Hof Den Haag, 13-12-2022, nr. BK-22/00385
ECLI:NL:GHDHA:2022:2522, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
13-12-2022
- Zaaknummer
BK-22/00385
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:2522, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑12‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1713
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:6675, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2023/0132
Uitspraak 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Artikel 6:32, 6:33 en 6:34 Wet IB 2001. Giftenaftrek. Periodieke giften aan stichtingen die niet zijn aangemerkt als ANBI. Vertrouwensbeginsel. Geen bewuste standpuntbepaling. Geen toezegging. Rechter kan niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen beoordelen. Vermindering vergrijpboete.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00385
Uitspraak van 13 december 2022
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 9 maart 2022, nummer SGR 21/4124.
Procesverloop
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.044. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een vergrijpboete opgelegd van € 1.248 en is € 144 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking belastingrente bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 30 mei 2022, door het Hof ontvangen op 7 juni 2022, een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof op 22 november 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft zich bij notariële akten verplicht tot het doen van jaarlijkse schenkingen aan:
- [Organisatie] tot een bedrag van € 50;
- [Stichting 1] tot een bedrag van € 50;
- [Stichting 2] tot een bedrag van € 50;
- [Stichting 3] tot een bedrag van € 5.000;
- [Stichting 4] tot een bedrag van € 2.500;
- [Stichting 5] tot een bedrag van € 2.500.
2.2.
Het [Organisatie] , [Stichting 1] en [Stichting 2] zijn aangewezen als algemeen nut beogende instelling (ANBI). De [Stichting 3] , de [Stichting 4] en de [Stichting 5] (de Stichtingen) zijn niet aangemerkt als ANBI.
Eerdere jaren
2.3.
Het Hof heeft bij uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3180, met betrekking tot de door belanghebbende ter zake van de Stichtingen geclaimde giftenaftrek voor het jaar 2008 geoordeeld dat deze giften niet aftrekbaar zijn. Voormelde uitspraak behoort tot de gedingstukken en staat onherroepelijk vast.
2.4.
Bij brieven van 17 oktober 2016 en 21 juli 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij de door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 respectievelijk 2015 heeft beoordeeld en dat hij, naar aanleiding van de door hem van de werkgever en/of uitkeringsinstantie ontvangen loongegevens, de inkomsten uit loon of uitkering zal verhogen. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 heeft de Inspecteur de door belanghebbende ter zake van de Stichtingen geclaimde giftenaftrek niet gecorrigeerd.
2.5.
Het Hof heeft bij uitspraak van 12 mei 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1059, met betrekking tot de door belanghebbende ter zake van de Stichtingen geclaimde giftenaftrek voor het jaar 2016 geoordeeld dat deze giften niet aftrekbaar zijn. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van belanghebbende op grond van artikel 80a, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:HR:2022:487). Ook het herzieningsverzoek van belanghebbende heeft de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:HR:2022:1627).
2.6.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3663, met betrekking tot de door belanghebbende ter zake van de Stichtingen geclaimde giftenaftrek voor het jaar 2017 geoordeeld dat deze giften niet aftrekbaar zijn. De Rechtbank heeft de vergrijpboete verminderd tot € 150. Voormelde uitspraak behoort tot de gedingstukken en staat onherroepelijk vast.
Onderhavig jaar (2018)
2.7.
Op 17 maart 2019 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 gedaan waarin hij onder meer een bedrag van € 10.000 als giften in aftrek heeft gebracht. Deze aftrek ziet op giften aan de Stichtingen. De voorlopige aanslag IB/PVV 2018 is opgelegd conform deze aangifte.
2.8.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 30 juli 2020 een brief gestuurd waarin onder meer is gevraagd aan te geven wat de reden is dat belanghebbende — ondanks de uitspraak van het Hof van 24 juli 2013 en het ontbreken van de ANBI-status van de Stichtingen — de giften in zijn aangifte heeft opgegeven. Belanghebbende heeft hierop geantwoord dat de Inspecteur voor het jaar 2015 aan zijn bezwaar is tegemoetgekomen en de aftrek heeft verleend en dat de jaren 2016 en 2017 onder de rechter zijn gesteld.
