ABRvS, 22-06-2005, nr. 200409074/1
ECLI:NL:RVS:2005:AT7956
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-06-2005
- Zaaknummer
200409074/1
- LJN
AT7956
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AT7956, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑06‑2005; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) het recht van appellante op bemiddeling vervallen verklaard en de aan haar op 11 december 2002 verstrekte urgentieverklaring ingetrokken.
Partij(en)
200409074/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) het recht van appellante op bemiddeling vervallen verklaard en de aan haar op 11 december 2002 verstrekte urgentieverklaring ingetrokken.
Bij besluit van 17 februari 2004 heeft de Algemene Bezwaarschriftencommissie namens het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2004, verzonden op 8 oktober 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 maart 2005 is van de zijde van het college een reactie op het beroepschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2005, waar appellante in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Kuipers, ambtenaar bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder het maken van bezwaar verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
2.2.
Ambtshalve beziet de Afdeling of het besluit van 17 februari 2004 bevoegdelijk is genomen door de Algemene Bezwaarschriftencommissie namens het college. De vraag die thans voorligt is of de aard van de heroverwegingsbevoegdheid zoals deze blijkt uit artikel 7:11 van de Awb, toelaat dat een bestuursorgaan de bevoegdheid om te beslissen op bezwaren, ingebracht tegen besluiten die door of bevoegdelijk namens dat orgaan zijn genomen, mandateert aan een persoon of college buiten de invloedsfeer van het bestuursorgaan, óf dat de aard van de heroverwegingsbevoegdheid zich daartegen verzet.
De heroverweging, bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, vergt dat de beslissing op bezwaar binnen de directe invloedssfeer van het bestuursorgaan behoort te worden genomen. De functies van de bezwaarprocedure brengen met zich dat mandaat van de bevoegdheid om op bezwaar te beslissen niet mag worden verleend aan een niet-ondergeschikte. Het vorenstaande betekent dat mandaat van de beslissing op bezwaar aan de Algemene Bezwaarschriftencommissie niet is toegestaan. De rechtbank heeft dit miskend.
2.3.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 17 februari 2004 vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar die door, of bevoegdelijk namens, burgemeester en wethouders moet worden genomen, kan tevens aandacht worden besteed aan de vraag of en in hoeverre de woonomgeving tegen de achtergrond van de medische, dan wel sociale redenen die tot urgentieverklaring hebben geleid van betekenis kan zijn voor de passendheid van een aangeboden woning.
2.4.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2004, HUISV 04/ 661-VRLK;
- I.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- III.
vernietigt het door de Algemene Bezwaarschriftencommissie namens het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam genomen besluit van 17 februari 2004, A.B.200344936/FDJ;
- IV.
gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 317,00 (zegge: driehonderdzeventien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005
45-440.