Rb. Oost-Brabant, 10-11-2020, nr. 01-997042-16
ECLI:NL:RBOBR:2020:5522, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
10-11-2020
- Zaaknummer
01-997042-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2020:5522, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 10‑11‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:393, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
JM 2021/13 met annotatie van Pieters, S.
Uitspraak 10‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het (in vereniging en opzettelijk) binnen het grondgebied brengen van de Europese Gemeenschap en de handel in en het bezit van een grote hoeveelheid (producten van) planten en dieren, behorende tot beschermde uitheemse soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D van Verordening (EG) 338/97 (de CITES-basisverordening). Voorts heeft verdachte opzettelijk gehandeld in valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken en onjuiste gegevens verstrekt ingevolge de douanewetgeving. De rechtbank legt een gevangenisstraf op voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/997042-16
Datum uitspraak: 10 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [geboortejaar] 1963,
wonende [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 12, 13 en 27 (sluiting) oktober 2020.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 februari 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
A
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, te weten:
1) koraal behorende tot de orde van de Scleractinia (bijlage B van Verordening (EG) 338/97):
aangetroffen in de container [nummer 1] (pag.1630)
a. 310, althans één of meer stuk(s) wit koraal en/of
aangetroffen op de [adres 2] (pag.1632)
b.1097,88 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid wit koraal en/of
c. 48, althans één of meer koraalhanger(s),
en/of
2) koraal behorende tot de orde Antipatharia (doornkoraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
aangetroffen op de [adres 2] (pag. 1632): a.110 althans één of meer armband(en) van doornkoraal en/of
b. 31 althans één of meer armband(en)/kettingen van doornkoraal en/of
c. 47 althans één of meer ketting(en) van doornkoraal en/of
d. 42 althans één of meer tak(ken) van doornkoraal,
en/of
3) 5 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Helioporidae (blauw koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97)
en/of
4) 209, althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten vervoer heeft aangeboden, heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven,
(strafbaarstelling artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 13 Flora- en faunawet)
en/of
B
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op of omstreeks 23 oktober 2017 te Berghem, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, dieren of planten van de soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening, producten of eieren van deze dieren, of producten van deze planten, te weten:
2 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97), (aanvullend proces-verbaal PL1700-2018034141), onder zich heeft gehad, zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven,
en/of
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op of omstreeks 23 oktober 2017 te Berghem, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van de CITES-Basisverordening 338/97, specimens van de soorten genoemd in bijlage B tentoongesteld voor commerciële doeleinden en/of gebruikt met winstoogmerk en/of in bezit heeft met het oog op verkoop, en/of ten verkoop heeft aangeboden, terwijl niet kon worden aangetoond dat die specimens verkregen werden er indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig waren, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna, te weten:
2 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97), (aanvullend proces-verbaal PL1700-2018034141),
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
(strafbaarstelling: artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 3.37 Wet natuurbescherming juncto artikel 3.14 Regeling natuurbescherming -voor wat betreft verkoop
artikel 3.38 Wet natuurbescherming juncto artikel 3.24 lid 2 Besluit natuurbescherming - voor wat betreft het onder zich hebben juncto art 51 Sr)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
A
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, te weten:
1) koraal behorende tot de orde van de Scleractinia (bijlage B van Verordening (EG) 338/97) :
aangetroffen in de container [nummer 1] (pag.1630)
a. 310, althans één of meer stuk(s) wit koraal en/of
aangetroffen op de [adres 2] (pag.1632)
b.1097,88 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid wit koraal en/of
c. 48, althans één of meer koraalhanger(s),
en/of
2) koraal behorende tot de orde Antipatharia (doornkoraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
aangetroffen op de [adres 2] (pag. 1632): a.110 althans één of meer armband(en) van doornkoraal en/of
b. 31 althans één of meer armband(en)/kettingen van doornkoraal en/of
c. 47 althans één of meer ketting(en) van doornkoraal en/of
d. 42 althans één of meer tak(ken) van doornkoraal,
en/of
3) vijf althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Helioporidae (blauw koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97)
en/of
4) 209, althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten vervoer heeft aangeboden, heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad,
(strafbaarstelling artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 13 Flora- en faunawet)
en/of
B
hij op of omstreeks 23 oktober 2017 te Berghem, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, dieren of planten van de soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening, producten of eieren van deze dieren, of producten van deze planten, te weten:
2 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97), (aanvullend proces-verbaal PL1700-2018034141),
onder zich heeft gehad,
en/of
hij op of omstreeks 23 oktober 2017 te Berghem, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van de CITES-Basisverordening 338/97, specimens van de soorten genoemd in bijlage B tentoongesteld voor commerciële doeleinden en/of gebruikt met winstoogmerk en/of in bezit heeft met het oog op verkoop, en/of ten verkoop heeft aangeboden, terwijl niet kon worden aangetoond dat die specimens verkregen werden er indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig waren, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna,
te weten:
2 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97), (aanvullend proces-verbaal PL1700-2018034141);
(strafbaarstelling: artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 3.37 Wet natuurbescherming juncto artikel 3.14 Regeling natuurbescherming -voor wat betreft verkoop
artikel 3.38 Wet natuurbescherming juncto artikel 3.24 lid 2 Besluit natuurbescherming - voor wat betreft het onder zich hebben juncto artikel 48 Sr)
2.
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage A van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 1 schedel van een hertzwijn (Babyrousa babyrussa) en/of - 11, althans één of meer zaag/zagen (rostrums) van zaagvis (Pristis pristis) en/of
- 4, althans één of meer schedel(s) van de zeeschildpad (Cheloniidae spp) en/of
- 8, althans één of meer wervel(s) van walvisachtigen (Cetacea spp) en/of
- 33, althans één of meer wervel(s) van Indische zeekoe (Dugong Dugon) en/of
- 50, althans één of meer armband(en) van (olifanten) ivoor (Elephas maximus en/of Loxodonta africana) en/of
- 3, althans één of meer krokodillenschedel(s) (Crocodylus niloticus),
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten vervoer heeft aangeboden, heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
(strafbaarstelling artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 13 Flora- en faunawet juncto artikel 51 Sr)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage A van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 1 schedel van een hertzwijn (Babyrousa babyrussa) en/of - 11, althans één of meer zaag/zagen (rostrums) van zaagvis (Pristis pristis) en/of
- 4, althans één of meer schedel(s) van de zeeschildpad (Cheloniidae spp) en/of
- 8, althans één of meer wervel(s) van walvisachtigen (Cetacea spp) en/of
- 33, althans één of meer wervel(s) van Indische zeekoe (Dugong Dugon) en/of
- 50, althans één of meer armband(en) van (olifanten) ivoor (Elephas maximus en/of Loxodonta africana) en/of
- 3, althans één of meer krokodillenschedel(s) (Crocodylus niloticus),
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten vervoer heeft aangeboden, heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad;
(strafbaarstelling artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 13 Flora- en faunawet juncto artikel 48 Sr)
3.
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage B van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 9, althans één of meer schedel(s) van de Java-aap (Macaca fascicularis) en/of
- 5, althans één of meer tand(en) van de Viskat (Prionailurus viverrinus) en/of
- 40, althans één of meer product(en) van de (spuwende) Cobra (Naja siamensis) en/of
- 12, althans één of méér huid(en) van pythons (Pythonidae spp); en/of
- 74, althans één of meer huid(en) van varanen (Varanus spp.) en/of
- 1607, althans één of meer rainsticks [Cactaceae spp] en/of
- één cactusbak(ken) [Cactaceae spp] en/of
- één nandayparkiet (Aratinga nenday) en/of
- 257, althans één of meer stuk(s) Strombus gigas en/of
- één of twee onderkaak/kaken van de rode lynx (Lynx rufus) en/of
- 57, althans één of meer product(en) van de nijlkrokodil (Crocedylus niloticus) of krokodillen (Crocodylia spp.) en/of - 3, althans één of meer dolkschede(s) gemaakt met huid van anaconda (Eunectes
murinus) en/of van beentongvis (Arapaima gigas),
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten vervoer heeft aangeboden, heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
(strafbaarstelling artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 13 Flora- en faunawet
thans (m.i.v. 1-1-2017) artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 3.37 Wet natuurbescherming juncto artikel 3.14 Regeling natuurbescherming -voor wat betreft verkoop
artikel 3.38 Wet natuurbescherming juncto artikel 3.24 lid 2 Besluit natuurbescherming - voor wat betreft het onder zich hebben juncto artikel 51 Sr)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage B van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 9, althans één of meer schedel(s) van de Java-aap (Macaca fascicularis) en/of
- 5, althans één of meer tand(en) van de Viskat (Prionailurus viverrinus) en/of
- 40, althans één of meer product(en) van de (spuwende) Cobra (Naja siamensis) en/of
- 12, althans één of méér huid(en) van pythons (Pythonidae spp); en/of
- 74, althans één of meer huid(en) van varanen (Varanus spp.) en/of
- 1607, althans één of meer rainsticks [Cactaceae spp] en/of
- één cactusbak(ken) [Cactaceae spp] en/of
- één nandayparkiet (Aratinga nenday) en/of
- 257, althans één of meer stuk(s) Strombus gigas en/of
- één of twee onderkaak/kaken van de rode lynx (Lynx rufus) en/of
- 57, althans één of meer product(en) van de nijlkrokodil (Crocedylus niloticus) of krokodillen (Crocodylia spp.) en/of - 3, althans één of meer dolkschede(s) gemaakt met huid van anaconda (Eunectes
murinus) en/of van beentongvis (Arapaima gigas),
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten vervoer heeft aangeboden, heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad;
(strafbaarstelling artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 13 Flora- en faunawet
thans (m.i.v. 1-1-2017) artikel 1a onder 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 3.37 Wet natuurbescherming juncto artikel 3.14 Regeling natuurbescherming -voor wat betreft verkoop en/of
artikel 3.38 Wet natuurbescherming juncto artikel 3.24 lid 2 Besluit natuurbescherming - voor wat betreft het onder zich hebben juncto artikel 48 Sr)
4.
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als degene die, ingevolge de douanewetgeving verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen, deze opzettelijk onjuist heeft verstrekt, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven,
immers heeft [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of mededader(s) (telkens) een lager bedrag vermeld en/of laten vermelden op de facturen:
1.factuur AMD12GF1503001 (pag. 3210) en/of
2.factuur AMD12GF20150701 (pag. 1409) en/of
3.factuur AMD12TY20150903 (pag. 1396) en/of
4.factuur BG02TY160301 (pag.1323 ) en/of
5.factuur BG02TY160401 (pag. 1346) en/of
6.factuur 1519/PSI/INV/IV/2015 (pag. 1438) en/of
7.factuur 009928 (pag. 1786) en/of
8.factuur 009983 (pag. 1815) dan de werkelijk betaalde prijs voor die goederen,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
(artikel 10:5 lid 2 Algemene Douanewet juncto artikel 51 Sr)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) factu(u)r(en), te weten:
1.factuur AMD12GF1503001 (pag. 3210 met een bedrag van euro 13,087.88) en/of 2.factuur AMD12GF20150701 (pag. 1409 met een bedrag van euro 10.586,89) en/of 3.factuur AMD12TY20150903 (pag. 1396 met een bedrag van euro 16,662.00) en/of
4.factuur BG02TY160301 (pag. 1323 met een bedrag van euro 9,346.78) en/of 5.factuur BG02TY160401 (pag. 1346 met een bedrag van euro 7,700.00) en/of
6.factuur 1519/PSI/INV/IV/2015 (pag. 1438 met een bedrag van IDR 93.372.000) en/of 7.factuur 009928 (pag.1786 met een bedrag van $ 9,325.90) en/of
8.factuur 009983 (pag. 1815 met (een) bedrag(en) van $ 1,529.00 en/of $ 8,560.00), (telkens) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op de factu(u)r(en) (telkens) een lagere verkoopprijs was vermeld , dan in werkelijkheid was betaald,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemd(e) factu(u)r(en) (telkens) werd(en) overgelegd aan de Douane bij de aangifte van invoer van goederen,
en/of
(telkens) opzettelijk de bovengenoemde, onder 1 en/of 2 en/of 3 en/of 4 en/of 5 en/of 6 en/of 7 en/of 8 vervalste factu(u)r(en) voor gebruik bij importen van goederen voorhanden heeft gehad, terwijl zij / hij en/of haar / zijn mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat factu(u)r(en) bestemd was/waren voor gebruik als echt en onvervalst,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
(strafbaarstelling artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 51 Sr juncto artikel 51 Sr)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als degene die, ingevolge de douanewetgeving verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen, deze opzettelijk onjuist heeft verstrekt, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven,
immers heeft hij en/of zijn mededader(s) (telkens) een lager bedrag vermeld en/of laten vermelden op de facturen:
1.factuur AMD12GF1503001 (pag. 3210) en/of
2.factuur AMD12GF20150701 (pag. 1409) en/of
3.factuur AMD12TY20150903 (pag. 1396) en/of
4.factuur BG02TY160301 (pag.1323 ) en/of
5.factuur BG02TY160401 (pag. 1346) en/of
6.factuur 1519/PSI/INV/IV/2015 (pag. 1438) en/of
7.factuur 009928 (pag. 1786) en/of
8.factuur 009983 (pag. 1815) dan de werkelijk betaalde prijs voor die goederen;
(artikel 10:5 lid 2 Algemene Douanewet juncto artikel 48 Sr)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) factu(u)r(en), te weten:
1.factuur AMD12GF1503001 (pag. 3210 met een bedrag van euro 13,087.88) en/of 2.factuur AMD12GF20150701 (pag. 1409 met een bedrag van euro 10.586,89) en/of 3.factuur AMD12TY20150903 (pag. 1396 met een bedrag van euro 16,662.00) en/of
4.factuur BG02TY160301 (pag. 1323 met een bedrag van euro 9,346.78) en/of 5.factuur BG02TY160401 (pag. 1346 met een bedrag van euro 7,700.00) en/of
6.factuur 1519/PSI/INV/IV/2015 (pag. 1438 met een bedrag van IDR 93.372.000) en/of 7.factuur 009928 (pag.1786 met een bedrag van $ 9,325.90) en/of
8.factuur 009983 (pag. 1815 met (een) bedrag(en) van $ 1,529.00 en/of $ 8,560.00) (telkens) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op de factu(u)r(en) (telkens) een lagere verkoopprijs was vermeld , dan in werkelijkheid was betaald,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemd(e) factu(u)r(en) (telkens) werd(en) overgelegd aan de Douane bij de aangifte van invoer van goederen,
en/of
(telkens) opzettelijk de bovengenoemde, onder 1 en/of 2 en/of 3 en/of 4 en/of 5 en/of 6 en/of 7 en/of 8 vervalste factu(u)r(en) voor gebruik bij importen van goederen voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat factu(u)r(en) bestemd was/waren voor gebruik als echt en onvervalst;
(strafbaarstelling artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 48 Sr)
5.