2.9.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 oktober 2020 bericht de giftenaftrek te corrigeren en voornemens te zijn om een vergrijpboete op te leggen. De Inspecteur geeft aan alleen de giften aan het [Organisatie] , [Stichting 2] en [Stichting 1] in aftrek toe te staan.
2.10.
Belanghebbende heeft hierop in een brief van 27 oktober 2020 geantwoord dat het bedrag van € 10.000 ziet op betalingen aan de Stichtingen. Belanghebbende geeft aan dat hij alleen een betalingsbewijs heeft gevonden van de gift aan [Stichting 2] en dat moet worden aangenomen dat er geen betalingen hebben plaatsgevonden aan de andere instellingen, zodat resteert een aftrekbaar bedrag van € 50.
2.11.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 18 december 2020 bericht dat hij een deel van de voorgenomen afwijking zal herzien en heeft besloten alleen de gift aan [Stichting 2] in aftrek toe te staan en zijn voornemen om een vergrijpboete op te leggen te handhaven.
2.12.
Bij de aanslagregeling IB/PVV voor het jaar 2018 heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 34.044 en daarbij de gift van € 50 aan [Stichting 2] in aftrek toegestaan. De Inspecteur heeft de giften aan de Stichtingen niet in aftrek toegestaan. Daarnaast heeft de Inspecteur bij gelijktijdig gegeven beschikkingen een vergrijpboete opgelegd van € 1.248 en een bedrag van € 144 belastingrente in rekening gebracht.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“13. De onderhavige procedure betreft een geschil over de giftenaftrek aan de Stichtingen. Een identiek geschil betreffende het jaar 2017, met over en weer dezelfde stellingen van partijen, heeft geleid tot een uitspraak van deze rechtbank van 2 april 2021.¹ Het beroep is toen voorzover gericht tegen de giftenaftrek en het beroep op het vertrouwensbeginsel ongegrond verklaard. De rechtbank ziet aanleiding daarnaar te verwijzen en de overwegingen als hier herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt daarnaast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem ten aanzien van de giftenaftrek aan de Stichtingen voor de aanslag 2015 toezeggingen zijn gedaan, of door de inspecteur anderszins het standpunt is ingenomen dat recht op aftrek zou bestaan. De brief waarnaar eiser op dit punt verwijst en die hij ter zitting heeft laten zien, behelst niet zo’n toezegging of bewuste standpuntbepaling ten aanzien van de giftenaftrek. Verweerder heeft de giften daarom terecht niet in aftrek toegelaten en het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt.
14. Het beroep wordt mede geacht betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Eiser heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belastingrente onjuist is berekend.
15. Verweerder heeft een vergrijpboete van 50% opgelegd. Hij betoogt dat eiser opzettelijk een onjuiste aangifte heeft ingediend. Verweerder wijst erop dat eiser sinds 2008 op de hoogte is dat de giften aan de Stichtingen niet fiscaal aftrekbaar zijn wegens het ontbreken van een ANBI-status.
16. Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen. De boete bedraagt ten hoogste 100 percent van het bedrag van de aanslag. Bij opzet in deze zin gaat het om willens en wetens handelen. De weigering van de giftenaftrek 2008 is bevestigd door de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 24 juli 2013² en de in 13 genoemde uitspraak van deze rechtbank. Ook over de aanslag IB/PVV over 2016 heeft eiser geprocedeerd over dit punt en is de aftrek geweigerd.³ In de onderhavige procedure heeft eiser bovendien geen andere relevante feiten of juridische stellingen naar voren gebracht. Eiser moet dus geweten hebben dat de giften aan de Stichtingen niet voor aftrek in aanmerking komen. Hoewel eiser betoogt dat hij geen ‘vergrijper’ is en een boete daarom niet past, concludeert de rechtbank hieruit wel dat eiser willens en wetens een onjuiste aangifte gedaan. De vergrijpboete is derhalve terecht opgelegd. In de financiële omstandigheden van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen. De opgelegde boete acht de rechtbank (uit oogpunt van norminscherping en normhandhaving) passend en geboden.
