Hof Amsterdam, 29-07-2016, nr. 23-001483-13
ECLI:NL:GHAMS:2016:3180
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-07-2016
- Zaaknummer
23-001483-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:3180, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑07‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1940, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Mensenhandel van Chinese kok. Bewezen dat sprake was van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Vanwege persoonlijke omstandigheden wordt volstaan met voorwaardelijke gevangenisstraf en toewijzing vordering benadeelde partij.
parketnummer: 23-001483-13
datum uitspraak: 29 juli 2016
tegenspraak
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-845013-10 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedag] 1962,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2016, 12 juli 2016, 13 juli 2016, 14 juli 2016 en 15 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep van feit 2
De verdachte heeft op 20 maart 2013 onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd. Er staat voor de verdachte tegen deze beslissing daarom geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair.
Het openbaar ministerie heeft op 2 april 2013 eveneens onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis. Blijkens de mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep richt het hoger beroep zich niet tegen de door de rechtbank gegeven beslissing tot vrijspraak van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair. Zij heeft gevorderd het openbaar ministerie in zoverre niet ontvankelijk te verklaren.
De verdediging heeft zich bij dit standpunt van de advocaat-generaal aangesloten.
Gelet op het voorgaande, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak ten aanzien van dat feit, zal het hof de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
onder 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 juni 2008 tot en met 15 september 2009 te Amsterdam en/of Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een ander te weten [slachtoffer 1]
(lid 1 onder 1°)
(telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft geworven en/of heeft gehuisvest en/of heeft opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander,
en/of
(lid 1 onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° genoemde middel(en), te weten (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelde/zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
en/of
(lid 1 onder 6°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander,
waarbij
(lid 1 onder 1°)
dat uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of die kwetsbare positie van die ander (telkens) hieruit hebben/heeft bestaan dat: die [slachtoffer 1]
- onderdaan van Chinese afkomst was en/of vanuit China naar Nederland was gebracht/gekomen, al dan niet onder valse voorwendselen, en/of
- niet of nauwelijks de Nederlandse en/of Engelse taal sprak en/of onbekend was met de Nederlandse samenleving en/of het Nederlandse/latijnse alfabet niet machtig was en/of
- verbleef bij en/of werkzaamheden verrichtte voor verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (daardoor) afhankelijk was van verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- geen beschikking had over zijn paspoort en/of verblijfsvergunning en/of (bijbehorende) bankpas en/of ziektekostenverzekering; en/of
- te weinig geld ontving en/of feitelijk over te weinig geld beschikte om terugkeer naar China en/of vertrek naar een andere huisvesting en/of arbeidsplaats mogelijk te maken; en/of
- niet wist hoe hij moest beschikken over zijn bankrekening en/of bijbehorende bankpas en/of niet wist of en hoe zijn salaris in Nederland via de bank werd uitbetaald;
en/of
(lid 1 onder 1° en/of 4° en/of 6°)
dat huisvesten en/of opnemen en/of dat bewegen van die [slachtoffer 1] zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of die overige handelingen en/of omstandigheden als omschreven in lid 1 onder 1° en/of 4°, en/of dat misbruik en/of die uitbuiting hieruit hebben/heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] tussen juni 2008 en september 2009 (met uitzondering van een periode van zes a acht weken) als onderdak/ slaapplaats slechts een klein (magazijn)hok heeft/hebben verschaft, terwijl in dat magazijnhok in het pand, waar die [slachtoffer 1] verbleef en/of sliep sprake was van
* geen of (te) weinig ventilatie en/of buitenlicht en/of vluchtwegen en/of
* cameratoezicht, in ieder geval een bewakingscamera en/of
* (te) weinig ruimte en/of
