Daarnaast is de oproeping voor die nadere zitting uitgereikt op 10 augustus 2018 ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant omdat het geregistreerde BRP-adres van de verdachte een adres in Duitsland betrof en is de gerechtelijke brief ook als gewone brief verzonden aan dat Duitse adres van de verdachte.
HR, 26-05-2020, nr. 18/05003
ECLI:NL:HR:2020:900
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-05-2020
- Zaaknummer
18/05003
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:900, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑05‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:260
ECLI:NL:PHR:2020:260, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:900
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging n.a.v. conflict tussen de directie van transportbedrijf en die chauffeurs, waarbij zij zichzelf i.h.k.v. een staking hadden opgesloten in vrachtwagencabines, art. 141 Sr. Cassatieberoep te laat ingediend, verdachte n-o. Samenhang met 19/01573 en 19/01575.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05003
Datum 26 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2018, nummer 20-003616-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
In artikel 432 lid 1, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak als de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen.
2.2
Volgens de stukken is de verdachte op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2018 verschenen. Daarom had op grond van artikel 432 lid 1, aanhef en onder b, Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof van 17 oktober 2018. Het beroep is echter pas ingesteld op 7 november 2018. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2020.
Conclusie 31‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen Poolse vrachtwagenchauffeurs op bedrijventerrein Hazeldonk in Breda. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Uit de akte cassatie blijkt dat het cassatieberoep (ruim) na het verstrijken van de cassatietermijn is ingesteld, terwijl uit de stukken van het geding niet blijkt van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. Samenhang met 19/01573 en 19/01575.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05003
Zitting 31 maart 2020
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 17 oktober 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens primair “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/01573 en 19/01575. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Voorafgaand aan de bespreking van de middelen, dient evenwel in deze zaak de vraag naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan de orde te worden gesteld.
De oproeping om op de nadere terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2018 te verschijnen is op 16 augustus 2018 – op grond van art. 588, derde lid aanhef en onder a (oud), Sv – uitgereikt aan [betrokkene 1], die zich toentertijd op het adres [a-straat 1] te [plaats] bevond en die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de verdachte te doen toekomen.1.
6. De verdachte was op de nadere terechtzitting van 3 oktober 2018 aanwezig. Dit brengt mee dat het cassatieberoep op grond van art. 432 Sv binnen veertien dagen na de uitspraak van het hof en dus uiterlijk op 31 oktober 2018 diende te zijn ingesteld.
7. Uit de akte cassatie, opgesteld door de administratief ambtenaar bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, blijkt echter dat het cassatieberoep op 7 november 2018 – dus (ruim) na het verstrijken van de cassatietermijn – is ingesteld.
8. De akte cassatie vermeldt verder dat (i) het cassatieberoep is ingesteld door de genoemde administratief ambtenaar nadat deze daartoe van een advocaat een schriftelijke volmacht verleend had gekregen om namens de verdachte een rechtsmiddel in te stellen,2.(ii) de bijzondere volmacht aan de cassatieakte is gehecht en (iii) die bijzondere volmacht ter griffie is ontvangen op 6 november 2018. Aan de cassatieakte is gehecht een e-mailwisseling die eveneens op 6 november 2018 heeft plaatsgevonden. Blijkens die e-mailwisseling zou mr. M.A. Buntsma om 15:49 uur de schriftelijke volmacht als bijlage bij het e-mailbericht aan de strafgriffie van het hof hebben verzonden.3.
9. De volmacht is gedateerd 18 oktober 2018 en houdt eensdeels in dat op 17 oktober 2018 arrest is gewezen in de zaak van verdachte [verdachte] met parketnummer 20/003616-15 en anderdeels dat mr. Buntsma door de verdachte is gemachtigd om een griffiemedewerker een bijzondere volmacht te geven tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel cassatie.
10. Op 6 november 2018, de dag waarop de bijzondere volmacht ter griffie is ontvangen (zie randnummer 8 ad (iii)), is direct daarop door een administratief medewerker B van het hof een e-mailbericht verstuurd aan de Centrale Informatiebalie (CIB) van de rechtbank Oost-Brabant, bij welke balie zowel hoger beroep als beroep in cassatie kan worden ingesteld.4.Dit e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Van: Strafgriffie (Hof ’s-Hertogenbosch)Verzonden: dinsdag 6 november 2018 16:13 uurAan: CIB (Rechtbank Oost-Brabant)
Onderwerp: FW: [verdachte]
Bijlagen: [0001]
Hoi [...],
Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist.
Deze advocaat zegt dit per post al gestuurd te hebben, maar ik heb geen brief kunnen vinden..
