Hof Den Haag, 15-03-2017, nr. 200.198.625/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:2311
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
15-03-2017
- Zaaknummer
200.198.625/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:2311, Uitspraak, Hof Den Haag, 15‑03‑2017; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:483, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Omgangsregeling; verzoek tot wijziging; is partner van de vader de belanghebbende?; Verblijfsoverstijgende kosten minderjarige; Voorlopige voorziening.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 maart 2017
Zaaknummers : 200.198.625/01 en 200.198.625/02
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-7467
Zaaknummer rechtbank : C/09/496860
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. D.J.B. Bosscher te Haarlem, thans geen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te Den Haag,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.K. de Menthon Bake te Den Haag.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[de partner van de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de partner van de vader,
advocaat: voorheen mr. D.J.B. Bosscher te Haarlem, thans geen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 7 september 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 juni 2016 van de rechtbank Den Haag.
De moeder heeft op 24 november 2016 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 10 januari 2017 heeft zij tevens een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, ingeschreven bij het hof onder zaaknummer 200.198.625/02.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vader de volgende stukken ingekomen:
- -
op 11 januari 2017 een faxbericht van diezelfde datum;
- -
op 12 januari 2017 twee V2-formulieren van 11 januari 2017, waarin mr. D.J.B. Bosscher verklaart dat hij zich als advocaat van de vader en als advocaat van de partner van de vader onttrekt;
- -
op 19 januari 2017 een faxbericht van diezelfde datum, met als bijlage onder meer het faxbericht van 11 januari 2017;
- -
op 24 januari 2017 de originele brief van het faxbericht van 19 januari 2017, met bijlagen.
De zaken zijn, gelijktijdig met de zaak nummer 200.198.629/01 (gezag en dwangsom), op25 januari 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door [naam tolk] , tolk in de Engelse
taal;
- [naam] en [naam] namens de raad;
- de partner van de vader.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep hier van belang, de volgende omgangsregeling bepaald tussen de moeder en de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2008 te Den Haag (hierna te noemen: de minderjarige):
- -
de zorg voor de minderjarige wordt bij helfte verdeeld, in die zin dat wordt uitgegaan van een week op/week af-schema en een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte;
- -
de ouders zullen uiterlijk op 1 december van elk jaar een omgangsschema opstellen, waarbij het ene jaar de moeder en het andere jaar de vader een voorstel doet en in geval van onenigheid bepaalt; de vader zal – voor zover nog niet is bepaald – een voorstel doen voor 2016 en de moeder doet een voorstel voor 2017;
- -
ten aanzien van de vakanties en feestdagen geldt in ieder geval dat:
de minderjarige conform de beschikking van 22 mei 2013 van de rechtbank Den Haag afwisselend één kerstvakantie bij de vader en twee achtereenvolgende kerstvakanties bij de moeder zal verblijven, en
de minderjarige conform de beschikking van 22 april 2015 van het hof Den Haag het ene jaar de eerste drie weken van de zomervakantie aansluitend bij de moeder doorbrengt en het daaropvolgende jaar de laatste drie weken aansluitend bij de moeder;
- -
de overdrachtsregeling zoals bepaald door de rechtbank bij beschikking van 4 november 2010 wordt gehandhaafd, in die zin dat ten aanzien van de overdracht op vrijdag geldt dat deze na school plaatsvindt of, als de school gesloten is, om 17.30 uur op de [adres] ;
- -
indien een van de ouders niet in staat is de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, dan verblijft de minderjarige bij de andere ouder zonder compensatie van de gemiste omgang.