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk,
- valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had en/of
- waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of
- waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden,
waaronder: - 831 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en/of
- 12 althans één of meer houten tafels(s) (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en/of
- 27 althans één of meer metalen decoratieve kroonkurk(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en/of
- 2 althans één of meer houten tafels(s) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en/of
- 47 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Volkswagen) en/of
- 12 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Chevrolet) en/of
- 12 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Corvette) en/of
- 63 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Land Rover) en/of
- 41 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Opel) en/of
- 62 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Rolling Stones), en/of
- 47 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Superman),
heeft verkocht en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of heeft uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad,
zulks terwijl [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] van het plegen van dit misdrijf haar beroep heeft gemaakt en/of het plegen van dit/deze misdrijf/misdrijven als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
(art 337 lid 1 en lid 3 Sr juncto artikel 51 Sr)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk,
- valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had en/of
- waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of
- waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts
ondergeschikte verschillen vertoonden,
waaronder: - 831 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en/of
- 12 althans één of meer houten tafels(s) (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en/of
- 27 althans één of meer metalen decoratieve kroonkurk(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en/of
- 2 althans één of meer houten tafels(s) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en/of
- 47 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Volkswagen) en/of
- 12 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Chevrolet) en/of
- 12 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Corvette) en/of
- 63 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Land Rover) en/of
- 41 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Opel) en/of
- 62 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Rolling Stones), en/of
- 47 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Superman),
heeft verkocht en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of heeft uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad,
zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en/of het plegen van dit/deze misdrijf/misdrijven als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend;
(art 337 lid 1 en lid 3 Sr juncto artikel 48 Sr)
6.
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 4 juli 2017 te Rotterdam, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen, immers heeft [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of de mededader(s) gehandeld in strijd met artikel 4 van de CITES-Basisverordening 338/97, door 400, althans één of meer kistje(s) gemaakt van Dalbergia, althans specimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten in de Gemeenschap heeft binnengebracht, zonder dat een invoervergunning was voorgelegd,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
(strafbaarstelling artikel 3.37 en 3.38, lid 1 van de Wet natuurbescherming juncto artikel 3.24 van de Besluit natuurbescherming juncto artikel 3 van de Basisverordening EG nr. 338/97, artikel 1a, 2 en 6 WED juncto artikel 51 Sr)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 4 juli 2017 te Rotterdam, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen, immers heeft zij en/of haar mededader(s) gehandeld in strijd met artikel 4 van de CITES-Basisverordening 338/97, door 400, althans één of meer kistje(s) gemaakt van Dalbergia, althans specimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten in de Gemeenschap heeft binnengebracht, zonder dat een invoervergunning was voorgelegd;
(strafbaarstelling artikel 3.37 en 3.38, lid 1 van de Wet natuurbescherming juncto artikel 3.24 van de Besluit natuurbescherming juncto artikel 3 van de Basisverordening EG nr. 338/97, artikel 1a, 2 en 6 WED juncto artikel 48 Sr)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Inleidende opmerkingen.
[verdachte] (verder: [verdachte] ) is bestuurder van de besloten vennootschappen [bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] (verder: [bedrijf 2] ). [bedrijf 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1]
De bestuurders van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn [verdachte] en zijn vrouw [echtgenote] . Bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat hij 90 à 95 procent de eigenaar is en dat zijn vrouw wat administratie doet. Op een vraag van de voorzitter op de terechtzitting van 12 oktober 2020 antwoordt [verdachte] dat het “over is met het bedrijf” (de rechtbank begrijpt [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ) als hij er niet zou kunnen zijn in verband met een mogelijk op te leggen gevangenisstraf, omdat niemand zijn werkzaamheden binnen de B.V. ’s over kan nemen.
De rechtbank constateert dat [verdachte] als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] kan worden aangemerkt. Binnen deze rechtspersonen dreef [verdachte] zijn onderneming en nam hij als enige alle zakelijke beslissingen. Als hierna omwille van de leesbaarheid over verdachten wordt gesproken, wordt bedoeld: [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , met [verdachte] als feitelijk leidinggevende.
De formele voorvragen.
Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van feit 1 is door de verdediging betoogd dat sprake is van partiële nietigheid van de dagvaarding. Daartoe is aangevoerd dat verdachten het verwijt wordt gemaakt dat zij 1097,88 kilogram wit koraal Scleractinia (zie feit 1, onder A, sub 1, sub b), maar dat niet duidelijk is waarop het hiervoor genoemde gewicht is gebaseerd. Verdachte kan zich hierdoor niet goed verdedigen. Er is hierdoor redelijkerwijs twijfel ontstaan bij verdachten over welke gedraging hen wordt verweten. Om die reden dient volgens de verdediging de dagvaarding voor wat betreft feit 1, A, lid 1, sub b, nietig worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van partiële nietigheid van de dagvaarding. Het dossier bevat voldoende aanknopingspunten voor (aantreffen en herkomst van) de hoeveelheid koraal die verdachte onder feit 1, A, lid 1 sub b wordt verweten. Niet valt in te zien waarom het verdachte niet duidelijk zou zijn geweest waartegen hij zich diende te verdedigen. Het verweer faalt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding ook overigens geldig is en dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging betoogd dat de officier van justitie niet in de vervolging kan worden ontvangen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de strafrechtelijke vervolging in strijd is met het ‘Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen’ (het AAFD-protocol). Daarin is bepaald dat de afdoening van douanedelicten in beginsel is voorbehouden aan de douane en dat voor het strafrecht – als ultimum remedium – slechts onder bepaalde omstandigheden plaats is. Van die omstandigheden is volgens de verdediging geen sprake. Zo kan uit het dossier het benadelingsbedrag niet worden vastgesteld, terwijl op grond van het AAFD-protocol slechts ruimte is voor aanmelding van een douanezaak voor strafrechtelijke afhandeling als sprake is van een benadelingsbedrag van ten minste € 100.000 en er een vermoeden van opzet bestaat. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het vermeende nadeelbedrag, uitgaande van de volstrekt hypothetische situatie dat sprake is van nadeel in de vorm van misgelopen invoerrechten, maximaal € 10.000 bedraagt. Een zaak met een dergelijk laag vermeend fiscaal nadeel leent zich niet voor het strafrecht volgens de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van het in strijd met het AAFD-protocol overgaan tot strafrechtelijke vervolging. In het AAFD-protocol is, onder ‘2.1 Aanmeldingscriteria’, voor zover hier relevant, vermeld: ‘Bedraagt het nadeel minder dan € 100.000, dan wordt de zaak voor mogelijke strafrechtelijke afhandeling aangemeld als sprake is van een vermoeden van opzet en als een of meerdere van de aanvullende wegingscriteria (zie onderdeel 2.2) daartoe aanleiding geeft.’ Onder de aanvullende wegingscriteria is onder meer vermeld de situatie waarin sprake is van een ‘combinatie van delicten’. Bij de beslissing of een zaak strafrechtelijk wordt afgedaan dient de combinatie van alle, vermoedelijk door de verdachte begane, delicten mee te wegen, omdat de rechtsorde meer geschokt zal zijn als de verdachte meerdere soorten delicten pleegt. Nu jegens verdachte niet alleen het vermoeden van overtreding van de Algemene Douanewet was gerezen, maar ook van het begaan van andere delicten, kon gelet op het AAFD-protocol besloten worden om de zaak aan te melden voor strafrechtelijke afhandeling. De officier van justitie kan dan ook in de vervolging ten aanzien van feit 4 worden ontvangen.
Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging eveneens betoogd dat de officier van justitie niet in de vervolging kan worden ontvangen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de strafrechtelijke vervolging in strijd is met de Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude (2005A022, Stcrt. 2006, 6), welke de reikwijdte van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) regelt. De aanwijzing vermeldt als uitgangspunt dat bij de bestrijding van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten in beginsel civielrechtelijke handhaving door de rechthebbende voorop staat. Nu van de in de aanwijzing genoemde uitzonderingen niet is gebleken, dient in het onderhavige geval privaatrechtelijk optreden te prevaleren boven strafrechtelijk optreden. De officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de aanwijzing, hetgeen een inbreuk op de goede procesorde oplevert, aldus de verdediging. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging voor dit feit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in het onderhavige geval sprake is van één van de in artikel 2 van de aanwijzing genoemde gevallen waarin het strafrecht voor toepassing in aanmerking komt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder het tweede punt van artikel 2 van de aanwijzing genoemde geval aan de orde, te weten “Grootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren”.
Het gaat in het onderhavige geval om grootschalige en (zeer) verspreid voorkomende inbreuken die dermate omvangrijk zijn dat civielrechtelijk optreden ernstig bemoeilijkt wordt, terwijl de inbreuk grote economische schade aan de rechthebbende toebrengt, omdat de afzet van zijn producten en de daaraan verbonden goodwill ernstig bedreigd worden. Door deze handelswijze is evident sprake van het parasiteren op de reputatie, werfkracht en exclusiviteit van de door de intellectuele-eigendomsrechten beschermde voorwerpen. Voorts weegt de rechtbank in haar oordeel mee dat [verdachte] op 16 juni 2015 door een verbalisant van de Douane is voorgelicht met betrekking tot (inbreuken op) het intellectueel eigendomsrecht (merkenrecht). [verdachte] is er toen ook op gewezen dat als er geen licentie aanwezig is van de merkhouder, dit een inbreuk maakt op het intellectueel eigendomsrecht. Verdachte is nadien doorgegaan met het bestellen van (kort gezegd) ‘namaakproducten’, echter vraagt hij zijn leverancier nu om de producten te verstoppen in het midden van de container, omdat er strenge regels gelden. Als [verdachte] hiermee geconfronteerd wordt verklaart hij dat hij wist dat het fout was, maar dat hij de goederen al had betaald en dat de afspraak was gemaakt dat er geleverd moest worden. De rechtbank beziet vorengaande overwegingen ook in het licht van de overige strafbare feiten.
De rechtbank concludeert dan ook dat de officier van justitie in het onderhavige geval terecht heeft afgeweken van het uitgangspunt dat privaatrechtelijk optreden dient te prevaleren boven strafrechtelijk optreden. De officier van justitie kan derhalve in de vervolging ten aanzien van feit 5 worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Aan de formele voorvragen zijn voldaan.
Bewijswaardering.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van het tenlastegelegde als volgt bepleit.
Feit 1:
- A, sub 1, sub a (310 stuks wit koraal Scleractinia): vrijspraak.
- A, sub 1, sub b (1097,88 kilogram wit koraal Scleractinia): partiële nietigheid van de dagvaarding.
- A, sub 1, sub c (48 koraalhangers Scleractinia): primair vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging.
- A, sub 2 (Antipatharia): vrijspraak.
- A, sub 3 (Helioporidae): vrijspraak.
- A, sub 4 (Tubiporidae): vrijspraak.
- B (Tubiporidae): vrijspraak opzetvariant en ontslag van alle rechtsvervolging.
Feit 2:
- De schedel van een ‘hertzwijn’ en de rostrums van ‘zaagvissen’: de verdediging refereert aan het oordeel van de rechtbank.
- De schedels van de ‘zeeschildpad’: ontslag van alle rechtsvervolging.
- De wervels van ‘walvisachtigen’:
- ten aanzien van de 6 wervels van ‘walvisachtigen’ die bij [bedrijf 1] zijn aangetroffen: vrijspraak opzettelijk te koop vragen, kopen, verwerven, verkopen, vervoeren, ten vervoer aanbieden, afleveren, of binnen het grondgebied van Nederland brengen, en
- ten aanzien van de 2 wervels van ‘walvisachtigen’ die bij [verdachte] zijn aangetroffen: vrijspraak opzettelijk te koop vragen, kopen, verwerven, verkopen, vervoeren, ten vervoer aanbieden, afleveren, of binnen het grondgebied van Nederland brengen, in voorraad hebben, ten verkoop aanbieden en gebruiken voor commercieel gewin. Vrijspraak [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en feitelijk leidinggeven door de heer [verdachte] .