17. Eiser verzoekt verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding van € 5.000. De rechtbank wijst dit verzoek af. Aan de beoordeling daarvan wordt alleen toegekomen indien het beroep gegrond wordt verklaard.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[1] ECLI:NL:RBDHA:2021:3663
[3] ECLI:NL:RBDHA:2020:13252 en in hoger beroep ECLI:NL:GHDHA:2021:1059”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is of:
a. de giftenaftrek ter zake van de Stichtingen terecht is geweigerd;
b. bij de aanslagregeling in strijd is gehandeld met het vertrouwensbeginsel en/of de redelijkheid en billijkheid; en
c. de vergrijpboete terecht is opgelegd.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van € 24.044 en tot vernietiging van de boetebeschikking en de beschikking belastingrente.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Giftenaftrek
5.1.
Ingevolge de artikelen 6:32, 6:33 en 6:34 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kunnen periodieke giften – voor zover hier van belang – slechts voor aftrek in aanmerking komen indien zij zijn gedaan aan ANBI’s. Niet in geschil is dat de Stichtingen niet als ANBI zijn aangewezen. De Inspecteur heeft de giften dan ook, op grond van de wettelijke regeling, terecht niet in aftrek toegestaan. Dat de Stichtingen volgens belanghebbende ook “algemeen nut beogend zijn” maakt voormeld oordeel niet anders.
Vertrouwensbeginsel
5.2.1.
Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt. Voor in rechte te beschermen vertrouwen dat de Inspecteur de aangifte op een bepaald punt zal volgen is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur bij de aanslagregeling over een eerder jaar de aangifte op dit punt heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van de omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat de in het verleden door de Inspecteur gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Omstandigheden als vorenbedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld, vaststelling van een aanslag na correspondentie, inzage van stukken en dergelijke en de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende een zich onveranderd voordoende aangelegenheid (vgl. HR 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179, BNB 1990/119).
5.2.2.
De Inspecteur heeft gesteld dat de aangiften van belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 door middel van een geautomatiseerd proces digitaal zijn beoordeeld op het punt van de inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. Via een geautomatiseerd proces zijn vervolgens brieven aan belanghebbende verzonden, waarin met betrekking tot het aangegeven loon correcties op de aangiften zijn aangekondigd. De aangiften zijn niet inhoudelijk en niet volledig door een medewerker van de Belastingdienst beoordeeld. Het Hof heeft geen aanleiding om aan de toelichting van de Inspecteur te twijfelen. Nu de Inspecteur daarnaast geen vragen over de giftenaftrek in de jaren 2014 en 2015 heeft gesteld en belanghebbende de giftenaftrek voor die jaren ook niet expliciet aan de orde heeft gesteld, is geen sprake geweest van een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur en mocht belanghebbende het handelen van de Inspecteur ook niet als zodanig opvatten. Het Hof merkt daarbij op dat mocht al sprake zijn van een bewuste standpuntbepaling aan de zijde van de Inspecteur, hetgeen niet aannemelijk is geworden, dit belanghebbende niet kan baten, aangezien dit zodanig in strijd zou zijn met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming hiervan mocht rekenen. Belanghebbende wist immers ten tijde van het doen van aangifte op 17 maart 2019, gelet op de uitkomst van de door hem voor het jaar 2008 gevoerde procedure bij het Hof, dat een giftenaftrek ter zake van een stichting die niet als ANBI is aangewezen in strijd met de wet is.
Belanghebbende betoogt dat in de aanslag IB/PVV 2017 rekening is gehouden met een giftenaftrek van € 10.000 terwijl hij in de aangifte uitdrukkelijk had vermeld dat het geen giften aan ANBI’s betrof. Belanghebbende heeft zijn stelling niet aannemelijk gemaakt. Uit de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 2 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3663 blijkt immers dat de Inspecteur in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 de giften aan de Stichtingen niet in aftrek heeft toegestaan. Aan de omstandigheid dat in de voorlopige aanslag 2017 de giften wel in aftrek waren toegestaan kan geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend. De Inspecteur heeft die aftrek bij de regeling van de definitieve aanslag gecorrigeerd. Belanghebbendes betoog faalt.