* (te) hoge temperaturen (mede vanwege een aanwezige vrieskist in of bij dat magazijnhok); en/of
- die [slachtoffer 1] de opdracht heeft/hebben gegeven gedurende langere tijd (ook 's avonds en/of 's nachts) achter elkaar (vaak 12 uur per dag, 7 dagen per week, in ieder geval 54 in plaats van de afgesproken 38 uur per week) (nagenoeg) zonder (een) pauze(s) te werken; en/of
- geen overuren heeft/hebben uitbetaald, in ieder geval een (aanzienlijk) lager loon heeft/hebben betaald dan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) had(den) moeten betalen conform de arbeidsovereenkomst en/of afspraak en/of het in Nederland geldende minimumloon; en/of
-in plaats van [slachtoffer 1] te helpen en/of voor te lichten bij het internetbankieren en/of het gebruik van een betaalpas, die pas zelf heeft/hebben gehouden en/of geld van [slachtoffer 1] 's rekening heeft/hebben gehaald en/of dat geldt heeft/hebben aangewend ten eigen bate of ten bate van eigen familie/bedrijf/relatie; en/of - die [slachtoffer 1] heeft/hebben belet om medische zorg (voor zijn kies/kaak en/of voor zijn hart/vaatproblemen) te zoeken en/of die [slachtoffer 1] medische zorg heeft/hebben onthouden en/of die [slachtoffer 1] niet voor ziektekosten heeft/hebben laten verzekeren;
en/of
(lid 1 onder 6°)
dat opzettelijk voordeel trekken uit voor omschreven uitbuiting hieruit heeft bestaan dat
-verdachte en/of zijn mededader(s) veel lagere loonkosten heeft/hebben gehad dan bij het tewerkstellen conform het geldende minimumloon en/of conform overeenkomst/afspraak het geval zou zijn geweest; en/of
-dat verdachte en of zijn familie/bedrijf/relatie heeft geprofiteerd van het geld (een kleine 15.000 euro, in ieder geval geld) dat van de bankrekening van [slachtoffer 1] afkomstig was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
- vrijspraak van de onderdelen werven met het oogmerk van uitbuiting van feit 1
Zoals gevorderd door de advocaat-generaal en bepleit door de verdediging is het hof van oordeel dat uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep enig bewijs naar voren gekomen is dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het werven van [slachtoffer 1] in Nederland. Om die reden zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
- bewijsoverwegingen met betrekking tot de overige onderdelen feit 1
Het standpunt van.de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken. Zij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
Er is geen sprake van (een oogmerk van) uitbuiting. Het dossier biedt verklaringen van 27 getuigen à décharge, althans getuigen die niet belastend voor de verdachte hebben verklaard enerzijds, en 3 of 4 getuigen à charge. Die laatste verklaringen zijn onbetrouwbaar. Het meest voor de hand liggen scenario is dat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan om gebruik te kunnen maken van de B9-procedure en aldus een ongelimiteerde verblijfsvergunning te verkrijgen. Hij heeft [verdachte] daarom valselijk beschuldigd. [slachtoffer 1] heeft getuigen beïnvloed en zich in zijn verhoren als getuige bijzonder assertief opgesteld, hetgeen hem het tegenovergestelde maakt van een typisch slachtoffer van mensenhandel.
[slachtoffer 1] bevond zich niet in een kwetsbare positie en evenmin had [verdachte] een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op [slachtoffer 1] . Zijn tewerkstelling in Nederland is keurig volgens de regels van het Nederlandse arbeidsrecht geschied. Hij had een verblijfsvergunning en een geldig paspoort. De huisvesting die [verdachte] hem verschafte was een uit het contract met [restaurant 1] voortvloeiende verplichting en is ook overigens in deze wereld gangbaar. [slachtoffer 1] ’s positie was niet kwetsbaarder dan die van een willekeurige andere Chinese kok in Nederland. [slachtoffer 1] had ten gevolge van de schaarste op de koksmarkt juist een bepaalde machtspositie ten opzichte van de bazen van de restaurants waar hij heeft gewerkt. [verdachte] bewaarde [slachtoffer 1] ’s paspoort op diens eigen verzoek. Er was geen sprake van dat [slachtoffer 1] financieel afhankelijk werd gehouden. Hij hield zijn bankpas zelf in zijn bezit. [medeverdachte] hielp hem slechts als hij wilde internetbankieren. Hij had aldus de beschikking over zijn salaris, dat hem door [restaurant 1] werd uitbetaald. [slachtoffer 1] verloor veel geld aan het spelen van Mahjong en gokken in het casino. Hij leende daarom regelmatig flinke bedragen van [verdachte] . Voor zover zijn financiële situatie slecht was valt dat [verdachte] echter niet te verwijten.