- De wervels van de ‘Indische zeekoe’: vrijspraak opzettelijk te koop vragen, kopen, verwerven, binnen Nederlands grondgebied brengen, verkopen, vervoeren, ten vervoer aanbieden en afleveren.
- De armbanden van ‘(olifanten) ivoor’: primair vrijspraak, subsidiair vrijspraak opzettelijk verkopen, ten verkoop voorhanden hebben, in voorraad hebben, ten koop aanbieden, te koop vragen, kopen, verwerven, binnen het grondgebied van Nederland brengen, vervoeren, ten vervoer aanbieden en afleveren.
- De ‘krokodillenschedels’: vrijspraak, gelijk de officier van justitie.
Feit 3:
- De producten van de ‘(spuwende) Cobra’, de huiden van ‘pythons’ en de stuks ‘Strombus gigas’: de verdediging refereert aan het oordeel van de rechtbank.
- De schedels van de ‘Java-aap’: vrijspraak opzet-variant.
- De tanden van de ‘viskat’: vrijspraak, subsidiair vrijspraak te koop vragen, kopen, verwerven, binnen het grondgebied van Nederland brengen, verkopen, ten verkoop voorhanden, in voorraad hebben, ten verkoop aanbieden, gebruiken voor commercieel gewin, vervoeren, ten vervoer aanbieden, afleveren. Vrijspraak [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en feitelijk leidinggeven door de heer [verdachte] .
- De huiden van ‘varanen’: vrijspraak.
- De ‘rainsticks’ en de ‘cactusbak’: primair vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging.
- Een ‘Nandayparkiet’: primair vrijspraak, subsidiair vrijspraak opzettelijk ten verkoop voorhanden, in voorraad hebben, verkopen, gebruiken voor commercieel gewin en ontslag van alle rechtsvervolging voor het overige.
- De onderkaken van de ‘rode lynx’: vrijspraak verkopen, ten verkoop voorhanden hebben, in voorraad hebben, ten koop aanbieden, te koop vragen, kopen, verwerven, binnen het grondgebied van Nederland brengen, vervoeren, ten vervoer aanbieden en afleveren.
- De producten van de ‘(Nijl)krokodil’: vrijspraak.
- De dolkschedes gemaakt met huid van ‘anaconda’ en/of de ‘beentongvis’: vrijspraak ten aanzien van beentongvis, voorts vrijspraak opzettelijk kopen en binnen het grondgebied van Nederland brengen.
Feit 4:
Primair niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair vrijspraak [verdachte] en [bedrijf 1] ten aanzien van zowel het primaire als subsidiaire tenlastegelegde feit. Vrijspraak van [bedrijf 2]
Feit 5:
Primair niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, subsidiair vrijspraak.
Feit 6:
Primair vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van de ‘3 krokodillenschedels (Crocodylus Niloticus)’ (feit 2). Verdachten dienen ten aanzien van dat onderdeel partieel vrijgesproken te worden, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
A. De bewijsmiddelen
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 6 (primair).
De verwijten.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] worden primair verweten het binnen het grondgebied brengen van de Gemeenschap en de handel in en het bezit van (in vereniging, al dan niet opzettelijk) producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, genoemd in bijlage A, B, C of D van Verordening (EG) 338/97 (de CITES-basisverordening), zulks terwijl [verdachte] aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
Het wettelijk kader.
De (internationale) handel in beschermde dier- en plantensoorten is gereguleerd via de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES).
Genoemd verwijt is strafbaar gesteld onder artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de Flora- en faunawet, voor zover het ziet op feiten die voor 20 januari 2017 zijn gepleegd.
Artikel 13 van de Flora- en faunawet wordt genoemd in artikel 1a, onder 1, van de Wet op de economische delicten (WED), strafbaar gesteld in artikel 6, eerste lid 1, onder 1 WED. Van de verboden in artikel 13 van de Flora- en faunawet zijn vrijstellingen mogelijk, te vinden in de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.
Met ingang van 1 januari 2017 is de Flora- en faunawet komen te vervallen en met ingang van deze datum is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden. Op grond van artikel 3.37, eerste lid, Wnb is het verboden in strijd te handelen met de bij de ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen. Ingevolge artikel 3.14 van de Regeling natuurbescherming worden als voorschriften als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, Wnb aangewezen:
a. de artikelen 4, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 5, eerste en vierde lid, eerste volzin, 6, derde lid, 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, en 9, eerste, vierde en vijfde lid van de CITES-basisverordening;
b. artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PbEU 2009, L 286), en
c. artikel 3, eerste lid, van verordening (EEG) nr, 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de Gemeenschap en op het binnenbrengen in de Gemeenschap van pelzen en produkten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen (PbEG 1991, L 308).
Artikel 3.37, eerste lid, Wnb is gelet op artikel 3.14, onder a, van de Regeling natuurbescherming, genoemd in artikel 1a onder 1, WED, strafbaar gesteld in artikel 6, eerste lid onder 1 WED.
De voorschriften als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, Wnb zijn aangewezen in artikel 3.14 onder a van de Regeling natuurbescherming. Dit zijn onder andere de artikelen 4, eerste lid, eerste volzin voor wat betreft bijlage A specimens en het tweede lid, eerste volzin, voor wat betreft bijlage B specimens van de CITES-basisverordening.
Tevens is artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de CITES-basisverordening van toepassing. De aankoop, het te koop vragen, verwerven voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden. In het vijfde lid is bepaald dat de in het eerste lid genoemde verbodsbepalingen ook gelden voor specimens van de soorten genoemd in bijlage B behalve indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.
In het Besluit natuurbescherming is onder artikel 3.24, tweede lid, het verbod op het onder zich hebben (bezit) van soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening opgenomen. Ook op dit verbod gelden vrijstellingen als geregeld in artikel 3.20 van de Regeling natuurbescherming.
De feiten.
In het proces-verbaal van de Douane staat in de zaaksdossiers ‘Koraal’ (feit 1), ‘CITES A’ (feit 2), ‘CITES B’ (feit 3) en ‘Dalbergia’ (feit 6) beschreven dat bij de doorzoeking van een container, afkomstig uit China met het nummer [nummer 1] , van [bedrijf 2] op 5 juli 2016 meerdere dozen met koralen werden aangetroffen. Vervolgens werden bij doorzoekingen op 17, 18 en 22 augustus 2016 bij [bedrijf 1] en op 13 oktober 2016 en 23 oktober 2017 in de woning van [verdachte] een (groot) aantal producten van beschermde uitheemse dier- en plantensoorten aangetroffen die vermeld zijn op bijlagen A en B van de CITES-basisverordening.
Uit onderzoek naar de herkomst van deze producten is naar voren gekomen dat verdachten de goederen importeren uit een aantal landen in Azië. Op 6 juli 2016 is naar aanleiding van genoemde zending uit China contact opgenomen met de CITES Management Autoriteit van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) waaruit bleek dat verdachten niet in hun bestanden voorkomen en dat er dus geen CITES-invoervergunning is afgegeven. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en uit het verhandelde ter terechtzittingen is gebleken dat verdachten voor geen van de door hen geïmporteerde producten van beschermde uitheemse dier- en plantensoorten over een invoervergunning beschikten, dan wel dat zij voor hetgeen bij hen is aangetroffen over de juiste CITES-certificaten beschikten.
Opzet.
De onder 1, 2, 3 en 6 tenlastegelegde feiten betreffen zogenaamde economische delicten, die in artikel 1a, onder 1, van de Wet op de Economische Delicten (WED) strafbaar zijn gesteld. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WED zijn deze feiten misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van een economisch delict in de misdrijfvariant als bedoeld in de WED, ‘kleurloos opzet’ vereist.
Bij ‘kleurloos opzet’ wordt slechts gekeken naar het handelen c.q. de feitelijke gedraging van de verdachte (in de verschillende bestanddelen), niet naar de wederrechtelijkheid daarvan. Dit betekent voor de onderhavige zaak dat voor het opzettelijk begaan van de tenlastegelegde overtredingen onder feit 1, 2, 3 en 6 niet is vereist dat verdachten opzet hadden om te handelen in strijd met artikel 13 van de Flora- en Faunawet dan wel artikel 3.37 Wnb, maar dat zij opzet hadden op handelen in en/of bezitten van verboden dier- en plantensoorten (kleurloos opzet).
Determinatie.
De rechtbank stelt vast dat determinatie van de verschillende aangetroffen specimens/producten voor een groot deel heeft plaatsgevonden door medewerkers van de Douane en/of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Door de verdediging is reeds in het kader van het vooronderzoek, maar tevens ter terechtzitting als verweer naar voren gebracht dat twijfel bestaat aan de determinatie en het bepalen van de soort van verschillende aangetroffen specimens/producten. Daar merkt de rechtbank in zijn algemeenheid het volgende over op.
De in beslaggenomen specimens/producten zijn onderzocht door – gelet op hun functies – als deskundig op hun werkgebied aan te merken medewerkers van de Douane en/of de NVWA, zoals (niet limitatief) [persoon 1] ( [functie1] , [persoon 2] ( [functie 2] ), [persoon 3] ( [functie 3] , [persoon 4] ( [functie 4] ), [persoon 5] ( [functie 5] of [persoon 6] ( [functie 6] ). Zij hebben van hun bevindingen en/of conclusies verslag gedaan in op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal, danwel schriftelijke stukken waarvan is verklaard dat deze naar waarheid zijn opgemaakt. Door de verdediging is volstaan met het in twijfel trekken van de door verbalisanten getrokken en verwoorde conclusies, zonder aan die betwisting een motivering of onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een contra-expertise, ten grondslag te leggen. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de gerelateerde bevindingen en gaat bij de beoordeling van de feiten in beginsel uit van de betrouwbaarheid en juistheid van de door de verbalisanten opgestelde rapporten en conclusies.
Koraal (feit 1).
De feiten.
Naar aanleiding van het aantreffen van stukken koraal in een container uit China ( [nummer 1] ) is nader onderzoek verricht naar de herkomst van deze koralen. Gebleken is dat verdachten koralen importeren van verschillende leveranciers in Indonesië, de Filipijnen en China.
De leverancier van verdachten in Indonesië is [leverancier 1] (hierna: [leverancier 1] ). [verdachte] verklaart bij de politie op 26 oktober 2017 dat hij [leverancier 1] zo’n 6 of 7 jaar kent. [leverancier 1] is op 15 december 2017 door een Indonesisch politieteam verhoord, waarbij hij verklaart dat hij op verzoek van [verdachte] producten van beschermde dieren (zie de feiten 2 en 3) naar Nederland heeft gesmokkeld.
Met betrekking tot de Filipijnen verklaart [verdachte] op 23 oktober 2017 dat zijn leverancier daar [leverancier 2] van [bedrijf 3] is. [verdachte] drijft al een jaar of 10 handel met [leverancier 2] .
Ten aanzien van China heeft [verdachte] op 19 september 2015 verklaard dat hij handel drijft met [leverancier 3] en [leverancier 4] van het bedrijf [bedrijf 4] Zij hebben sinds een jaar of 6/7 contact met elkaar.
Op grond van het hiervoor overwogene en blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachten het ten laste gelegde feit opzettelijk hebben verricht. Verdachten hebben bij meerdere leveranciers koralen besteld en deze zijn ook daadwerkelijk geleverd. Zij hebben deze vervolgens in hun bezit gehad en verhandeld.
De rechtbank zal hierna de (overige) bewijsverweren van de verdediging bespreken. Deze bewijsverweren zien veelal op de betrouwbaarheid van het onderzoek ter determinatie van verschillende stukken koraal.
De rechtbank stelt vast dat alle koralen zijn onderzocht door – gelet op hun functies – als deskundig op hun werkgebied aan te merken medewerkers van de Douane, zoals [persoon 1] en [persoon 3] . In navolging van hetgeen eerder is overwogen gaat de rechtbank in beginsel uit van de juistheid van hun rapportages en de daarin verwoorde bevindingen en conclusies.
Daarbij benadrukt de rechtbank dat het totaal aan bij de doorzoekingen op 17, 18 en 22 augustus 2016 bij verdachten aangetroffen koraal is onderzocht en geïdentificeerd door [persoon 7] ( [functie 7] . Hij heeft de koralen geïdentificeerd als een selectie van steenkoralen behorende tot de orde Scleractinia, orgelpijpkoralen (Tubiporidae), Helioporacea (Helioporidae) (blauw koraal) en Antipatharia (zwart koraal). [persoon 7] concludeert voorts dat al het materiaal kort geleden vers is verzameld vanaf koraalriffen en van recente oorsprong was (niet fossiel).
Het koraal dat is aangetroffen in de container (Scleractinia (feit 1, A, onder 1).