Het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder voor de eerste van iedere maand € 100,-- of een bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk acht aan de vader voldoet ter compensatie van verblijfsoverstijgende kosten zoals BSO, sport- en schoolcontributies, zulks met terugwerkende kracht sinds 1 mei 2015 en na aftrek van reeds verrichte betalingen door moeder aan vader voor die periode, is door de rechtbank afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- -
partijen zijn gehuwd geweest van 30 januari 2008 tot 3 december 2010;
- -
zij zijn de ouders van het hierboven genoemde minderjarige kind;
- -
de minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader;
- -
de vader heeft de Nederlandse nationaliteit, de moeder is Amerikaans burger en de minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit en hij is Amerikaans burger;
- -
bij beschikking van 25 april 2012 van dit hof is onder meer bepaald dat het gezag over de minderjarige alleen aan de vader toekomt.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de omgangsregeling, compensatie van verblijfsoverstijgende kosten van de minderjarige en de door de moeder verzochte voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. Voorafgaand aan de behandeling van deze geschilpunten zal het hof het door de vader op 24 januari 2017 ingediende stuk bespreken alsmede het verzoek van de vader om zijn partner als belanghebbende aan te merken.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
vaders partner, [de partner van de vader] , opnieuw wordt aangemerkt als belanghebbende;
primair de vigerende omgangsregeling te wijzigen en in plaats daarvan een nieuwe omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige vast te stellen, zulks met in zoverre wijziging van de thans tussen partijen vigerende beschikkingen van 22 mei 2013 (436087/FA RK 13-739) van de rechtbank Den Haag en van 25 april 2012 (200.143.422/01) en 22 april 2015 (200.099.200/01) van het hof Den Haag en, inhoudende dat:
b1. de minderjarige bij de moeder verblijft gedurende de helft van de weekenden, waar mogelijk vanaf vrijdagmiddag uit school tot maandagmorgen naar school, en gedurende de helft van de erkende feestdagen en de helft van de schoolvakanties van de minderjarige;
b2. het omgangsschema, inclusief de overdrachtsmomenten, jaarlijks na consultatie van de moeder door de vader wordt vastgesteld vóór 1 december, waarbij de vader zoveel mogelijk dient uit te gaan van een objectieve en/of alternerende verdeling van weekenden, vakanties en feestdagen;
b3. indien de moeder o.a. wegens verblijf in het buitenland niet in staat is voor de minderjarige te zorgen, dan verblijft de minderjarige bij de vader zonder compensatie van de gemiste omgang;
b4. de vader het recht heeft gebruik te willen maken van de toestemmingsbrief voor reizen met minderjarigen zoals de Nederlandse overheid die adviseert;
subsidiair een meer dan thans in omvang beperkte omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige te bepalen met bovenstaande uitgangspunten b2 en b3 en een verdeling van zorgtaken die het hof in het belang van de minderjarige acht;
indien het hof dit nuttig acht om als uitgangspunt voor de rotatie van weekenden tot 2023 het schema in productie 26 behorend tot het inleidend verzoekschrift vast te leggen;
de moeder voor de eerste van iedere maand € 100,-- of een bedrag dat het hof redelijk en billijk acht aan de vader voldoet ter compensatie van verblijfsoverstijgende kosten van de minderjarige zoals BSO, sport- en schoolcontributies, zulks met terugwerkende kracht sinds 1 mei 2015 en na aftrek van reeds verrichte betalingen door moeder aan vader voor die periode en als vervanging van de eerdere uitspraak over BSO-kosten van 27 november 2011.
3. De moeder verweert zich daartegen. De hierboven onder punt b4 en d vermelde verzoeken zijn volgens de moeder nieuwe verzoeken, althans verzoeken die de vader niet in eerste aanleg heeft gedaan en kunnen derhalve niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan.
4.Voorts verzoekt de moeder, bij wege van incident ex artikel 223 Rv, een voorlopige omgangsregeling tussen de minderjarige en de moeder vast te stellen.
Ingekomen stuk van de zijde van de vader
5. Van de zijde van de vader is op 24 januari 2017 een brief met bijlagen binnengekomen. De vader heeft ter zitting aangegeven dat de reden voor deze late indiening is gelegen in de omstandigheid dat hem pas vorige week bekend is geworden dat de moeder door middel van een artikel in het Algemeen Dagblad de publiciteit heeft gezocht over deze zaak. De advocaat van de vader had zich toen al onttrokken. De vader stelt zich op het standpunt dat de raad de informatie die in deze brief staat ten onrechte aan het hof heeft onthouden.