[slachtoffer 1] had de beschikking over een kamer op de Tolstraat 72 te Amsterdam. Voor zover hij sliep in een vies hok onder het restaurant was dat zijn eigen keus, kennelijk ingegeven door tegenzin om heen en weer te fietsen naar de Tolstraat. Daarnaast was de magazijnruimte niet zo slecht als in het dossier wordt gesteld. De camera stond voorts niet gericht op het matras, noch op de douche. Van privacyschending was geen sprake. Daarbij komt dat niet is nagegaan of die camera wel werkte.
De verklaringen van [slachtoffer 1] over zijn arbeidstijden zijn inconsistent, evenals die van de getuigen à charge. [verdachte] betwist dat hij overuren maakte. ’s Middags waren er meestal geen of nauwelijks klanten, waardoor [slachtoffer 1] lange pauzes kon nemen. [slachtoffer 1] heeft bovendien geen overuren bijgehouden, wat hij volgens contract wel had moeten doen als hij overuren maakte.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben geen geld van [slachtoffer 1] ’s rekening gehaald. [slachtoffer 1] betaalde leningen zelf via zijn bankrekening aan hen terug tot in totaal ruim 14.400,- euro. Ook de overboekingen die zijn gedaan toen hij in het ziekenhuis lag kunnen door hem of in zijn opdracht zijn gedaan. In ieder geval hebben [verdachte] en [medeverdachte] deze niet gedaan. Ook de overboekingen bij Western Union heeft [slachtoffer 1] zelf gedaan.
[verdachte] betwist voorts dat [slachtoffer 1] niet naar de tandarts of een huisarts zou hebben mogen gaan, maar [verdachte] was vanaf 26 juli 2009 in China en heeft zijn wetenschap hieromtrent van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] collega’s heeft verzocht hem te verzorgen en zo nodig naar een tandarts of andere arts te brengen. Hij kreeg van haar ook een uur per dag pauze in verband met zijn pijn. Zij gaf dus wel degelijk hulp.
[medeverdachte] en [verdachte] zijn zich er niet van bewust geweest dat zij een ziektekostenverzekering voor [slachtoffer 1] dienden te sluiten. Zij zijn ervan uitgegaan dat hij die al had. Ook overigens is [slachtoffer 1] niet slecht door hen behandeld. Vele getuigen hebben dit bevestigd.
De rechtbank is te gemakkelijk voorbij gegaan aan het feit dat de vele leugens en inconsistenties in de verklaringen van [slachtoffer 1] die verklaringen geheel onbruikbaar maken voor het bewijs, temeer nu er zoveel tegenbewijs ligt.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dit feit bewezen te verklaren, met uitzondering van het onderdeel "werven".
Zij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
De verklaring van [slachtoffer 1] is betrouwbaar. Dat hij niet op iedere vraag consequent hetzelfde antwoord geeft is te verklaren door verschillende factoren. De verhoren van de rechter-commissaris vonden jaren na dato plaats. [slachtoffer 1] werd daar geconfronteerd met een groot gezelschap van kritische juristen. Daardoor zijn de zenuwen [slachtoffer 1] , die een kwetsbare persoon is, parten gaan spelen. Ook de culturele verschillen kunnen een rol gespeeld hebben, in die zin dat Chinezen in het algemeen autoriteit gevoeliger zijn dan Nederlanders. Overigens zijn [slachtoffer 1] verklaringen op de meest relevante onderdelen wel degelijk consequent.