De verdediging heeft betoogd dat van de in totaal 375 kilogram aangetroffen koralen in de container ( [nummer 1] ) op 5 juli 2016 slechts enkele monsters ter determinatie aan [persoon 1] zijn getoond en dat geconcludeerd werd dat het waarschijnlijk om vers koraal van de orde Scleractinia ging. Volgens de verdediging zijn de gebruikte monsters niet representatief, omdat nog geen 2% van de in totaal in beslag genomen goederen is onderzocht. Voorts is sprake van een ‘voorlopige bevinding’ ten aanzien van de determinatie van het koraal en is niet gebleken van een officiële monsteruitslag, zodat niet kan worden vastgesteld dat het gaat om koraal van de orde Scleractinia, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het koraal dat in de container in dozen werd aangetroffen gewogen, beschreven en gefotografeerd is. Daarbij wordt opgemerkt dat het grootste stuk koraal (ruim) 5 kilogram woog. In totaal zijn er 310 stuks koraal gewogen met een totaalgewicht van 345 kilogram. Per stuk koraal is het gewicht genoteerd. Door [persoon 1] zijn vijf stukken koraal gedetermineerd. Hij stelt aan de hand van uiterlijke kenmerken, met behulp van de ‘CITES identification manual over koralen’ vast dat het gaat om vers koraal van het soort Pocillopora spp, genoemd in bijlage B van de CITES-basisverordening als behoren tot de orde Scleractinia spp. [persoon 1] concludeert dat de uitzondering, genoemd in de CITES-basisverordening, niet van toepassing is. Aanvullende analyses (XRF en XRD) tonen aan dat het - gelet op de opbouw van het koraal - gaat om echt koraal.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van [persoon 1] . Dat het hier gaat om zijn voorlopige bevindingen (tot nu toe) doet naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van die bevindingen niet af. Dat gesproken wordt over ‘voorlopige bevindingen’ betekent immers niet dat er bij [persoon 1] twijfel bestond over zijn conclusie dat sprake was van vers koraal van het soort Pocillopora spp, genoemd in bijlage B van de CITES-basisverordening als behorend tot de orde Scleractinia spp. Zijn conclusie is helder en zonder voorbehouden geformuleerd. Dat in het onderhavige geval vijf (5) van de 310 stuks koraal zijn gedetermineerd leidt niet tot het oordeel dat de gebruikte monsters niet representatief zijn voor het geheel. Het gaat hier om één zending koraal, waarvan elk stuk koraal afzonderlijk is gewogen en kennelijk is er geen reden gezien om te concluderen dat de container verschillende soorten koraal zou bevatten. Dat er vervolgens van de gehele partij koraal enkele monsters zijn genomen ter (nadere) determinatie is vanuit praktisch oogpunt zonder meer begrijpelijk. Bovendien worden de conclusies van [persoon 1] ondersteund door de eerdergenoemde bevindingen van [persoon 7] .
Het koraal dat is aangetroffen in het bedrijf.
In algemene zin heeft de verdediging telkens betoogd dat van de aangetroffen koralen onvoldoende is onderzocht tot welke orde zij behoren. Het ontbreekt veelal aan een nadere onderbouwing en niet altijd is gebleken dat bepaalde stukken koraal ook daadwerkelijk zijn onderzocht, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Wit koraal (koraalhangers) (feit 1, A, sub 1, sub c).
De verdediging heeft betoogd dat niet is gebleken dat de 48 koraalhangers zijn onderzocht. Voor zover gesteld kan worden dat het gaat om koraal dat tot de orde Scleractinia behoort geldt dat niet kan worden uitgesloten dat het gaat om koraalfragmenten die tussen de 2 en 30 millimeter in doorsnede zijn en niet tot de genus herleidbaar zijn. Het koraal zou dan onder de uitzonderingen van de CITES-basisverordening vallen, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de gehele orde van de echte koralen zijn genoemd in bijlage B van de CITES-basisverordening als Scleractinia, dus ook de 48 koraalhangers. Daarbij wordt opgemerkt dat de uitzonderingen van de CITES-basisverordening niet van toepassing zijn, omdat de koralen vers zijn en het ook geen zand of fragmenten betreft die niet identificeerbaar zijn op niveau van het geslacht. Het verweer van de verdediging dat niet kan worden uitgesloten dat het gaat om koraalfragmenten vindt hierin reeds zijn weerlegging. Bovendien, zou al sprake zijn van koraalfragmenten, dan zouden die alleen zijn uitgezonderd als deze niet identificeerbaar zijn op het niveau van het geslacht. Daarvan is blijkens het dossier geen sprake.
Koraal Antipatharia (feit 1, A, sub 2).
De verdediging heeft betoogd dat uit onderzoek niet is gebleken dat de koralen bestaande uit 110 armbanden, 31 armbaden/kettingen, 47 kettingen en 42 stuks “tak” tot de orde Antipatharia behoren.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de koralen zijn onderzocht op de volgende kenmerken: doornachtig oppervlakte; zichtbaar bij de 'takjes' en ringvorming op de doorsnede van de kettingen en armbanden. Op basis daarvan concludeert [persoon 1] dat het skeletten van
doornkoralen betrof, vallende onder de orde Antipatharia en de gehele orde van doornkoralen. Antipatharia is genoemd in bijlage B van CITES-basisverordening. De onder feit 1, A, sub 2 (producten van) koralen zijn dus onderzocht en gedetermineerd. Ook deze conclusies worden ondersteund door de eerdergenoemde bevindingen van [persoon 7] . Het verweer wordt verworpen.
Koraal Helioporidae (feit 1, A, sub 3).
De verdediging heeft betoogd dat niet is onderzocht of het koraal daadwerkelijk tot de orde Helioporidae (coerulea) behoort, omdat een nadere onderbouwing van die conclusie ontbreekt.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank doet het ontbreken van een nadere onderbouwing niet af aan de betrouwbaarheid van de determinatie door [persoon 1] . Hetgeen de verdediging daar tegenover heeft gesteld is onvoldoende om te twijfelen aan de bevindingen van [persoon 1] . Bovendien worden de conclusies wederom ondersteund door de eerdergenoemde bevindingen van [persoon 7] . Het verweer wordt verworpen.
Koraal Tubiporidae.
209 stuks orgelpijp koraal (feit 1, A, sub 4)
De verdediging heeft betoogd dat de conclusies van verbalisant [persoon 3] en [persoon 7] (de rechtbank begrijpt: [persoon 7] ) ten aanzien van dit koraal onvoldoende zijn onderbouwd en dat die conclusies ook niet in stand kunnen blijven, omdat in zijn algemeenheid te weinig onderzoek is verricht naar het type koraal.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Verbalisant [persoon 3] herkende de 209 stuks aangetroffen koralen als zijnde skeletten van orgelpijpkoralen, behorende tot de familie Tubiporidae. Ook deze conclusies worden ondersteund door de eerdergenoemde bevindingen van [persoon 7] . [persoon 3] concludeert dat het betreffende koraal wordt genoemd in bijlage B van de CITES-basisverordening en dat uitzonderingen niet van toepassing zijn, omdat het hele stukken koraal betreft en geen fragmenten; de stukken koraal zijn tevens niet fossiel, maar vers. Dat het gaat om vers koraal wordt eveneens ondersteund door de bevindingen van [persoon 7] . Het verweer wordt verworpen.
2 stuks orgelpijpkoraal (feit 1, B)
Bij de aanhouding van [verdachte] op 23 oktober 2017 zijn in de showroom van het bedrijf 2 stuks koraal aangetroffen.
Ook ten aanzien van deze stukken koraal heeft de verdediging betoogd dat de determinatie gebrekkig tot stand is gekomen. Voorts is geen sprake van opzettelijk handelen, omdat verdachten niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van de stukken koraal. Zij waren ervan uitgegaan dat de Douane alle stukken koraal in beslag had genomen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Eerdergenoemde [persoon 3] heeft de stukken koraal onderzocht en herkende de koralen als 2 stuks rood orgelpijp koraal, behorende tot de familie Tubiporidae spp. De familie van de orgelpijpkoralen zijn genoemd in bijlage B van de CITES-basisverordening. Voor de determinatie heeft [persoon 3] gebruik gemaakt de ‘Identificatiegids van koralen’ en de ‘CITES Identification manual volume 4, sheet C-997.012.003.001’. Voorts heeft [persoon 3] geconcludeerd dat de in annotatie 4 genoemde uitzondering niet van toepassing is op de stukken koraal, omdat die koralen vers zijn en het ook geen zand of fragmenten betreft, die niet identificeerbaar zijn op niveau van het geslacht. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze conclusies. Het verweer dient dan ook te worden verworpen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de genoemde stuks rood orgelpijp koraal die op 23 oktober 2017 bij verdachten zijn aangetroffen op een stelling in de showroom, tijdens de doorzoekingen op 17, 18 en 22 augustus 2016 niet op diezelfde stelling stonden. Voorts mag van verdachten worden verwacht dat zij weten welke producten zij in voorraad hebben. Dit geldt zeker ten aanzien van deze koralen, gelet op de vindplaats daarvan op een stelling in de showroom. Het verweer, dat verdachten niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van stukken koraal, wordt verworpen.
Resume.
Op grond van al het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachten de in de tenlastelegging genoemde producten van beschermde uitheemse diersoorten, te weten diverse koralen, zoals hierna is bewezenverklaard, opzettelijk en in vereniging, binnen het grondgebied van de Gemeenschap hebben gebracht, in bezit hebben gehad en er handel in hebben gedreven, zonder dat zij beschikten over de juiste vergunningen, dan wel certificaten. Ook is niet gebleken van in de CITES-basisverordening genoemde uitzonderingen.
CITES A (feit 2).
De feiten.
[verdachte] verklaart bij de politie op 26 oktober 2017 dat hij zijn leverancier uit Indonesië, [leverancier 1] , zo’n 6 of 7 jaar kent. Ten aanzien van de rostrums van zaagvissen verklaart hij dat hij die sinds 2014 bij [leverancier 1] bestelt.
Het verweer van de raadslieden dat ten aanzien van enkele producten niet kan worden vastgesteld wanneer die precies zijn gekocht of verkocht wordt op basis van genoemde verklaring van [verdachte] en op basis van de inhoud van de (overige) bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld correspondentie tussen verdachten en leveranciers waarin verdachten de producten bestellen, verworpen. Bovendien is op geen enkele wijze aangetoond, dan wel aannemelijk geworden dat in de tenlastelegging genoemde producten buiten de tenlastegelegde periode zijn gekocht of verkocht. Op de terechtzitting van 12 oktober 2020 zegt [verdachte] met betrekking tot meerdere producten dat hij er “een aantal van heeft verkocht”. Aan wie precies en welke aantallen weet hij niet. Ten aanzien van de rostrums van zaagvissen is bijvoorbeeld berekend dat verdachten er - binnen de tenlastegelegde periode - minimaal 114 hebben besteld in Indonesië en binnen het grondgebied van de Gemeenschap hebben gebracht. Als vervolgens bij de doorzoekingen in augustus 2016 slechts 11 rostrums van zaagvissen onder verdachten worden aangetroffen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat zij een hoeveelheid rostrums hebben verhandeld en ten behoeve van de handel voorhanden hebben gehad.
Daar waar de rechtbank van het hiervoor beschrevene in het voordeel van de verdachten afwijkt, zal dat hierna nader worden gemotiveerd. Voor zover ten aanzien van een product niet kan worden vastgesteld wanneer dat product bijvoorbeeld is gekocht, geldt in ieder geval dat verdachten het product bij de doorzoekingen in augustus 2016 onder zich hebben gehad. De rechtbank houdt hier bij een bewezenverklaring vanzelfsprekend rekening mee.
Deze inleidende overwegingen gelden overigens ook ten aanzien van feit 3 (CITES B). De rechtbank zal deze overwegingen (hierna) dan ook niet herhalen.
partiële vrijspraak - ‘3 krokodillenschedels (Crocodylus niloticus)’.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachten partieel dienen te worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op ‘3 krokodillenschedels (Crocodylus niloticus)’, omdat de verdenking ten aanzien van deze krokodillenschedels reeds ten laste is gelegd onder CITES B (feit 3).
(nadere) bewijsoverwegingen.
de schedel van een ‘hertzwijn’ en de rostrums van ‘zaagvissen’.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op de schedel van een hertzwijn en de rostrums van zaagvissen. Verdachten hebben deze producten in hun bezit gehad, zonder de benodigde CITES-documenten.
Met de officier van justitie acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen het (in vereniging) binnen het grondgebied brengen van de Gemeenschap en de handel in en het bezit van deze producten van beschermde uitheemse diersoorten.
de schedels van ‘zeeschildpadden’.
Ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging heeft de verdediging betoogd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld in de vorm van verontschuldigbare dwaling. Dit verweer wordt besproken onder “de strafbaarheid van de verdachte”.
Gebleken is dat verdachten de schedels in hun bezit hebben gehad zonder dat zij beschikten over de benodigde CITES-documenten.
de wervels van ‘walvisachtigen’.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachten in de tenlastegelegde periode wervels van walvisachtigen hebben ingekocht en binnen het grondgebied van de Gemeenschap hebben gebracht. Verdachten hebben wèl wervels gekocht van [leverancier 1] uit Indonesië, maar zij waren in de veronderstelling dat het ging om wervels van runderen, zodoende is geen sprake van opzet, aldus de verdediging.
[verdachte] heeft bij de politie op 2 november 2017 verklaard dat hij de wervels van [leverancier 1] uit Indonesië heeft gekocht. Hij zou ze hebben gekocht als “rund wervels”.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Dat verdachten niet zouden hebben geweten dat zij van [leverancier 1] uit Indonesië walviswervels hebben gekocht wordt weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen. In het bijzonder door de e-mailcorrespondentie tussen een persoon genaamd [persoon 8] van het bedrijf ‘ [bedrijf 5] ’ en [verdachte] waarin [persoon 8] vraagt naar “fossiele walvis botten” en “een walvis wervel”. [verdachte] reageert dat hij “alleen nog maar kleintjes heeft, hooguit 8-10 cm”. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit van wetenschap ten aanzien van de hoedanigheid van hetgeen verdachten onder zich hadden en derhalve van het opzet van verdachten.