6. De advocaat van de moeder heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen het overleggen van deze brief, aangezien deze brief te laat is ingediend en de indiening niet door een advocaat heeft plaatsgevonden.
7. De raad betwist dat er door de raad informatie is achtergehouden.
8. Het hof heeft op dit punt – na een korte schorsing – ter zitting uitspraak gedaan en geoordeeld dat van het op 24 januari 2017 ingekomen stuk van de zijde van de vader alleen de producties (krantenartikel en uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 december 2015) aan het dossier zullen worden toegevoegd. De bijbehorende brief van de vader behelst een extra schriftelijke ronde, waartoe partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld. Het originele exemplaar van deze brief is ter zitting aan de vader teruggegeven en de overige kopieën zijn door het hof vernietigd. De producties zijn conform het oordeel van het hof toegevoegd aan het dossier behorend bij zaaknummer 200.198.625/01.
Belanghebbende
9. De vader heeft het hof verzocht om zijn partner opnieuw aan te merken als belanghebbende. Ter zitting heeft de vader uiteengezet dat de omgangsregeling van de minderjarige direct effect heeft op de omgangsregeling met haar twee minderjarige kinderen. De partner van de vader heeft volgens hem toegevoegde waarde voor het verschaffen van de door het hof gewenste informatie.
10. De moeder en de raad refereren zich te dien aanzien aan het oordeel van het hof.
11. Het hof heeft eveneens op dit punt – na een korte schorsing – ter zitting uitspraak gedaan en geoordeeld dat de partner van de vader in deze zaak als informant aangemerkt dient te worden. De partner van de vader heeft naar het oordeel van het hof in onderhavige procedure geen rechtstreeks belang, zodat het verzoek van de vader om zijn partner als belanghebbende aan te merken dient te worden afgewezen.
Omgangsregeling
12. De vader voert ten aanzien van de omgangsregeling het volgende aan. De huidige co-ouderschapsregeling is schadelijk voor de minderjarige, nu hij aantoonbaar last heeft van de gespleten opvoedingssituatie waarin hij opgroeit. De wijze waarop de moeder hem betrekt in haar frustraties over de vader en de minderjarige onder druk zet om zich primair loyaal te tonen aan haar en zijn Amerikaanse identiteit is een vorm van structurele psychische kindermishandeling. De minderjarige raakt onzeker, aldus de vader. In het streven naar gelijkwaardigheid is door de rechtbank over het hoofd gezien dat de minderjarige hierdoor maximaal wordt blootgesteld aan de strijd tussen de ouders. Een co-ouderschapsregeling is dan ook de slechtste keuze voor een kind in een conflictueuze situatie omdat deze regeling maximale afstemming vraagt. De vader geeft hierbij als voorbeeld aan dat hij de minderjarige inschrijft voor voetbal terwijl de moeder hem inschrijft voor basketbal. Verder waren er conflicten tussen de ouders over zwemles, schoolkeuze, tandarts, huisarts en de naschoolse opvang.
13. De rechtbank heeft volgens de vader ten onrechte overwogen dat er geen gegronde wijzigingen van omstandigheden zijn aangevoerd als grondslag voor aanpassing van de huidige co-ouderschapsregeling. De vader voert hiertegen verweer en stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het klemcriterium onjuist heeft toegepast, aangezien dit criterium dient te worden gebruikt voor gezagskwesties. Voorts stelt de vader dat het verwachte positieve effect op de negatieve proceshouding van de moeder is uitgebleven, nu zij haar strijd om het gezag voortzet en de minderjarige zich daar inmiddels van bewust is. Tevens is de vader van mening dat er onvoldoende is stilgestaan bij de door hem aangevoerde signalen van fysieke mishandeling door de moeder van de minderjarige. De huidige situatie bedreigt volgens de vader de minderjarige in zijn ontwikkeling en er dient in zijn belang een eind te komen aan de blootstelling aan de beschadigende situatie van disfunctioneel co-ouderschap.
14. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft gezwegen over de door de vader aangedragen aanwijzingen voor het beschadigende gedrag van de moeder. Naar zijn mening zijn er voldoende aanwijzingen voor (structurele) mishandeling door de moeder.
Geforceerd disfunctionerend co-ouderschap moet volgens de vader worden gezien als een vorm van kindermishandeling. De overweging van de rechtbank dat de raadsonderzoekers de wens van de minderjarige om de ene week bij zijn vader en de andere week bij zijn moeder te zijn als authentiek hebben ervaren, is volgens de vader een waardeoordeel dat niet is terug te vinden in het raadsadvies. De minderjarige is acht jaar oud en volgens de vader behoren volwassenen de verantwoordelijkheid en het inzicht te hebben om te bepalen welke regeling het beste is.
15. De rechtbank heeft volgens de vader nagelaten te motiveren op grond waarvan de moeder zonder instemming van de gezagsouder haar omgangsregeling eenzijdig kan vaststellen in de oneven jaren. De moeder doet voorkomen dat de conflicten over het schema worden veroorzaakt door de vader die zijn gezagspositie misbruikt. De vader betwist dit.
16. De moeder stelt zich op het standpunt dat een onderzoek is geboden naar welke omgangsregeling het meest in het belang van de minderjarige is. Volgens de moeder heeft de raad dit ook geadviseerd. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) lijkt moeder de meest aangewezen instelling hiervoor. Volgens de moeder dateren de problemen van de minderjarige al sinds het uiteengaan van partijen en zijn deze problemen sindsdien alleen maar toegenomen. Voor zover de moeder kan overzien, zijn de problemen van de minderjarige deels kindeigen, mogelijk ingegeven door het huiselijk geweld dat hij heeft meegemaakt en/of het pedagogisch opvoedingsklimaat waarin hij verkeert, en deels doordat hij dat wat hij ervaart niet kan rijmen met wat hem wordt verteld. De problemen van de minderjarige vergen professionele begeleiding en de vader staat die in de weg. De vader staat ook niet toe dat de minderjarige wordt betrokken in hulpverlening betreffende de gedragsproblemen die de moeder bij de minderjarige ervaart.
17. Alvorens de omgang tussen de moeder en de minderjarige te verminderen dan wel te wijzigen, dient te worden onderzocht wat het probleem is, waardoor het probleem wordt veroorzaakt en wat de beste oplossing voor het probleem is. De moeder deelt het oordeel van de rechtbank dat niet te verwachten is dat wijziging van de omgangsregeling ertoe zal leiden dat partijen hun strijd staken en dat de situatie in die zin voor de minderjarige zal verbeteren. De door de vader verzochte omgangsregeling zal juist aanleiding geven tot (verdere) uitvoeringsproblemen, aldus de moeder.
18. De moeder voert aan dat sinds de vader is belast met het ouderlijk gezag, van de door de vader genoemde voorbeelden alleen de naschoolse opvang tot een conflict heeft geleid. De overige voorbeelden die door de vader zijn genoemd, dateren van de periode dat de ouders nog gezamenlijk waren belast met het ouderlijk gezag.
19. De moeder benadrukt dat zij wezenlijke bedenkingen heeft tegen de totstandkoming van het raadsrapport en zij vindt het kwalijk dat een professionele organisatie als de raad pretendeert te zijn, bezwijkt onder de klachtenterreur van de vader. Voorts betwist zij dat het belang van de minderjarige wordt gediend met de door de vader verzochte wijziging van de omgangsregeling. De procedures die de moeder heeft aangespannen waren volgens haar nodig om de vader te bewegen uitvoering te geven aan de omgangsregeling en aan andere rechterlijke uitspraken dan wel gemaakte afspraken.