[slachtoffer 1] verkeerde in een kwetsbare positie. Hij was niet eerder in Nederland geweest en kende hier vrijwel niemand, hij sprak Nederlands noch Engels en had kosten gemaakt om in Nederland te komen. Hij kon het westerse schrift niet lezen en evenmin internet bankieren. Hij ontving slechts € 100 zakgeld en voor hem was geen ziektekostenverzekering afgesloten. Hij werkte zes dagen per week in plaats van de contractueel afgesproken vijf dagen. Hij had geen keus dan zich te onderwerpen aan de situatie. Hij verkeerde absoluut niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van een mondige werknemer in Nederland. Hij werkte in restaurant [restaurant 2] , gehuisvest in een hok onder het restaurant, waarbij hij door de daar opgehangen camera's geen enkele privacy had. Zijn verklaring vindt steun in de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Het is onaannemelijk dat hij daar vrijwillig heeft verbleven. [slachtoffer 1] had geen paspoort of verblijfsvergunning op het moment van overgang van Arnhem naar Amsterdam. Hij was mishandeld vlak voor naar Amsterdam kwam en beschikte de gehele periode niet over zijn bankpas en pincode. Als hij had terug gewild naar China, dan had hij dat ook niet kunnen betalen. Hem is medische zorg onthouden. Hij maakte meer uren dan contractueel was overeengekomen en kreeg daarvoor niet betaald. Hij moest geld lenen van [verdachte] . Per saldo heeft hij € 2.200,- van [verdachte] geleend. Dat is het enige bedrag dat heeft gekregen voor 15 maanden werken. Over zijn maandelijks salaris kon hij niet beschikken.
[medeverdachte] had de bankpas met pincode gekregen van de Arnhemse bazen medio december 2008 en heeft er vervolgens onrechtmatig gebruik van gemaakt. De rekening van [slachtoffer 1] werd vanaf medio december 2008 maandelijks maximaal leeggehaald, zelfs nadat [slachtoffer 1] vertrokken was, op 17 september 2009. De verklaring van [medeverdachte] hierover is ongeloofwaardig. Het is uiterst onaannemelijk dat [slachtoffer 1] aan [medeverdachte] zou hebben gevraagd het geld op te sparen en achteraf in China uit te betalen.
[verdachte] rol is te kwalificeren als die van medepleger, ook al had [medeverdachte] in het restaurant de feitelijke leiding. Dat [verdachte] enige tijd in China heeft verbleven, doet daar niet aan af, omdat blijkens zijn eigen verklaring hij tijdens zijn afwezigheid tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat [slachtoffer 1] in [restaurant 2] moest gaan werken. Hij regeerde dus op afstand mee.
Overwegingen en oordeel van het hof
- beoordelingskader
Uit de toepasselijke totstandkomingsgeschiedenis van het onderhavige wetsartikel 273f (oud) Sr en de toepasselijke jurisprudentie volgt dat mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
De in artikel 273f (oud) Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren. Onder meer het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen wordt als een uitbuitingsituatie aangemerkt.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet inmiddels is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.” (art. 273f, lid 6, Sr). Het hof is van oordeel dat aan voornoemd bestanddeel ook in 2008 deze betekenis toekwam.
Het in art. 273f, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij. De vraag of — en zo ja, wanneer — sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de te werksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Het hof benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
- de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]
Evenals de rechtbank zal het hof (onderdelen van) de verklaringen van [slachtoffer 1] alleen voor het bewijs gebruiken, waar die onderdelen van zijn verklaringen niet worden weersproken en/of worden bevestigd en/of ondersteund door andere bewijsmiddelen dan wel er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat reden bestaat de verschillende verklaringen van [slachtoffer 1] met terughoudendheid te bezien, nu deze op onderdelen – met name wat betreft zijn werktijden – niet eenduidig en consistent zijn.
Een verdere reden voor terughoudendheid bij het bezigen van deze verklaringen is dat niet uitgesloten kan worden dat het belang van het verkrijgen van een verblijfsvergunning een rol heeft gespeeld bij de beslissing tot het doen van aangifte.
- feitelijke vaststellingen
Algemeen
De aangever is geboren en getogen in China en was daar tot eind 2007 werkzaam als kok. Hij sprak geen Nederlands en had geen kennis van Nederland en de gebruiken en gewoonten alhier. Evenmin beheerste hij de Engelse taal. Voorts kon hij het Latijnse schrift niet lezen.
[verdachte] is van Chinese afkomst, maar woont en werkt reeds aanzienlijke tijd in Nederland. Hij exploiteerde in 2008, samen met zijn partner [medeverdachte] (de medeverdachte), een restaurant in Amsterdam, genaamd [restaurant 3] . Dit restaurant stond op naam van [verdachte] . [restaurant 3] heeft de deuren gesloten op 1 september 2009. [medeverdachte] en [verdachte] openden in maart 2009 een tweede restaurant in Amsterdam, genaamd [restaurant 2] . [slachtoffer 1] werkte vanaf 9 juni 2008 als kok in [restaurant 3] en vanaf 16 maart 2009 in [restaurant 2] . Eind mei 2009 bleek dat [verdachte] leed aan lymfeklierkanker. Vanaf 20 juni 2009 was hij in verband daarmee voor behandeling naar China. Hij keerde eerst geruime tijd nadat [slachtoffer 1] uit [restaurant 2] was vertrokken terug naar Nederland.