Ten aanzien van de twee (2) walviswervels die bij [verdachte] in de woning zijn aangetroffen concludeert de rechtbank tot partiële vrijspraak. Niet bewezen kan worden het binnen het grondgebied brengen van de Gemeenschap en de handel in en het bezit van producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , nu deze wervels zich uitsluitend in de privésfeer van [verdachte] bevonden.
de ‘Indische zeekoe’.
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van opzet, omdat verdachten niet wisten dat deze wervels van de Indische Zeekoe waren.
De rechtbank overweegt dat verdachten naar haar oordeel minst genomen voorwaardelijk opzet hadden op de hoedanigheid van de wervels als wervels van Indische Zeekoeien. Het ligt op de weg van verdachten om zich - als professioneel (groot)handelaren - te verdiepen in de producten die zij aankopen. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, noch uit het onderzoek ter terechtzittingen van 12 en 13 oktober 2020 is gebleken dat verdachten zich op enigerlei wijze hebben geïnformeerd over de (legaliteit van de) herkomst van de goederen die zij binnen het grondgebied van de Gemeenschap brachten, verhandelden en in bezit hadden.
In het geval van invoer van door [leverancier 1] geleverde producten, waar volgens de verklaring van [verdachte] de onderhavige wervels vandaan kwamen, geldt dit des te meer. Verdachten namen een grote hoeveelheid producten af van [leverancier 1] , terwijl bij een deel van de producten uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachten er wetenschap van hadden dat deze voorkwamen op bijlagen A of B van de CITES-verordening. Ook de walviswervels waren van [leverancier 1] afkomstig. In die omstandigheden komt voor rekening en risico van verdachten, dat als zij – zonder nader onderzoek – wervels van [leverancier 1] afnemen, dit wervels blijken te zijn van een dier genoemd op bijlage A bij de CITES-verordening.
de ‘Ivoren armbanden’.
De verdediging heeft betoogd dat de 50 ivoren armbanden zijn vervaardigd met ivoor van vóór 1947, zodat sprake is van een vrijstelling op grond van de CITES-basisverordening.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De armbanden zijn door de Douane onderzocht aan de hand van meerdere uiterlijke kenmerken en geconcludeerd is dat het niet aannemelijk is dat het ivoor in de armbanden van vóór 1947 is. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze vaststelling. Daarbij wijst de rechtbank erop dat weliswaar is aangevoerd dat het armbanden van vóór 1947 zijn, maar dat verdachten dit op geen enkele wijze hebben aangetoond.
Dat door de Douane niet het totaal van 50 ivoren armbanden is onderzocht, maar slechts een deel daarvan strekt niet tot de conclusie dat de onderzoeksresultaten niet kunnen gelden ten aanzien van het totaal aan ivoren armbanden, mede gelet op de verklaring van [verdachte] dat hij de armbanden ooit had gekocht van een juwelier (en dus als één partij).
De rechtbank gaat ook voorbij aan het verweer van verdachten dat erop mocht worden vertrouwd dat het legale ivoren armbanden betrof, omdat deze 30 jaar geleden al zijn verkregen. Dit enkele gegeven betekent immers niet dat het dan armbanden betreft die vóór 1947 zijn gemaakt. De enkele mededeling in die trant van een verkoper is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank merkt voorts op dat door de plaats van aantreffen van deze ivoren armbanden enkel kan worden vastgesteld dat verdachten ze in de tenlastegelegde periode onder zich hebben gehad, zodat verdachten van de overige onderdelen van de tenlastelegging partieel vrijgesproken dienen te worden.
Resume.
Op grond van al het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachten de in de tenlastelegging genoemde producten van beschermde uitheemse diersoorten, zoals hierna bewezen is verklaard, opzettelijk en in vereniging, binnen het grondgebied van de Gemeenschap hebben gebracht, in bezit hebben gehad en er handel in hebben gedreven, zonder dat zij beschikten over de juiste vergunningen, dan wel certificaten. Ook is niet gebleken van in de CITES-basisverordening genoemde uitzonderingen.
CITES B (feit 3).
de ‘(spuwende) Cobra’, de huiden van ‘Pythons’ en de ‘Strombus gigas’.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op de producten van de ‘(spuwende) Cobra’, de huiden van ‘Pythons’ en de ‘Strombus gigas’. Verdachten hebben deze producten in hun bezit gehad, zonder de benodigde CITES-documenten.
Met de officier van justitie acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen het opzettelijk (in vereniging) binnen het grondgebied brengen van de Gemeenschap en de handel in en het bezit van genoemde producten van beschermde uitheemse diersoorten.
de schedels van de ‘Java-aap’.
De verdediging heeft betoogd dat verdachten niet opzettelijk hebben gehandeld, omdat zij niet wisten dat het om Java-apen ging.
Ook hier concludeert de rechtbank - om redenen zoals hiervoor bij de wervels van de Indische Zeekoe genoemd (die als hier herhaald en ingelast worden beschouwd) - dat verdachten opzettelijk (voorwaardelijke opzet) hebben gehandeld.
de tanden van de ‘viskat’.
De verdediging heeft betoogd dat niet is komen vast te staan dat het hier daadwerkelijk om tanden van de beschermde uitheemse viskat gaat, omdat de tanden niet zijn gedetermineerd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de doorzoeking op 13 oktober 2016 in de woning van [verdachte] is een (grote) plastic zak aangetroffen met daarop de tekst: “8x”. In deze plastic zak zaten in totaal 5 kleinere plastic zakjes daarop telkens de tekst: “Tooth of the Fishing Cat” (rechtbank: tanden van de Viskat).
De definitie van “specimen” luidt als volgt (artikel 2, onder t, CITES-basisverordening): “elk dier of elke plant, dood of levend, van de in de bijlagen A tot en met D genoemde soorten, elk deel daarvan en elk daarvan verkregen produkt, al dan niet in andere goederen vervat, alsmede alle goederen waarvan op grond van een bewijsstuk, verpakking, merkteken of etiket of enige andere omstandigheid moet worden aangenomen dat het gaat om delen of produkten van tot deze soorten behorende dieren of planten, tenzij deze delen of produkten door middel van een aanduiding in die zin in de bijlagen waarin de betrokken soorten genoemd worden, expliciet van het toepassingsgebied van deze verordening of van de bepalingen met betrekking tot de betrokken bijlage zijn uitgesloten.”
Gelet op het vorengaande en aldus met inachtneming van artikel 2, onder t, CITES-basisverordening neemt de rechtbank op basis van de etiketten op de verpakkingen met daarin de tanden aan dat het daadwerkelijk gaat om 5 tanden van de beschermde uitheemse Viskat. Er is overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden om aan die vaststelling te doen twijfelen.
Nu onder [verdachte] 5 tanden van de Viskat zijn aangetroffen en op de (grote) plastic zak “8x” stond vermeld concludeert de rechtbank dat verdachten 3 tanden van de Viskat hebben verkocht, dan wel hebben overgedragen. De rechtbank wijst op de verklaring van [verdachte] waarin hij desgevraagd bevestigt hij dat hij de tanden niet in privébezit had, maar dat het gaat om handelsvoorraad.
de huiden van ‘Varanen’
De verdediging heeft betoogd dat de determinatie van de huiden gebrekkig tot stand is gekomen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de determinatie van de huiden door [persoon 5] . Hij concludeert aan de hand van uiterlijke kenmerken dat de getoonde huiden onmiskenbaar huiden van varanen zijn. Aan de hand van een checklist (Checklist of the living monitor lizards of the world (family Varanidae)) is die conclusie nogmaals bevestigd. Ook concluderen [persoon 1] en [persoon 4] gelijkluidend.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan genoemde conclusies. Uit e-mailverkeer tussen [verdachte] en [leverancier 1] (23 november 2015) komt naar voren dat [verdachte] vraagt: “wat kosten de huiden ook alweer, python, varaan?” [leverancier 1] antwoordt dan: “varaan 9 euro en een party leguaan 7 euro python 30 euro”. In zijn verhoor bij de politie verklaart [verdachte] als volgt: “Met die vellen en huiden bedoel ik die huiden die inbeslaggenomen zijn; Pythonhuiden, cobra en varaan. De huiden die er bij [leverancier 1] in zaten, ja.”
de ‘rainsticks’.
Ook ten aanzien van de rainsticks heeft de verdediging betoogd dat de determinatie gebrekkig tot stand is gekomen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de determinatie van de rainsticks door eerdergenoemde [persoon 5] en [persoon 6] . De rainsticks zijn bij verdachten aangetroffen in een oude jeep in de showroom, tezamen met een geplastificeerde kaart waarop stond dat het zou gaan om rainsticks van afgestorven Chileense Copada en Quisca cactusstammen, welke gevuld zouden zijn met echte Andes mineralen-edelsteentjes. Aan de hand van uiterlijke kenmerken, alsmede het geluid dat de rainsticks produceerden, is geconcludeerd dat het gaat om cactus rainsticks. Daarbij wijst de rechtbank erop, zoals eerder overwogen, dat het zonder onderbouwing enkel betwisten van de juistheid van de determinatie, onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van die determinatie.
Op elke rainstick zat voorts een sticker met de tekst: “CITES-CERTIFICATE, [nummer 2] ”. Na navraag bij de RVO is gebleken dat de Chileens CITES Management Autoriteit een uitvoervergunning voor de rainsticks heeft afgegeven, maar dat in Nederland geen invoervergunning is verleend. Aan de hand van de Chileense uitvoervergunning werd duidelijk dat het ging om 4.200 stuks van de soort Eulychnia acida en 4.100 stuks van de soort Echinopsis acida. Deze cactussoorten zijn genoemd in bijlage B van de CITES-basisverordening. Het verweer wordt verworpen.
een ‘cactusbak’.
De verdediging heeft ten aanzien van de cactusbak die is aangetroffen tijdens de doorzoekingen van augustus 2016 betoogd dat de determinatie gebrekkig tot stand is gekomen. Subsidiair kan enkel het ‘onder zich hebben’ bewezen worden verklaard.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De cactusbak is onderzocht door [persoon 3] . Met haar ervaring en kennis heeft [persoon 3] geconstateerd dat de door haar onderzochte bak is gemaakt van hout van een beschermde plantensoort (Cactaceae spp.). Vervolgens heeft zij nader onderzoek gedaan naar de uiterlijke kenmerken van de zogenoemde cactusbak. [persoon 3] herkent de structuur/patronen van specimen die eerder in beslag zijn genomen (de hiervoor genoemde rainsticks) en zij concludeert dat het vermoedelijk gaat om één van de soorten Eulychnia acida of Echinopsis chiloensis, genoemd in Bijlage B van de CITES-basisverordening. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd onvoldoende reden om te twijfelen aan de determinatie door de deskundige. Daarbij wijst de rechtbank erop, zoals eerder overwogen, dat het zonder onderbouwing enkel betwisten van de juistheid van de determinatie, onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van die determinatie.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachten handel dreven met betrekking tot genoemde cactusbak. In zijn verhoor bij de politie verklaart [verdachte] dat zij (verdachten) in totaal drie cactusbakken in voorraad hebben gehad. Op de vraag waar de andere twee cactusbakken zijn gebleven moet hij het antwoord schuldig blijven. Na dit verhoor werd door de raadsman van [verdachte] te kennen gegeven dat de andere twee cactusbakken uit de showroom waren gehaald. Op 12 juni 2018 zijn ook die cactusbakken in beslag genomen.
Nu [verdachte] heeft verklaard dat de cactusbakken tot de voorraad behoorden, alsmede gelet op de locatie van het aantreffen van de cactusbak in augustus 2016 in een ruimte achter de showroom, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de cactusbak bestemd was voor de handel.
een ‘Nandayparkiet’
Ook ten aanzien van de Nandayparkiet heeft de verdediging betoogd dat de determinatie gebrekkig tot stand is gekomen. Indien de rechtbank niet twijfelt aan de determinatie, kan niet bewezen worden verklaard dat sprake is van opzet, omdat verdachten niet wisten dat het om een Nandayparkiet ging, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Eerdergenoemde [persoon 3] heeft de (opgezette) vogel door haar ervaring en kennis als vraagbaakfunctionaris aan de hand van uiterlijke kenmerken gedetermineerd als de Aratinga nenday (Nandayparkiet), genoemd op bijlage B van de CITES-basisverordening. Voorts merkt [persoon 3] op dat zij voor het determineren gebruik heeft gemaakt van de website Wikipedia.
Het verweer van de verdediging dat de determinatie onzorgvuldig is geweest, omdat deze enkel op basis van Wikipedia is verricht, berust aldus op een onjuiste veronderstelling. Dat [persoon 3] voor het determineren Wikipedia als hulpbron gebruikt, doet niets af aan de betrouwbaarheid van de door haar verrichte determinatie. Het zonder onderbouwing enkel betwisten van de juistheid van de determinatie, is onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van die determinatie.
