in het TNO rapport en maakt die eveneens tot de zijne.
- 8.
Op grond van het eindarrest in de hoofdzaak (rolno. 9800095) , zoals dat hiervoor is weergegeven, staat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] terzake van de door [partij in andere zaak] geleden schade vast, met dien verstande dat van die schade - op basis van de te kleine maatvoering - 16 % voor rekening van [partij in andere zaak] zelf moet blijven.
- 9.
Het hof heeft in het hiervoor weergegeven tussenarrest d.d. 22 december 1999 (rolno.9800095) onder rechtsoverweging 9 gemotiveerd weergegeven dat ook naar het destijds (in 1983) geldende recht het in het verkeer brengen van een product dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd was, schade veroorzaakt, onrechtmatig is, tenzij degene die het product in het verkeer heeft gebracht terzake geen verwijt treft (zie HR 6 december 1996, NJ 1997, 219). Deze conclusie geldt evenzeer ten aanzien van [appellante] en wordt hier dan ook overgenomen.
- 10.
Waar vast is komen te staan dat [appellante] de onderhavige partij hout op ondeugdelijke wijze heeft gevingerlast en vervolgens in het verkeer heeft gebracht, moet - onder verwijzing naar hetgeen het hof in dit verband in zijn in het in deze vrijwaringszaak gewezen tussenarrest van 4 oktober 2000 en hiervoor met betrekking tot de overige weren van [appellante] heeft overwogen - worden geoordeeld dat [appellante] in beginsel gehouden is [geïntimeerde] te vrijwaren van de schade welke zij aan [partij in andere zaak] dienen te vergoeden. [appellante] heeft echter - anders dan [geïntimeerde] in de hoofdzaak - naast de "eigen schuld" aan de zijde van [partij in andere zaak] inzake de te kleine maatvoering - ook nog een beroep gedaan op verdergaande "eigen schuld" (ex artikel 6:101 lid 1 BW) aan de zijde van [partij in andere zaak] [appellante] stelt in dat verband dat [partij in andere zaak] - toen zij constateerden dat er in afwijking van het bestek gevingerlast hout werd gebruikt - nader onderzoek had moeten (laten) doen (zie de conclusie van [appellante] na comparitie in eerste aanleg, de toelichting op grief 9 en de akte van [appellante] d.d. 18 maart 1998 in appel) , alsmede dat de architect, die in opdracht van [partij in andere zaak] de bouwdirectie voerde, het hout had moeten afkeuren (zie de toelichting op grief 9, de akte van [appellante] d.d. 18 maart 1998 en haar conclusie na deskundigenbericht d.d. 18 december 2002). Nu dit verweer in de hoofdzaak niet is gevoerd en [geïntimeerde] zich terzake in deze vrijwaringsprocedure in ieder geval niet op het standpunt hebben gesteld dat het verweer geen hout snijdt, zal het hof het verweer in deze vrijwaringszaak zelfstandig hebben te beoordelen. Daarbij heeft te gelden dat een eventueel tekortschieten van de aannemer of de architect aan [partij in andere zaak] dient te worden toegerekend.
- 11.
Daargelaten de juistheid van hetgeen - zoals naar onweersproken door [appellante] is gesteld - [partij in andere zaak] in de hoofdzaak hebben verklaard , te weten dat aannemer [aannemer] hun zou hebben verzekerd dat de vingerlassen goed in elkaar zaten en onder Komokeur tot stand waren gekomen, moet worden vastgesteld dat het op de weg van de in opdracht van [partij in andere zaak] opererende aannemer en/of bouwdirectie (de architect) had gelegen het gevingerlaste hout op deugdelijkheid voor gebruik als gordingen te onderzoeken. Zoals duidelijk blijkt uit het TNO rapport, vertoonde het vingerlassen in casu immers (deels ook in 1983 al) waarneembare gebreken. Bovendien werd in het vigerende bestek niet over het gebruik van gevingerlast hout gesproken.
- 12.
Het hof is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat de resterende door [partij in andere zaak] geleden schade daarom ex aequo et bono voor 50 % aan [partij in andere zaak] dient te worden toegerekend, zodat [appellante] slechts gehouden is 50 % van hetgeen waartoe [geïntimeerde] in de hoofdzaak zijn veroordeeld aan [geïntimeerde] te vergoeden.
- 13.
De grieven treffen derhalve ten dele doel.
Slotsom
- 14.
Nu de vonnissen waarvan beroep bij tussenarrest d.d. 29 november 1995 reeds zijn vernietigd, zal [appellante], met in achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, worden veroordeeld om de helft van hetgeen waartoe [geïntimeerde] in de hoofdzaak (rolnummer 9800095) zijn veroordeeld te betalen. Een en ander brengt voorts mede dat de kosten in de onderhavige vrijwaringsprocedure zullen worden gecompenseerd in dier voege dat ieder der partijen belast blijft met de eigen kosten.
Beslissing
Het gerechtshof:
veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van de helft van het totale bedrag waartoe [geïntimeerde] in de hoofdzaak (bij dit hof bekend onder rolnummer 9800095) jegens [partij in andere zaak] bij arrest d.d. heden zijn veroordeeld;
belast ieder der partijen met de eigen kosten in deze vrijwaringsprocedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 20 september 2003.