Aub akte cassatie
[…]”
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden aangewend en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde.5.Uitgangspunt is dat de wettelijke cassatietermijn strikt in acht wordt genomen. Indien tegen een rechterlijke beslissing geen, of niet tijdig, een rechtsmiddel wordt ingesteld, wordt die beslissing onherroepelijk en daarmee vatbaar voor tenuitvoerlegging (art. 557 oud Sv; sinds 1 januari 2020 art. 6:1:16 Sv). Na een overschrijding van de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel blijft een niet-ontvankelijkverklaring slechts dán achterwege, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn, bijvoorbeeld in geval van een ambtelijk verzuim dat niet voor rekening van de verdachte mag komen.6.De enkele mogelijkheid dat de overschrijding van de cassatietermijn aan een ambtelijke fout te wijten is geweest, is onvoldoende om het beroep toch ontvankelijk te achten.7.Voor fouten die in de risicosfeer van de verdachte liggen, geldt dat die hem niet kunnen baten. Daaronder valt bijvoorbeeld het verzuim van de raadsman om tijdig hoger beroep in te stellen.8.
12. In de onderhavige cassatieschriftuur wordt op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep in het geheel niet ingegaan. Wat betreft de vraag naar de ontvankelijkheid houden de stukken van het geding enkel in hetgeen hiervoor in de randnummers 5 t/m 10 is vermeld. Daaruit blijkt niet van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Aanknopingspunten die (voldoende) aannemelijk maken dat de advocaat eerder dan 6 november 2018 – en binnen de cassatietermijn – per post een schriftelijke volmacht aan de administratief ambtenaar of medewerker heeft verzonden om namens de verdachte cassatieberoep in te stellen en dat deze griffiemedewerker vervolgens in gebreke zou zijn gebleven tijdig een cassatieakte op te maken, biedt het dossier niet. Daarbij merk ik nog op dat door de raadsman pas zes dagen na afloop van de cassatietermijn de genoemde volmacht in een bijlage bij een e-mail aan de griffie van het hof is verzonden; binnen de cassatietermijn is door hem op dat punt geen initiatief genomen.
13. Nu in cassatie ervan uit dient te worden gegaan dat het beroep in cassatie pas op 7 november 2018 is ingesteld, is de verdachte gelet op het bepaalde in art. 432, eerste lid onder b, Sv niet-ontvankelijk in het beroep. Aan een bespreking van de middelen kom ik derhalve niet toe.
14. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2020
Zie over deze mogelijkheid G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Kluwer 2018, p. 998.
In de door de strafgriffie van het hof aan de Centrale Informatiebalie (door)gestuurde e-mail staat enkel vermeld dat zich daarbij als bijlage bevindt het bestand ‘[0001].pdf’. Zie over het instellen van beroep in cassatie door middel van een volmacht in een bijlage bij een e-mailbericht HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654, NJ 2017/119, m.nt. Keulen. In dat arrest overweegt de Hoge Raad onder meer: “Een als bijlage bij een e-mail gevoegde brief, inhoudende een schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte een rechtsmiddel aan te wenden, moet echter wel als zo een schriftelijke volmacht worden aangemerkt, mits: (i) het e-mailbericht, met bijlage, is verzonden naar een e-mailadres dat door het gerecht is aangewezen voor communicatie met de griffiemedewerkers inzake de aanwending van rechtsmiddelen in strafzaken en (ii) de schriftelijke volmacht voldoet aan de in HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010/102 geformuleerde eisen.”
https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Rechtbanken/Rechtbank-Oost-Brabant/Bezoekinformatie/Paginas/Centrale-balie.aspx (laatst geraadpleegd op 7 februari 2020).
HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181 (rov. 3.3).
Ik noem: (a) door, binnen de beroepstermijn verstrekte, ambtelijke informatie is bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt (HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181); (b) binnen de beroepstermijn is door een raadsman aan de griffiemedewerker van het hof een bijzondere schriftelijke volmacht verstrekt tot het instellen van cassatieberoep, terwijl daaraan geen gevolg is gegeven doordat geen akte cassatie is opgemaakt (van belang is dan wel dat de raadsman van de verdachte binnen de beroepstermijn in actie is gekomen; zie, met verwijzingen, A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2018, p. 36-37).
Van Dorst, a.w., p. 37 en HR 19 december 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6431, NJ 1979/198.
HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:16, NJ 2016/117, m.nt. Schalken. Indien de brief met de bijzondere volmacht tot het instellen van cassatieberoep op de laatste dag van de beroepstermijn maar na sluiting van de griffie binnenkomt, is het beroep al te laat (aldus onder meer HR 26 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7231, NJ 2000/676 en HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:308).