Het verweer dat geen sprake zou zijn van opzet, omdat verdachten niet wisten dat het om een Nandayparkiet ging, wordt eveneens verworpen. Zoals reeds meerdere malen is overwogen is uit de inhoud van de bewijsmiddelen, noch uit het onderzoek ter terechtzittingen van 12 en 13 oktober 2020 gebleken dat verdachten zich (vóóraf) op enigerlei wijze hebben geïnformeerd of laten informeren met betrekking tot de producten die zij binnen het grondgebied van de Gemeenschap brengen, verhandelen en in bezit hebben. Ter illustratie noemt de rechtbank de verklaring van [verdachte] bij de politie op 28 december 2017 dat hij vogels kocht op een verzamelaarsbeurs, dat hij geen rekening of een visitekaartje kreeg en dat hij niets wist over de vogelsoorten. Het ligt op de weg van verdachten om zich - als professioneel (groot)handelaren - te verdiepen in de producten die zij aankopen, ook als een dergelijke diersoort, zoals verdachte heeft verklaard, enkel is aangeschaft om ter decoratie van producten in zijn showroom te dienen.
Met betrekking tot de verkoop van vogelsoorten heeft [verdachte] verklaard dat hij meerdere stolpen (rechtbank: een accessoire om voorwerpen te presenteren) heeft verkocht en dat hij daar weleens een vogel bij heeft gegeven. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachten genoemde Nandayparkiet niet alleen onder zich hebben gehad, maar ook hebben gebruikt voor commerciële doeleinden (commercieel gewin).
onderkaken van de ‘rode lynx’.
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld waar, wanneer en hoe verdachten de onderkaken van een rode lynx in hun bezit hebben gekregen en dat voorts enig bewijs dat de onderkaken zijn verkocht of ten verkoop zijn aangeboden in de tenlastegelegde periode ontbreekt.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij de onderkaken van de rode lynx (rechtbank: in het Engels Bobcat) bijvoorbeeld verkocht aan aanhangers van het Sjamanisme. Blijkens zijn verklaring bij de politie had hij deze onderkaken/schedels gekocht op een beurs in Tucson (Amerika).
Onbekend is gebleven of verdachten de onderkaken in de tenlastegelegde periode hebben gekocht en verkocht. Wel is op grond van het vorenstaande wettig en overtuigen bewezen dat verdachten genoemde onderkaken in de tenlastegelegde periode in hun voorraad hebben gehad, ten verkoop hebben aangeboden en onder zich hebben gehad.
producten van de ‘(Nijl)krokodil’.
Bij de doorzoekingen in augustus 2016 zijn 18 geprepareerde krokodillenkoppen, 3 grote krokodillenschedels, 2 kleine geprepareerde krokodillenkoppen en 7 kleine krokodillenschedels aangetroffen en inbeslaggenomen.
De verdediging heeft betoogd dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van (30) schedels van Nijlkrokodillen. Verdachten hebben verklaard dat zij ook krokodilproducten uit Amerika halen. Amerika geldt als uitzondering op het CITES-verdrag, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De heer [persoon 9] (directeur van [naam bedrijf] heeft de 30 schedels onderzocht. Hij heeft aan de hand van uiterlijke kenmerken vastgesteld dat het om Nijlkrokodillen gaat. Deze krokodillen zijn beschermd middels de CITES-basisverordening. Enkele landen hebben de handel in (delen van) deze krokodillen in beperkte mate mogelijk gemaakt.
Er is nader onderzoek verricht naar de herkomst van deze krokodillenschedels. Uit emailcorrespondentie (over zendingen en bestellingen) is gebleken dat verdachten (producten van) krokodillen bestellen bij een ‘ [leverancier 5] ’ uit Madagaskar. Voorts is gebleken dat verdachten (producten van) de Nijlkrokodil ten verkoop hebben aangeboden op hun website [website] Ook is gebleken dat verdachten contact hebben met klanten en dat specifiek wordt gesproken over “crocodilus Niloticus” (de Nijlkrokodil), welke term ook staat vermeld op facturen.
Over de website [website] heeft [verdachte] ter terechtzitting van 12 oktober 2020 verklaard dat hij daar exclusieve Aziatische producten op wilde zetten.
Op 7 december 2017 heeft [verdachte] bij de politie op de vraag hoe hij aan de kleine geprepareerde krokodillenkoppen is gekomen het volgende verklaard: “Ik denk dat het eigenlijk altijd Madagaskar is. Maar er zijn er ook uit Amerika gekomen”.
Gelet op al het vorengaande heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de deskundige dat het gaat om schedels van de Nijlkrokodil. Voorts is, anders dan de enkele opmerking van [verdachte] , niet gebleken dat de schedels zijn gekocht in Amerika (of andere landen die het wèl mogelijk hebben gemaakt om in beperkte mate te handelen in (delen van) de Nijlkrokodil. Het verweer dient te worden verworpen.
Ook zijn bij de doorzoekingen 2 krokodillenvellen met kop, 13 opgezette krokodillen en 12 krokodillenpootjes aangetroffen en inbeslaggenomen. Ten aanzien van deze (producten van) krokodillen heeft de verdediging betoogd dat niet duidelijk om wat voor soort krokodillen het gaat.
Genoemde (producten van) krokodillen zijn onderzocht door de Douane. Eerdergenoemde [persoon 5] heeft ten aanzien van deze (producten van) krokodillen geconcludeerd dat ze behoorden tot de familie van de krokodilachtigen of Crocodylia spp. Deze determinatie is bevestigd door eerdergenoemden [persoon 1] en [persoon 4] . De krokodilachtigen zijn genoemd in bijlage B van de CITES-basisverordening. Het verweer wordt verworpen.
de dolkschedes gemaakt met huid van ‘anaconda’ en/of van ‘beentongvis’
De verdediging heeft betoogd dat de determinatie van de beentongvis gebrekkig tot stand is gekomen. Voorts geldt dat verdachten geen aanleiding hadden om te veronderstellen dat de dolken gemaakt waren met huid van de anaconda en/of de beentongvis, zodat geen sprake is van opzet. Tot slot is niet gebleken dat verdachten de dolken in de tenlastegelegde periode binnen het grondgebied van de Gemeenschap hebben gebracht. De dolken zijn op een vakantie in Peru in 2011 of 2012 gekocht, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De dolkschedes zijn onderzocht door [persoon 5] . Zijn conclusies worden bevestigd door [persoon 1] en [persoon 4] . De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de determinatie van de dolkschedes. [persoon 5] relateert dat hem drie dolken worden getoond met stukjes slangenhuid. Aan de hand van hun tekening en patroon herkent hij de uiterlijke kenmerken van een Boa (een soort binnen de wurgslangenfamilie Boidae). Nader onderzoek toonde aan dat de huiden echt waren en dat het stukjes huid van een Anaconda waren. Voorts werd waargenomen dat de dolken aan het einde van het heft een driehoekvormig hoornachtig plaatje hadden. Nader onderzoek toonde aan dat genoemde plaatjes naar het oordeel van de onderzoekers de uiterlijke kenmerken hadden van de schubben van de Arapaima, een reuzen zoetwatervis uit Brazilië. Meerdere websites zijn geraadpleegd om die bevindingen te toetsen en geconcludeerd werd dat de schubben afkomstig waren van de reuzen beentongvis of Arapaima gigas. De rechtbank neemt deze conclusies over. Het zonder onderbouwing enkel betwisten van de juistheid van de determinatie is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van die determinatie.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat geen sprake is van opzet merkt de rechtbank op dat om redenen zoals hiervoor genoemd (die als hier herhaald en ingelast worden beschouwd) - dat verdachten opzettelijk (voorwaardelijke opzet) hebben gehandeld, vanwege het niet voldoen aan de onderzoeksplicht en zodoende de aanmerkelijke kans aanvaarden dat producten van beschermde uitheemse diersoorten binnen het grondgebied van de Gemeenschap werden gebracht, werden verhandeld of zich in hun bezit bevonden.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de verdediging op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat verdachten de dolken op een vakantie in Peru in 2011 of 2012 zouden hebben gekocht. Daar staat tegenover dat van geen bewijsmiddel is gebleken waaruit blijkt waar(vandaan) en wanneer verdachten de dolkschedes dan wel hebben aangeschaft. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve enkel worden vastgesteld dat verdachten de dolkschedes bij de doorzoekingen in augustus 2016 onder zich hebben gehad.
Resume.
Op grond van al het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachten de in de tenlastelegging genoemde producten van beschermde uitheemse diersoorten, zoals hierna is bewezenverklaard, opzettelijk en in vereniging, binnen het grondgebied van de Gemeenschap hebben gebracht, in bezit hebben gehad en er handel in hebben gedreven, zonder dat zij beschikten over de juiste vergunningen, dan wel certificaten. Ook is niet gebleken van in de CITES-basisverordening genoemde uitzonderingen.
Dalbergia (feit 6).
De verdediging heeft betoogd dat op basis van het dossier niet geconcludeerd kan worden dat de in de tenlastelegging opgenomen doosjes daadwerkelijk van de houtsoort Dalbergia zijn gemaakt, zodat verdachten van dit feit dienen te worden vrijgesproken. Indien de rechtbank wel van oordeel is dat sprake is van Dalbergia-hout, geldt dat de gedraging, gelet op een per 14 december 2019 van kracht zijnde ontheffing (CITES-basisverordening, PbEU 2019/2117, L 320/13), niet langer strafbaar is gesteld. De uitzondering op de ontheffing die is gemaakt met betrekking tot niet-commerciële handel voor een maximaal totaal gewicht van 10 kilogram per zending gaat hier niet op, omdat het gewicht van 10 kilogram niet dient te worden beoordeeld aan de hand van het gewicht van de totale zending, maar per artikel van de zending, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Eerdergenoemde [persoon 5] heeft bij een fysieke controle geconstateerd dat genoemde doosjes een paarse gloed hadden, hetgeen hem meteen deed denken aan een palissander houtsoort. Vervolgens is een doosjes op macroscopische anatomische kenmerken onderzocht. [persoon 5] heeft aan de hand van meerdere kenmerken geconstateerd dat het ging om palissander hout, een houtsoort behorende tot het geslacht Dalbergia. Zijn waarneming is bevestigd door zijn collega’s [persoon 10] en [persoon 11] , ambtenaren van Belastingdienst, bevoegd inzake douane, werkzaam als analisten in het douanelaboratorium. Enkele doosjes zijn nader onderzocht door [persoon 5] en eerdergenoemde [persoon 3] met behulp van een microscoop en de CITESwoodID CD van het “Von Thünen Institut” en het boek “Wood Identifying, ISBN 978-0-9822460-3-0. Zij constateerden dat het hout van de doosjes het best te vergelijken was met Dalbergia latifolia (oost Indisch palissander). Twee doosjes zijn naar het doulab gezonden voor een monsteronderzoek (nummer [nummer 3] ), daaruit bleek dat het hout, macroscopisch gezien (analyse FF-MICRO), goed overeenkwam met Dalbergia spp., dat het patroon in de pyrolyse (analyse FF-PYRO) niet overeenkwam met Dalbergia nigra en dat er geen specifieke soort binnen het geslacht van Dalbergia was geïdentificeerd. Alle soorten binnen het geslacht Dalbergia spp. zijn genoemd op bijlage B van de CITES-basisverordening. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze conclusies. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook ten aanzien van de Dalbergia een onderbouwing van de betwisting van de juistheid van de determinatie door de verdediging, bijvoorbeeld in de vorm van een contra-expertise, ontbreekt.
Ten aanzien van het eventueel bestaan van een ontheffing op grond van PbEU 2019/2117, L 320/13, artikel 12, onder #15, sub b, overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 12, onder #15, sub b, luidt als volgt:
Ter omschrijving van alle delen en producten, met uitzondering van:
b) eindproducten met een maximaal gewicht van hout van de in de lijst opgenomen soorten tot 10 kg per zending.
Anders dan de verdediging heeft betoogd gaat het inzake dit artikel dus niet om het gewicht van het hout per artikel van de zending, maar om het gewicht van het hout van de totale zending (per zending).De doosjes Dalbergia wogen 50 gram per stuk, de hele zending van 400 stuks woog derhalve (400 x 50 = 20.000 gram) 20 kg. Reeds om die reden kan het verweer van verdachten niet slagen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachten opzettelijk (voorwaardelijke opzet) hebben gehandeld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, noch uit het onderzoek ter terechtzitting van 12 en 13 oktober 2020 is gebleken dat verdachten zich (vóóraf) op enigerlei wijze hebben geïnformeerd of laten informeren met betrekking tot de producten die zij binnen het grondgebied van de Gemeenschap brengen, verhandelen en in bezit hebben. Dit terwijl het op de weg ligt van verdachten om zich - als professioneel (groot)handelaren - te verdiepen in de herkomst en aard van deze producten. Op geen enkele wijze is gebleken dat verdachten deze onderzoeksplicht hebben vervuld.
In dit kader is ook de verklaring van [verdachte] ten aanzien van de doosjes bij de politie op 12 juni 2018 illustratief, namelijk: “Hij (rechtbank: [leverancier 1] ) kijkt het eiland rond en laat mij dan vervolgens beelden zien van spullen waarvan hij denkt dat het mijn interesse heeft. Als ik het wat vind, dan bestel ik het”. Op de vraag wat hij heeft gedaan om vast te stellen van welke houtsoort de doosjes waren gemaakt zegt [verdachte] : “Totaal helemaal niets. Er is mij ook niet verteld om welke houtsoort het ging”.
Resume.
Op grond van al het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachten de in de tenlastelegging genoemde producten van een beschermde uitheemse boomsoort, zoals hierna is bewezenverklaard, opzettelijk en in vereniging, binnen het grondgebied van de Gemeenschap hebben gebracht, in bezit hebben gehad en er handel in hebben gedreven, zonder dat zij beschikten over de juiste vergunningen, dan wel certificaten. Ook is niet gebleken van in de CITES-basisverordening genoemde uitzonderingen.
t.a.v. feit 4 (primair).