20. De moeder betwist dat zij de minderjarige mishandelt. Tevens isoleert zij de minderjarige niet, zoals de vader beweert, en belast zij de minderjarige niet met loyaliteitsconflicten. De moeder is niet wraakzuchtig en er is geen sprake van een verslechterende opvoedingssituatie bij haar thuis.
Er zijn bij beide ouders zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. Volgens de moeder laat hij in toenemende mate boos, agressief gedrag zien, waarbij hij veel kan schreeuwen, met spullen kan gooien en kan slaan. Daar waar geen professioneel onderzoek wordt verricht, zullen zorgen niet worden bevestigd, aldus de moeder. Het enkele feit dat de minderjarige aanleiding ziet om te vertellen wat hij doet, of het vertelde waar is of niet, zou al aanleiding moeten zijn om hem professionele hulp te bieden.
21. De moeder informeert het hof dat zij vervolgd zal gaan worden voor smaad en/of laster, belaging en onttrekking aan het ouderlijk gezag.
22. De raad verzoekt ter zitting om een exemplaar van het proces-verbaal van deze zitting te mogen ontvangen. Voorts verklaart de raad zich zorgen te maken over de minderjarige aangezien hij opgroeit tussen ouders die elkaar en de rest van de wereld bestrijden. Deze strijd kost tijd en geld en levert onrust op en geen overeenstemming tussen de ouders. De raad vraagt zich dan ook af in hoeverre de minderjarige ondertussen beschadigd is geraakt. De vertegenwoordigster van de raad verzoekt ter terechtzitting om een onderzoek te gelasten door het NFIP, waarbij het hof als opdrachtgever optreedt. De raad zal de kosten van dit onderzoek op zich nemen.
23. Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen als ouders na de echtscheiding nog steeds niet op elkaar kunnen afstemmen. Integendeel, beide ouders putten zich uit in een verbeten onderlinge strijd, waarin zij elkaar niet ontzien. Deze strijd, en niet het belang van de minderjarige, vormde tijdens de mondelinge behandeling de kern van de discussie. Het hof heeft in zijn beschikking van 25 april 2012 onder meer een omgangsregeling bepaald waarbij wordt uitgegaan van een week op/week af schema en een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte. Voorts heeft het hof de volgende uitgangspunten aan deze omgangsregeling verbonden:
- voor 2012 wordt het door de vader opgestelde en aan het hof overgelegde schema aangehouden;
- voor volgende jaren zullen partijen uiterlijk op 1 december van elk jaar een schema opstellen, in
de lijn van het schema voor 2012, waarbij het ene jaar de moeder en het andere jaar de vader een
voorstel voor de verdeling van de vakanties doet;
- de overdrachtsregeling zoals bepaald door de rechtbank bij de beschikking van 4 november 2010
wordt gehandhaafd;
- indien een ouder wegens verblijf in het buitenland niet voor de minderjarige kan zorgen, neemt
de andere ouder de zorg voor de minderjarige voor zijn of haar rekening.
Deze uitgangspunten zijn bij de bestreden beschikking voor een deel gewijzigd. De ouders stellen in deze procedure wederom bovengenoemde uitgangspunten centraal.