5.2.3.
Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat hij destijds door de Belastingdienst is gewezen op de mogelijkheid van het opmaken van een schenkingsakte, zodat de door hem ter beschikking gestelde gelden volledig aftrekbaar zouden zijn.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de Belastingdienst hiermee de toezegging heeft gedaan dat indien de giften op een schenkingsakte zouden berusten deze aftrekbaar zouden zijn, overweegt het Hof het volgende. Geenszins is aannemelijk geworden dat door de Belastingdienst aan belanghebbende een toezegging is gedaan dat alle door belanghebbende op een bij notariële akte van schenking aangegane verplichting gebaseerde giften in aftrek kunnen komen, los van het feit of deze zijn gedaan aan een ANBI of aan een niet-ANBI. Ook hiervoor geldt, mocht al sprake zijn van een toezegging van de zijde van de Inspecteur, hetgeen niet aannemelijk is geworden, dit belanghebbende niet kan baten, aangezien dit zodanig in strijd zou zijn met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming hiervan mocht rekenen.
Redelijkheid en billijkheid
5.3.
Belanghebbende heeft zijn stelling dat sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid niet onderbouwd. Voor zover belanghebbende bedoelt te betogen dat strikte toepassing van de regelgeving onredelijk of onbillijk is, overweegt het Hof dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en ingevolge artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen mag beoordelen. De rechter kan in de onderhavige procedure uitsluitend de rechtmatigheid van de aanslag en de vergrijpboete beoordelen. Belanghebbendes betoog faalt.
Vergrijpboete
5.4.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete van 50% (€ 1.248) opgelegd omdat hij van mening is dat belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte heeft ingediend. De Inspecteur wijst erop dat belanghebbende sinds de aanslagregeling 2008 op de hoogte is dat de giften aan de Stichtingen niet fiscaal aftrekbaar zijn wegens het ontbreken van de ANBI-status. In de onderhavige procedure heeft belanghebbende geen nieuwe relevante feiten of juridische stellingen naar voren gebracht. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur overtuigend aangetoond dat belanghebbende op het moment dat hij zijn aangifte deed wist dat de giften aan de Stichtingen niet voor aftrek in aanmerking kwamen. Op grond van de wettekst was immers duidelijk dat het ontbreken van de ANBI-status van de Stichtingen aan aftrek van de giften in de weg stond en bovendien was dit voor de IB/PVV 2008 bevestigd door de uitspraak van het Hof van 24 juli 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3180. Door de giften desondanks in zijn aangifte in aftrek te brengen, heeft belanghebbende bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven (HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, BNB 2022/68). Gelet hierop concludeert het Hof dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De vergrijpboete is derhalve terecht opgelegd. Ter zitting heeft belanghebbende toegezegd dat hij de giftenaftrek niet meer in zijn aangifte zal vermelden, zolang niet in rechte vaststaat dat de periodieke giften aan de Stichtingen voor aftrek in aanmerking komen ondanks het ontbreken van de ANBI-status. Het Hof ziet in deze toezegging in combinatie met de financiële omstandigheden van belanghebbende aanleiding om de boete met 50% te verminderen tot € 624. Dit bedrag acht het Hof uit oogpunt van norminscherping en normhandhaving passend en geboden.
Belastingrente
5.5.
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.6.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep gegrond voor wat betreft de boetebeschikking.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel dient de Inspecteur belanghebbende het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185 (€ 49 + € 136) te vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de vergrijpboete;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de vergrijpboete;
- -
vermindert de vergrijpboete tot € 624; en
- -
draagt de Inspecteur op het betaalde griffierecht van € 185 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, Chr.Th.P.M. Zandhuis en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 13 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.