Verdachten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] wordt primair verweten dat zij tezamen en in vereniging ingevolge de douanewetgeving opzettelijk onjuiste gegevens hebben verstrekt, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven, door op een achttal facturen een lager bedrag te (laten) vermelden dan de werkelijk betaalde prijs voor die goederen (artikel 10:5 Algemene douanewet (Adw)). Zulks terwijl verdachte [verdachte] , aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
De verdediging heeft betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachten opzettelijk onjuiste gegeven hebben verstrekt, omdat de leveranciers degenen waren die de facturen opstelden en doorstuurden naar de expediteur, die vervolgens zorgdroeg voor de aangifte bij de douane. Voorts zal per factuur op basis van het dossier bewezen moeten worden dat het bedrag op die betreffende factuur onjuist is. Met betrekking tot de facturen AMD12GF1503001, AMD12GF20150701, AMD12TY20150903, 1519/PSI/INV/IV2015,
009928 en 009983 biedt het dossier daarvoor onvoldoende bewijs, aldus de verdediging. Ook is niet voldaan aan het strekkingsvereiste, nu niet is komen vast te staan dat het feit ertoe heeft gestrekt dat te weinig invoerrechten zijn geheven. Ten slotte is de verdediging van mening dat geen sprake was van een verplichting tot het verstrekken van gegevens ingevolge de douanewetgeving.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De facturen die bij de douane zijn aangetroffen, zijn gebruikt in het kader van het doen van aangifte “in het vrije verkeer brengen”.
Bij een zodanige aangifte is gelet op artikel 163 Dwu (Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie) jo. artikel 145 Uitvoeringsverordening Dwu (Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015, houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie) als bewijsstuk vereist: de factuur die betrekking heeft op de aangegeven transactiewaarde.
Vóór 1 april 2016 gold dit vereiste eveneens. Dit was toen gebaseerd op Artikel 108 CDW (Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek) jo. artikel 218 uitvoeringsverordening CDW (Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek). Hiermee is de verplichting tot verstrekken van gegevens gegeven.
In de administratie van verdachten zijn inkoopfacturen aangetroffen waaruit blijkt dat goederen zijn gekocht van [bedrijf 4] te China, van [leverancier 1] te Indonesië en van [bedrijf 3] te Filipijnen. Bij de inklaring werd gebruik gemaakt van facturen (invoices) die verdachten ontvingen van de hiervoor genoemde leveranciers. Uit onderzoek van de Douane is gebleken dat in in de tenlastelegging genoemde gevallen lagere facturen voor de inklaringen werden gebruikt dan de facturen die verdachten daarnaast nog ontvingen. Dit betekent dat de aangiften ten invoer onjuist waren. Dat is in strijd met artikel 10:5, eerste lid, sub b, onder 1, Algemene Douanewet (Adw).
Dat niet is voldaan aan het ‘strekkingsvereiste’, volgt de rechtbank niet. Immers, de zinsnede ‘terwijl dit ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven’, moet zo worden uitgelegd dat vereist is dat als gevolg van het onjuist of onvolledig doen van de aangifte een te geringe heffing van rechten naar redelijke, uit de objectieve omstandigheden af te leiden, verwachting waarschijnlijk is. Daarbij is niet vereist dat het heffen van te weinig rechten in het concrete geval vaststaat.
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachten zulks opzettelijk hebben gedaan.
Ter terechtzitting van 12 oktober 2020 heeft [verdachte] verklaard dat er een lagere factuur voor de inklaring werd gebruikt als de zending niet de gehele bestelling, maar slechts een deel daarvan bevatte. Verdachten betaalden dan de hogere factuur en dit werd later verrekend als zij alsnog het resterende deel van hun oorspronkelijke bestelling zouden ontvangen.
De rechtbank merkt allereerst op dat de door [verdachte] geschetste werkwijze hoogst ongebruikelijk is. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat verdachten en hun leveranciers onderling afspraken maakten over het versturen van zowel een lage invoice als een hoge/originele factuur en dat zij overleg voerden over het bedrag dat op de lage invoice moet komen te staan. Als de lage invoice naast de hoge/originele factuur wordt gelegd valt bovendien op dat niet het aantal goederen, maar de prijs per goed op de lage invoice naar beneden is bijgesteld. Getuige [getuige] (die volgens [verdachte] allerlei ‘computer’-gerelateerde zaken voor verdachten regelt) verklaart in dit kader dat hij een aantal keer had gezien dat de prijzen op de factuur bij invoer “lager werden gezet” en dat er 2 facturen waren. [verdachte] deed dit om onder douanerechten uit (proberen) te komen, aldus deze getuige.
Het feit kan - gelet op al het vorengaande - wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
t.a.v. feit 5 (primair).
Verdachten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] wordt primair verweten dat zij tezamen en in vereniging opzettelijk handel hebben gedreven met betrekking tot producten die inbreuk maken op het merkenrecht, zulks terwijl verdachten van het plegen van dit misdrijf hun beroep hebben gemaakt en/of het plegen van deze misdrijven als bedrijf hebben uitgeoefend (artikel 337, eerste en derde lid, Sr). Zulks terwijl verdachte [verdachte] aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
De verdediging heeft betoogd dat het onderzoek naar dit strafbare feit onzorgvuldig is geweest en dat verdachten, anders dan wordt beweerd, zich niet gewaarschuwd voelden. Er was geen sprake van opzet, nu het nooit de bedoeling is geweest van verdachten om artikelen te verkopen alsof deze daadwerkelijk van bepaalde merken afkomstig waren. Voorts stonden de in de tenlastelegging genoemde goederen tijdens de doorzoeking in augustus 2016 in de afvalstoffenloods van verdachten opgesteld ter vernietiging, zodat geen sprake (meer) was van handel in die goederen, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Niet betwist is dat de goederen zich op het bedrijf van verdachten bevonden en aldaar zijn inbeslaggenomen. Op grond van digitale gegevens (mailcorrespondentie) en bankgegevens is vast komen te staan dat verdachten genoemde producten bij hun leveranciers in de Filipijnen, China en Thailand hebben gekocht. Op de terechtzitting van 12 oktober 2020 verklaart [verdachte] dat hij deze producten vervolgens weer verkocht (de handel in). Verdachten wisten dat het om zogezegde ‘namaakproducten’ ging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat op 16 juni 2015 op het terrein van verdachten een container is gelost in het bijzijn van de Douane. De verbalisant heeft toen niet onmiddellijk kunnen vaststellen dat sprake was van een inbreuk op het merkenrecht, maar hij heeft verdachten wel met betrekking tot dit onderwerp voorgelicht. Eenmaal aangekomen in de showroom zag de verbalisant enkele tafels met daarop de tekst “Jack Daniels” staan. Hij heeft verdachten er toen op gewezen dat als er geen licentie aanwezig is van de
merkhouder, dit een inbreuk maakt op het intellectueel eigendomsrecht.
Na dit bezoek gaan verdachten door met het bestellen van namaakproducten, echter geeft [verdachte] nu bij zijn leverancier aan dat hij (vertaald) “grote problemen” heeft met de platen van Jack Daniels en Indianen. Op 7 juli 2015 vraagt [verdachte] zijn leverancier om (vertaald) de tafels en kisten met promotie-teksten (en de insecten) te verstoppen in het midden van de container, omdat ten aanzien van die goederen strenge regels gelden. Volgens [verdachte] zijn er altijd problemen met betrekking tot die goederen.
Bij de politie heeft [verdachte] , gevraagd naar het bezoek van de Douane op 16 juni 2015 verklaard: “Die heeft toen gewaarschuwd voor het merkenrecht. Hij wist het niet precies, maar zei wel dat niet alles mag qua merken. (…) Ik zeg niet dat die man niet heeft gezegd dat het niet mocht, dat is een feit. Die man zei [verdachte] , blijf er af, het zit niet goed. Op de vraag waarom hij op 7 juli 2015 aan zijn leverancier (Jah) vraagt om de tafels en kisten met de merknamen te verstoppen in de container antwoordt [verdachte] : “Ja, toen wist ik dat het fout was. Ik had er al geld neer gelegd en een afspraak gemaakt dat er geleverd moest worden. Ja, fout”.
De rechtbank gaat gelet op het voorgaande voorbij aan de stelling van [verdachte] dat hij zich niet gewaarschuwd voelde.
Het verweer dat geen sprake zou zijn van opzet zijdens verdachten, omdat zij naar hun klanten duidelijk communiceerden dat het ging on namaakproducten getuigt van een onjuiste uitleg van artikel 337 Sr. Het gaat bij een bewezenverklaring van artikel 337 Sr om het opzettelijk kopen en verkopen van namaakproducten. Niet is vereist dat kopers zogezegd om de tuin worden geleid. Dit artikel beschermt verschillende belangen, zoals
-de reputatie, exclusiviteit en werfkracht van het merk;
-het vertrouwen dat gesteld moet kunnen worden in de juiste vermelding van de naam van de rechthebbende van het merk van het product (herkomstaanduiding) dat wordt ingevoerd, verkocht enzovoort;
-het vermogensbelang dat gemoeid is met de verspreiding van inferieure waar;
-het leveren van een bijdrage aan de bestrijding van namaak van door merkrechten beschermde goederen.
Tevens kan onder omstandigheden de veiligheid en de volksgezondheid in gevaar worden gebracht. Het verweer wordt verworpen.
SNB-REACT (namaakbestrijding) heeft verdachten op 13 juli 2016 aangeschreven met betrekking tot de op 5 juli 2016 tegengehouden container ( [nummer 1] ) en verdachten is een schikking aangeboden. Ook hebben verdachten op 1 augustus 2016 een onthoudingsverklaring, inhoudende dat hij het verhandelen en/of invoeren en/of produceren van goederen die inbreuk maken op een recht van intellectuele eigendom heeft gestaakt en gestaakt zal houden, getekend.
Bij de doorzoekingen van 17, 18 en 22 augustus 2016 zijn de in de tenlastelegging genoemde namaakproducten bij verdachten aangetroffen, nadat hij derhalve al meerdere malen is gewaarschuwd en afstand van de goederen heeft getekend. Of de producten zich daadwerkelijk in ‘de afvalloods’ bevonden, zoals de verdediging heeft aangevoerd, kan niet worden vastgesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat de exacte locatie van de goederen van ondergeschikt belang is. De goederen bevonden zich nog steeds onder verdachten en maakten aldus nog steeds deel uit van de handelsvoorraad van verdachten.
De bewezenverklaring.
Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 (primair) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
A
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam, tezamen en in vereniging, opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, te weten:
1) koraal behorende tot de orde van de Scleractinia (bijlage B van Verordening (EG) 338/97):
aangetroffen in de container [nummer 1] (pag.1630)
a. 310 stuks wit koraal en
aangetroffen op de [adres 2] (pag.1632)
b. 1097,88 kilogram wit koraal en
c. 48 koraalhangers,
en
2) koraal behorende tot de orde Antipatharia (doornkoraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
aangetroffen op de [adres 2] (pag. 1632): a. 110 armbanden van doornkoraal en
b. 31 armbanden/kettingen van doornkoraal en
c. 47 kettingen van doornkoraal en
d. 42 takken van doornkoraal,
en
3) 5 stuks koraal behorende tot de orde Helioporidae (blauw koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97)
en
4) 209 stuks koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
te koop hebben gevraagd en/of hebben gekocht en/of ten verkoop voorhanden hebben
gehad en/of in voorraad hebben gehad en/of ten verkoop hebben aangeboden en/of binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht en/of onder zich hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven,
en
B
2 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97), (aanvullend proces-verbaal PL1700-2018034141),
onder zich heeft gehad, zulks terwijl hij, verdachte, aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss,
tezamen en in vereniging, opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage A van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 1 schedel van een hertzwijn (Babyrousa babyrussa) en - 11 zagen (rostrums) van zaagvis (Pristis pristis) en
- 4 schedels van de zeeschildpad (Cheloniidae spp) en
- 6 wervels van walvisachtigen (Cetacea spp) en
- 33 wervels van Indische zeekoe (Dugong Dugon) en
- 50 armbanden van (olifanten) ivoor (Elephas maximus en/of Loxodonta africana) en
te koop hebben gevraagd en/of hebben gekocht en/of hebben verworven en/of ten verkoop voorhanden hebben gehad en/of in voorraad hebben gehad en/of ten verkoop hebben aangeboden en/of binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht en/of onder zich hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging, opzettelijk
producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage B van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 9 schedels van de Java-aap (Macaca fascicularis) en
- 5 tanden van de Viskat (Prionailurus viverrinus) en
- 40 producten van de (spuwende) Cobra (Naja siamensis) en
- 12 huiden van pythons (Pythonidae spp) en
- 74 huiden van varanen (Varanus spp.) en
- 1607 rainsticks [Cactaceae spp] en
- één cactusbak [Cactaceae spp] en
- één nandayparkiet (Aratinga nenday) en
- 257 stuks Strombus gigas en
- twee onderkaken van de rode lynx (Lynx rufus) en
- 57 producten van de nijlkrokodil (Crocedylus niloticus) en/of krokodillen (Crocodylia spp.) en
- 3 dolkschedes gemaakt met huid van anaconda (Eunectes
murinus) en/of van beentongvis (Arapaima gigas),
te koop hebben gevraagd en/of hebben gekocht en/of hebben verworven en/of ten verkoop voorhanden hebben gehad en/of in voorraad hebben gehad en/of ten verkoop hebben aangeboden en/of binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht en/of onder zich hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging, als degenen die, ingevolge de douanewetgeving verplicht waren tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens, deze opzettelijk onjuist hebben verstrekt, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven,
immers hebben zij (telkens) een lager bedrag vermeld en/of laten vermelden op de facturen:
1.factuur AMD12GF1503001 (pag. 3210) en
2.factuur AMD12GF20150701 (pag. 1409) en
3.factuur AMD12TY20150903 (pag. 1396) en
4.factuur BG02TY160301 (pag.1323 ) en
5.factuur BG02TY160401 (pag. 1346) en
6.factuur 1519/PSI/INV/IV/2015 (pag. 1438) en
7.factuur 009928 (pag. 1786) en
8.factuur 009983 (pag. 1815) dan de werkelijk betaalde prijs voor die goederen,
zulks terwijl hij, verdachte, aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
5.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss,
tezamen en in vereniging, opzettelijk,
- wederrechtelijk vervaardigde merken, en
- waren, waarop een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst,
waaronder: - 831 metalen pub-borden (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en
- 12 houten tafels (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en
- 27 metalen decoratieve kroonkurken (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en
- 2 houten tafels (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en
- 47 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Volkswagen) en
- 12 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Chevrolet) en
- 12 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Corvette) en
- 63 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Land Rover) en
- 41 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Opel) en
- 62 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Rolling Stones), en
- 47 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Superman),
hebben verkocht en/of te koop hebben aangeboden en/of in voorraad hebben gehad,
zulks terwijl [bedrijf 1] en [bedrijf 2] van het plegen van dit misdrijf hun beroep hebben gemaakt en het plegen van deze misdrijven als bedrijf hebben uitgeoefend,
zulks terwijl hij, verdachte, aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
6.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] in de periode van 1 mei 2017 tot en met 4 juli 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging, opzettelijk, hebben gehandeld in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen,
immers hebben zij gehandeld in strijd met artikel 4 van de CITES-Basisverordening 338/97, door
400 kistjes gemaakt van Dalbergia, althans specimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten in de Gemeenschap heeft binnengebracht, zonder dat een invoervergunning was voorgelegd,
zulks terwijl hij, verdachte, aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
afwezigheid van alle schuld.