24. Ter terechtzitting is vooral duidelijk geworden dat de uitvoering van het week op/week af-principe tot grote problemen leidt tussen de ouders. Het hof verwijst allereerst naar zijn uitspraak van heden tussen partijen (zaaknummer 200.198.629/01), waarin het eenhoofdig gezag van de vader in stand is gelaten. Dit betekent dat de vader – na raadpleging van de moeder – bevoegd is om alle belangrijke beslissingen voor wat betreft de verzorging en opvoeding van de minderjarige alleen te nemen. De moeder kan slechts die beslissingen nemen die nodig zijn in het kader van de dagelijkse omgang met de minderjarige in de periode dat zij omgang met hem heeft. Het hof stelt vast dat deze regeling van de omgang tussen moeder en de minderjarige op zich niet nadelig is voor de minderjarige. De vader verzoekt om vermindering van deze omgangsregeling – vanwege geforceerd disfunctionerend ouderschap en het beschadigende gedrag van de moeder –, maar naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken waarom een vermindering van de omgang met zijn moeder in het belang van de minderjarige zou zijn. Beide ouders maken zich zorgen om het welzijn van de minderjarige, maar beide ouders zijn niet bereid gebleken om ter zitting aan te geven wat hun aandeel hierin zou kunnen zijn. De raad heeft mondeling om een onderzoek door het NFIP verzocht en heeft zich bereid verklaard de kosten hiervan voor eigen rekening te nemen. De moeder acht een onderzoek door het NFIP geïndiceerd. Het hof is van oordeel dat het onderwerpen van de minderjarige aan een volgend onderzoek niet kan leiden tot het verstommen van de discussie tussen zijn ouders. De vader heeft ter zitting aangegeven dat zijn eigen gezondheid te lijden heeft onder al deze gerechtelijke procedures en dat hij financieel aan de grond zit. Maar op de vraag van het hof wat het aandeel van de vader is in de strijd met de moeder, antwoordt de vader dat het stalkgedrag van de moeder de aanleiding hiervan is. Zolang de ouders niet in staat zijn te onderkennen en erkennen dat zij zelf de oorzaak van al deze gerechtelijke procedures zijn, en daardoor zelf de oorzaak zijn van alle problemen waarmee zij zich thans zien geconfronteerd, is ieder verder onderzoek bij voorbaat nutteloos. Een dergelijk onderzoek zal bovendien, naar uit het patroon van de afgelopen jaren kan worden afgeleid, eerder leiden tot nieuwe strijd tussen de ouders onderling dan wel van een van hen tegen de onderzoekende instelling dan dat het een oplossing biedt voor het patroon van elkaar bestrijden. Het hof zal dit mondelinge verzoek van de raad dan ook afwijzen. Tevens ziet het hof geen aanleiding om de raad een afschrift van het proces-verbaal toe te zenden, aangezien de raad als belanghebbende in deze procedure al een afschrift van deze beschikking toekomt.
25. Het hof betreurt het zeer dat de vader en de moeder van de minderjarige [de minderjarige] tot nu toe niet in staat zijn gebleken om de (gerechtelijke) strijd tussen hen te staken en zich te concentreren op wat werkelijk in het belang van hun minderjarige kind is. Zoals reeds aangegeven ter zitting kan van het hof niet worden verwacht dat het een omgangsregeling vaststelt die heeft te gelden tot aan het bereiken van de meerderjarigheid van de minderjarige. Wel is van belang dat er een regeling komt die zo min mogelijk aanleiding geeft tot discussie en die zoveel mogelijk aansluit bij de huidige regeling, omdat de minderjarige aan de huidige regeling in de afgelopen bijna vijf jaar gewend is geraakt. Het hof zal dan ook de volgende omgangsregeling vaststellen. Het week op/week af-schema en een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte blijft gehandhaafd, met dien verstande dat de ouders hier alleen nog van kunnen afwijken indien zij dit samen overeenkomen. Is er geen overeenstemming, dan blijft het week op/week af-schema in stand. Vakanties en feestdagen worden eveneens bij helfte gedeeld, en ook hiervoor geldt dat afwijking alleen plaatsvindt indien beide ouders hiermee instemmen. Is er geen overeenstemming, dan geldt de verdeling bij helfte. Daar waar vakanties aansluiten op de reguliere omgangsweek betekent dit voor de ouder waar de minderjarige op dat moment verblijft dat er een aaneengesloten verblijf is van meerdere weken. Sluit de vakantie en/of feestdag niet aan op de reguliere omgangsweek, dan dient er een overdracht plaats te vinden. Het hof zal voorts vaststellen dat de wijze van verdeling van vakanties van meer dan een week per jaar zal afwisselen. Heeft de vader het ene jaar de eerste helft van de zomervakantie, dan heeft hij het jaar daarop de tweede helft. Dit geldt ook voor de feestdagen. Voor de kerstvakantie zal de verdeling per week plaatsvinden nu deze vakantie door de scholen zodanig wordt ingeroosterd dat in de eerste week de kerstdagen vallen en in de tweede week de oudejaarsviering. De kerstdagen worden derhalve niet verdeeld. Het primaire verzoek van de vader, zoals geformuleerd onder punt b1, zal worden afgewezen en worden vervangen door de hiervoor overwogen omgangsregeling. Daarmee komt het hof niet meer toe aan de inhoudelijke behandeling van het subsidiaire verzoek van de vader.