Arbeids- en detacheringsovereenkomsten; verblijfsvergunning
[slachtoffer 1] was eind 2007 als werknemer van het bemiddelingsbureau [bedrijfsnaam] naar Nederland gekomen om te werken in een restaurant in Arnhem. [bedrijfsnaam] had ook een vestiging in Nederland, genaamd [restaurant 1] . Met [bedrijfsnaam] had [slachtoffer 1] voordien een arbeidsovereenkomst gesloten, waarin werd vastgelegd dat hij zou worden tewerkgesteld voor een periode van 1037 dagen bij het Arnhemse restaurant tegen een bruto salaris van € 1.488,51 per maand bij een werkweek van 38 uur. Van dit bedrag werd iedere maand € 90,76 als waarborgsom ingehouden om te garanderen dat het contract werd uitgevoerd, welke waarborgsom bij terugkeer in China na afmelding bij [bedrijfsnaam] weer zou worden uitbetaald. De aangever had recht op 25 betaalde vakantiedagen per jaar. De aangever had voorts recht op eten en huisvesting, waarvoor het restaurant van de aangever een vergoeding mocht eisen, alsmede recht op een zorgverzekering, die mede door hemzelf diende te worden betaald. Ook bevatte het contract een bepaling waarin [slachtoffer 1] werd verplicht iedere dag te noteren hoeveel uur hij gewerkt had, wat de inhoud van het werk was en zijn leidinggevende deze notities te laten ondertekenen. Deze verplichting is [slachtoffer 1] nooit nagekomen.
[slachtoffer 1] heeft dit contract, dat (mede) in de Chinese taal was opgesteld, alsmede een toelichting daarop, per fax toegezonden gekregen en gelezen toen hij nog in China was.
Op 3 juni 2008 heeft [restaurant 1] een detacheringsovereenkomst gesloten met [restaurant 3] als inlener, welke overeenkomst namens het restaurant is getekend door [verdachte] . In deze overeenkomst is geregeld dat de detachering aanving op 1 juli 2008 en eindigde op 1 november 2010, waarbij de brutoloonkosten van aangever € 1.488,51 exclusief vakantietoeslag zouden bedragen op basis van een 38-urige werkweek. De inlener was voorts gehouden jegens de gedetacheerde bepalingen als vastgelegd in de Cao horeca correct na te komen. Ook diende hem onderdak te worden verschaft en tevens dienden een zorgverzekering, verblijfspapieren en een bankrekening voor hem te worden geregeld door de inlener. Voorts was de inlener aan [restaurant 1] een detacheringsvergoeding van € 196 per maand verschuldigd, alsmede een waarborgsom ad € 4.537,- in verband met een correcte nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Deze waarborgsom zou worden terugbetaald als de gedetacheerde ( [slachtoffer 1] ) weer zou zijn teruggekeerd naar het land van herkomst. Het contract verplichtte de inlener aan het eind van iedere maand een door zowel de inlener als de gedetacheerde ondertekend overzicht van de dagen en uren waarop de gedetacheerde die maand had gewerkt aan [restaurant 1] te sturen. In het contract was tevens bepaald dat het niet uitdienen van de detacheringstermijn onder omstandigheden leidde tot een verplichting tot betaling ineens van de detacheringskosten voor de resterende termijn.
Op 26 augustus 2009 werd eenzelfde detacheringsovereenkomst gesloten tussen [bedrijfsnaam] en [restaurant 2] , echter met dien verstande dat de bruto loonkosten voor [slachtoffer 1] thans € 1.559,94 en de detacheringskosten € 204,- per maand bedroegen.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben deze kosten steeds aan [restaurant 1] , terwijl [restaurant 1] [slachtoffer 1] salaris steeds op diens rekening heeft gestort. De verplichting tot het indienen van overzichten van gewerkte uren is nimmer nagekomen.