(feit 1, onder A, sub 1, onder c, feit 2 ten aanzien van de schedels van de zeeschildpad, feit 3 ten aanzien van de rainsticks en de cactusbak en feit 6).
Samengevat heeft de verdediging ten aanzien van de hiervoor genoemde feiten een beroep gedaan op de ongeschreven schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’, omdat (kort gezegd) verdachten hebben gedwaald ten aanzien van de feiten of het geldende recht (rechtsdwaling) met betrekking tot het binnen het grondgebied brengen van de Gemeenschap en de handel in en het bezit van producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoorten. Ten tweede geldt dat verdachten ook hebben gedwaald ten aanzien van de CITES-certificaten die zij hebben gekregen bij de aankoop van een hoeveelheid koraal in Duitsland van de familie [persoon 12] Bij de aankoop van deze hoeveelheid koraal zaten 11 CITES-certificaten. Verdachten wisten niet dat een CITES-certificaat slechts voor één stuk koraal gold.
Derhalve komt verdachten ten aanzien van deze feiten een geslaagd beroep toe op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld en dienen verdachten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is in het geheel niet aannemelijk geworden dat verdachten zich op enigerlei wijze hebben geïnformeerd over de terzake toepasselijke regelgeving teneinde zich daarvan een min of meer volledig beeld te verschaffen, waar een dergelijk onderzoek in zijn algemeenheid is geboden voor degene die tot de invoer van goederen besluit. Juist voor verdachten, in hun hoedanigheid als groothandelaar in ruim 165.000 verschillende producten, mag zulks worden verwacht.
In zoverre kan aan verdachten geen beroep toekomen op afwezigheid van alle schuld, zoals door de raadslieden is betoogd.
De verdediging merkt in dit kader voorts nog op dat in 2014 een container met schedels van schildpadden door is gelaten door de Douane en dat verdachten als gevolg daarvan dachten dat zij juist handelden. De rechtbank merkt dienaangaande op dat ook in het door de verdediging aangehaalde geval verdachten verantwoordelijk blijven voor hetgeen zij invoeren en dat van hen verwacht wordt dat zij het nodige onderzoek verrichten (naar de toelaatbaarheid van hun handelen).
Ook met betrekking tot de 11 CITES-certificaten van de familie [persoon 12] geldt dat door verdachten geen onderzoek is gedaan naar de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat de CITES-certificaten telkens slechts voor één stuk koraal golden staat overigens telkens op de betreffende certificaten vermeld (onder ‘Menge’ (vertaald: hoeveelheid) staat het cijfer 1). Voor verdachten moet dit waar te nemen en te begrijpen zijn geweest, maar hieraan is al dan niet bewust aan voorbijgezien.
Ten aanzien van de feit 1, onder B (2 stuks orgelpijpkoraal) heeft de verdediging nog betoogd dat verdachten niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van deze stukken koraal, omdat zij ervan waren uitgegaan dat de Douane alle stukken koraal in beslag had genomen. Sprake is van een verontschuldigbare onbewustheid, oftewel afwezigheid van alle schuld, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de genoemde stuks rood orgelpijp koraal die op 23 oktober 2017 zijn aangetroffen op een stelling in de showroom, zich tijdens de doorzoekingen op 17, 18 en 22 augustus 2016 niet op diezelfde stelling stonden. Voorts mag van verdachten worden verwacht dat zij weten welke producten zij in voorraad hebben. Dit geldt zeker ten aanzien van deze koralen, gelet op de vindplaats daarvan op een stelling in de showroom. Het verweer dient te worden verworpen.
De rechtbank verwerpt de verweren. Nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachten uitsluiten zijn verdachten strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren geëist. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de feiten en omstandigheden niet passend is. Daartoe is onder meer redengevend de nadelige gevolgen die strafrechtelijk onderzoek voor [verdachte] heeft gehad, zowel privé als voor het bedrijf. In dat licht moet ook de impact van de media-aandacht en daardoor geleden onomkeerbare reputatieschade worden bezien. Voorts geldt dat [verdachte] onmisbaar is voor het (voorbestaan van het) bedrijf. Er is geen sprake van een recidiverisico en tot slot geldt dat de redelijke termijn is overschreven met 29 maanden, hetgeen dient te leiden tot aanzienlijke strafvermindering. Indien de rechtbank van oordeel is dat een vrijheidsbenemende staf toch passend en geboden is, verzoekt de verdediging die voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben gedurende een periode van meerdere jaren een grote hoeveelheid producten van beschermde uitheemse dier- en plantensoorten binnen het grondgebied van de Gemeenschap gebracht, verhandeld en in bezit gehad, terwijl [verdachte] feitelijk leiding gaf aan deze gedragingen. Deze producten van beschermde dier- en plantensoorten, maar met name van diersoorten, waren bestemd voor de groothandel van verdachten. Daar namen vooral interieurzaken de producten af, zo heeft [verdachte] verklaard. Verdachten hebben hiermee schade toegebracht aan de natuur. Zoals de officier van justitie in haar requisitoir ook aangaf, betekent de 1600 kilogram koraal die bij verdachten is aangetroffen, dat er op de zeebodem omgerekend 154 m2 koraal is weggenomen. Zaagvissen behoren tot de meest ernstig bedreigde vissoort ter wereld, verdachten hebben 114 rostrums van zaagvissen geïmporteerd. [verdachte] heeft zelf verklaard honderden krokodillen(delen) uit Madagaskar te hebben geïmporteerd en verhandeld. Er blijken door de jaren heen minimaal tientallen walviswervels, schedels van Babyrousa ‘s, apenkoppen, cobra- en pythonproducten en varanenhuiden door verdachten te zijn ingevoerd en verhandeld. Dit betreffen allemaal beschermde dierensoorten.
Ondanks deze hoeveelheden en de lange duur van de handel, heeft [verdachte] steeds verklaard dat hij ‘naïef” is geweest bij de invoer van producten, maar geen kwade opzet heeft gehad. Dat is niet wat de rechtbank concludeert na bestudering van het dossier. Verdachten hebben jarenlang producten gekocht van meerdere (buitenlandse) leveranciers. Er zijn e-mailberichten, afkomstig van [verdachte] en gericht aan deze leveranciers, aangetroffen, waarin [verdachte] vraagt producten van bepaalde diersoorten te verstoppen in (het midden van) de containers. De leveranciers voldoen aan die verzoeken, zo blijkt uit e-mailberichten die zij weer aan [verdachte] sturen. Op documenten die de Douane in haar bezit krijgt, zijn de illegale producten niet terug te vinden. Op de websites van verdachten wordt ook geadverteerd met het feit dat sprake is van producten van beschermde diersoorten, die niet mogen worden verhandeld. Bij de krokodillen(delen) die verdachten verkopen, worden onjuiste CITES-gegevens verschaft aan de kopers. De stelling van [verdachte] dat het hem een beetje boven het hoofd is gegroeid maar dat hij zich nooit zo bewust is geweest van de overtredingen die hij beging, acht de rechtbank gelet op die omstandigheden volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat verdachten onvoldoende oog hebben gehad voor de wettelijke maatregelen ter regulering van de handel in producten van bedreigde soorten en voor de ratio achter die maatregelen. Daarmee hebben zij bijgedragen aan een omvangrijke illegale handel in producten van bedreigde dier- en plantensoorten.
Verdachten hebben zich ook schuldig gemaakt aan de verkoop en/of het in voorraad hebben van namaakproducten. Het betreft een illegale economische activiteit waar de rechthebbenden op de merken schade aan ondervinden en daarnaast de legaal verkopende bedrijven omzetschade toebrengt. Het verkopen van vervalste goederen is derhalve maatschappelijk ongewenst.
Voorts hebben verdachten in een tijdsbestek van bijna 3 jaar meerdere valse facturen voorhanden gehad. Op deze facturen was - veelal op initiatief van verdachten - een lager aankoopbedrag vermeld dan op de werkelijke facturen. Hierdoor zijn opzettelijk onjuiste douaneaangiften gedaan. Er is daardoor een te laag bedrag aan invoerrechten betaald. Verdachten hebben er door hun handelen aan bijgedragen dat de Nederlandse staat en daarmee de maatschappij is benadeeld. Bij belastingheffing zijn immers gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken, nu daarmee wordt beoogd de Staat geldmiddelen te verschaffen die nodig zijn voor de vervulling van zijn taak.
Resumerend: Verdachten hebben gedurende een lange periode bewust de handelsbelangen van de onderneming gesteld boven het belang van bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten, een juiste belastingheffing of de (handels)belangen van merkhouders. Daarbij hebben zij steeds welbewust richting de autoriteiten zaken verhuld, door goederen te laten verstoppen, niet onder hun naam te laten vermelden op facturen en onjuiste – te lage – facturen te laten opmaken en verstrekken aan de Douane. Bij de gestelde naïviteit had openheid gepast, niet het verhullen van het eigen handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel van Justitiële documentatie d.d. 23 oktober 2018, waaruit blijkt dat [verdachte] in de afgelopen 5 jaar niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat de feiten inmiddels dateren van ruim 6,5 jaar geleden. Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar terzake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de
processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op
het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol
van betekenis.
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachten op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 17 augustus 2016, zijnde het tijdstip waarop in het kader van het onderzoek doorzoekingen hebben plaatsgevonden en waarbij goederen in beslag zijn genomen.
De officier van justitie heeft - kort gezegd - aangevoerd dat een deel van de vertraging wordt verklaard door de ingewikkeldheid van het onderzoek. De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en acht gelet op de omvang en de ingewikkeldheid van het onderzoek een termijn van 3 jaar voor berechting in eerste aanleg redelijk.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 10 november 2020 de redelijke termijn met bijna 15 maanden is overschreden. Voor deze overschrijding
zal de rechtbank verdachten naar bevind van zaken compenseren.
De straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. De rechtbank zal [verdachte] echter compenseren voor de overschrijding van de redelijk termijn, zodat aan hem een gevangenisstraf wordt opgelegd van nader te noemen duur. De rechtbank legt een gedeelte van de straf voorwaardelijk op om [verdachte] ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10:5, eerste lid, sub b, onder 1, van de Algemene Douanewet;
13 van de Flora- en faunawet;
3.37
en 3.38 van de Wet natuurbescherming;
3.14
van de Regeling natuurbescherming;
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, en
14a, 14b, 14c, 47 en 337 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van de bewezenverklaring.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven en de overtredingen:
T.a.v. feit 1 primair: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikelen 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming en artikel 3.24 Besluit natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2 primair: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikelen 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming en artikel 3.24 Besluit natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3 primair: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikelen 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming en artikel 3.24 Besluit natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 4 primair: medeplegen van opzettelijk een ingevolge wettelijke bepalingen vereiste aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd. T.a.v. feit 5 primair: medeplegen van: opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken en opzettelijk waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst, invoeren/verkopen/te koop aanbieden in voorraad hebben, meermalen gepleegd. T.a.v. feit 6 primair: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikelen 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming en artikel 3.24 Besluit natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair, feit 5 primair, feit 6 primair: Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. A. Palmboom, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 10 november 2020.