26. Met bovengenoemde vaststelling van de omgangsregeling is het niet meer noodzakelijk dat de ouders vóór 1 december een omgangsschema met elkaar afstemmen. Immers, de minderjarige is de ene week bij de moeder en de volgende week bij de vader. Wijzigingen hierin kunnen alleen maar plaatsvinden als beide ouders hiermee instemmen. Deze vaststelling heeft ook consequenties voor de buitenlandse zakenreizen en familiebezoeken van de moeder. Is zij niet aanwezig tijdens ‘haar’ omgangsweek dan blijft de minderjarige bij de vader, tenzij de ouders een andersluidende regeling hiervoor overeenkomen. Lukt dit niet, dan geldt het oorspronkelijke schema en vindt er geen compensatie plaats. De verzoeken van de vader, zoals geformuleerd onder b2 en b3, zullen (in zoverre) worden afgewezen.
27. De vader heeft het hof in deze procedure verzocht hem het recht te geven gebruik te maken van de toestemmingsbrief voor reizen met minderjarigen zoals de Nederlandse overheid die adviseert. Het hof overweegt dat nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, het Nederlands recht van toepassing is ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Het ligt dan ook in de rede om het Nederlandse toestemmingsformulier te gebruiken voor reizen naar het buitenland door de minderjarige samen met zijn moeder. Het hof doelt hiermee op het formulier ‘toestemming voor reizen met een minderjarige naar het buitenland’, uitgegeven door het Ministerie van Veiligheid en Justitie/Koninklijke Marechaussee. Voor zover de vader doelt op dit formulier, zal het hof dit verzoek van de vader – zoals geformuleerd onder b4 – toewijzen.
28. De moeder heeft in de door haar aangebrachte hoger beroep-procedure verzocht om de omgangsregeling te versterken met een dwangsom. Nu dit hoger beroep van de moeder is ingeschreven onder zaaknummer 200.198.629/01, zal het hof dit verzoek van de moeder behandelen in de beschikking van die zaak.
Verblijfsoverstijgende kosten van de minderjarige
29. Volgens de vader heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het hof in zijn beschikking van 25 april 2012 niet heeft bepaald dat de moeder dient bij te dragen in verblijfsoverstijgende kosten en dat het verzoek van de vader daarom dient te worden afgewezen. De vader wijst erop dat de moeder bij herhaling heeft toegezegd dat zij wil bijdragen aan verblijfsoverstijgende kosten. De rechtbank heeft volgens de vader verzuimd te bepalen waarom de vader de moeder niet aan haar toezeggingen mag houden.
30. De moeder geeft aan dat de vader verwijst naar confraternele correspondentie, inhoudende een door hem niet aanvaard schikkingsvoorstel. De vader is bekend onder welke voorwaarden de moeder in specifieke kosten wenst bij te dragen. De vader is evenwel niet bereid aan die voorwaarden te voldoen. Overigens heeft de moeder van de minderjarige begrepen dat hij niet meer naar de naschoolse opvang gaat.
31. Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende heeft aangetoond om welke kosten het hier gaat. De moeder is reeds gehouden om elke maand de helft van de kosten van de buitenschoolse opvang aan de vader te betalen. Voor zover de vader doelt op andere kosten die de minderjarige betreffen dan had het op zijn weg gelegen om deze kosten inzichtelijk te maken en met bewijsstukken aan te tonen. Het hof zal dit verzoek van de vader derhalve als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Voorlopige voorziening
32. De moeder acht het in het belang van alle betrokkenen dat voor 2017 in ieder geval een voorlopig schema wordt vastgesteld inzake de omgang tussen haar en de minderjarige. Het niet hebben van een dergelijk schema belemmert partijen in het plannen en aangaan van werk- en persoonlijke verplichtingen, waaronder ook de vakanties met de minderjarige. De moeder verzoekt primair om vaststelling van het op pagina 33 van bijlage 25 weergegeven schema ‘Proposal 2: Reaction to RM Concept’, en subsidiair om vaststelling van het op pagina 28 van bijlage 25 weergegeven omgangsschema.
33. Bij brief van 11 januari 2017 verzoekt de vader voor de duur van de procedure de uitgangspunten in de beschikkingen sinds 2011 te volgen, te weten, namelijk een week op/week af-schema. De vader heeft hiertoe een schema opgesteld waarbij de minderjarige vanaf 20 januari 2017 conform het week op/week af-schema afwisselend een week bij de vader en dan weer bij de moeder verblijft. De vader heeft in afwijking van dit schema reeds ingestemd met een skivakantie van de moeder en de minderjarige als gevolg waarvan de minderjarige van 24 februari 2017 tot zaterdagmorgen 4 maart 2017 bij de moeder zal zijn. Vervolgens stemt de vader in met het voorstel van de moeder voor de maanden april tot en met augustus.
34. Het hof heeft, na een korte schorsing en nadat de bode de zaak heeft uitgeroepen, over een deel van de door de moeder verzochte voorlopige voorziening, ter zitting uitspraak gedaan. Deze uitspraak luidt als volgt. Tot 1 april 2017 wordt het schema gevolgd zoals de vader dat in zijn brief van 11 januari 2017 heeft opgenomen, met inbegrip van de verlenging op 4 maart 2017:
20 januari 2017 – 27 januari 2017 bij vader
27 januari 2017 – 3 februari 2017 bij moeder
3 februari 2017 – 10 februari 2017 bij vader
10 februari 2017 – 17 februari 2017 bij moeder
17 februari 2017 – 24 februari 2017 bij vader
24 februari 2017 – 4 maart 2017 bij moeder
4 maart 2017 – 10 maart 2017 bij vader
10 maart 2017 – 17 maart 2017 bij moeder
17 maart 2017 – 24 maart 2017 bij vader
24 maart 2017 – 31 maart 2017 bij moeder.
35. Gelet op de instemming van de vader met het voorstel van de moeder voor de maanden april 2017 tot en met augustus 2017 zal het hof over deze periode conform die overeenstemming beslissen.
36. Met ingang van vrijdag 1 september 2017 zal de overweging van het hof, zoals opgenomen in r.o. 25, ingaan, zodat het hof over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 december 2017, in het kader van deze voorlopige voorzieningen procedure, niets meer hoeft te beslissen.
37. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover die de omgang betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat voor de periode van heden tot en met 31 maart 2017 de omgang van de moeder met de minderjarige als volgt wordt vastgesteld :
10 maart 2017 – 17 maart 2017 bij moeder,
24 maart 2017 – 31 maart 2017 bij moeder;
stelt vast dat de omgang tussen de moeder en de minderjarige in de periode van 1 april 2017 tot1 september 2017 zal zijn zoals door partijen reeds is overeengekomen en vastgesteld;
bepaalt dat met ingang van 1 september 2017 de omgang tussen de moeder en de minderjarige en de verdeling van de vakanties en feestdagen zal zijn conform r.o. 25;
bepaalt dat de moeder voor het reizen met de minderjarige naar het buitenland gebruik maakt van het formulier ‘toestemming voor reizen met een minderjarige naar het buitenland’, uitgegeven door het Ministerie van Veiligheid en Justitie/Koninklijke Marechaussee;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. van Nievelt, J.A. van Kempen en M.J.C. Koens, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van15 maart 2017 .