Aan [slachtoffer 1] was op 28 februari 2008 een tijdelijke verblijfsvergunning verstrekt, onder de beperking van ‘arbeid in loondienst bij [restaurant 4] ’, gedetacheerd via [restaurant 1] BV. De vergunning was geldig van 25 januari 2008 tot 1 november 2010. Niet is gebleken dat deze vergunning nadien is aangepast.
Periode bij [restaurant 3]
In mei 2008, toen duidelijk werd dat het Arnhemse restaurant waar [slachtoffer 1] werkte zou gaan sluiten, is over [slachtoffer 1] contact geweest tussen [medeverdachte] en [verdachte] enerzijds en de eigenaren van het Arnhemse restaurant anderzijds. Nadat [slachtoffer 1] in Arnhem voor [medeverdachte] en [verdachte] gekookt had werd hem aangeboden in restaurant [restaurant 3] te komen werken. [slachtoffer 1] nam dit aanbod aan.
Op 9 juni 2008 werd [slachtoffer 1] naar Amsterdam gebracht. Bij deze gelegenheid overhandigde de Arnhemse bazin het paspoort en het verblijfsdocument van [slachtoffer 1] aan [medeverdachte] . De volgende dag kreeg [slachtoffer 1] wel zijn verblijfsvergunning, maar niet zijn paspoort terug. Hij ging die dag, 10 juni 2008, aan het werk als kok bij [restaurant 3] . Hij werkte daar van (in ieder geval) 12.00/13.00 uur tot 22.00/23.00 uur, in ieder geval zes dagen per week, waarbij hij ook pauzes had. (Het hof heeft niets kunnen vaststellen omtrent aantal en duur van deze pauzes). De werksfeer bij [restaurant 3] was goed.
[slachtoffer 1] sliep de eerste paar dagen boven het op dat moment leegstaande restaurant aan de Leidsestraat te Amsterdam, waar later [restaurant 2] zou worden gevestigd. Vanaf begin januari 2009 had hij gedurende een aantal maanden een kamer in een pand aan de Tolstraat 72 te Amsterdam, een kamer die door [medeverdachte] en [verdachte] aan hem ter beschikking was gesteld. In de periode dat [slachtoffer 1] bij [restaurant 3] werkte had hij niet de beschikking over zijn bankpas en pincode. Hij ontving af en toe contant geld van [verdachte] , als hij daarom vroeg. De afspraak was dat die bedragen verrekend zouden worden met zijn loon.
Periode bij [restaurant 2]
Op 16 maart 2009 begon [slachtoffer 1] in restaurant [restaurant 2] . Hij werkte daar vanaf ongeveer 11 uur ’s morgens tot na sluitingstijd. De sluitingstijd van [restaurant 2] was normaliter 1 uur ’s nachts, maar als er klanten kwamen bleef het restaurant langer open. Aanvankelijk werkten er vele koks in de keuken, in die periode had [slachtoffer 1] net als zijn collega’s pauzes tussendoor. De situatie veranderde toen de chef-kok vertrok, ergens tussen april en half juni 2009. [slachtoffer 1] werd vanaf dat moment chef-kok en werd zwaarder belast, ook al doordat het aantal koks in de keuken sterk afnam. Pauzes werden hem niet of nauwelijks meer gegund. Daarbij werd hij regelmatig door [medeverdachte] uitgescholden.
Vanaf (in ieder geval) begin april 2009 sliep [slachtoffer 1] in een daarvoor volstrekt ongeschikte ruimte in de kelder van [restaurant 2] . Het betrof een kleine opslagruimte, waarin tevens een vrieskast was geplaatst, die warme lucht uitstootte. Ook liepen er lekkende afvoerbuizen langs het plafond. Het was in die ruimte heet, het stonk er en er waren veel muggen. Voorts bestond een gebrek aan privacy, doordat in die ruimte op enig moment door [medeverdachte] een camera was opgehangen, die delen van die ruimte bestreek.
Ook in deze periode ontving [slachtoffer 1] af en toe contant geld van [verdachte] als hij erom vroeg. Toen [verdachte] in juni 2009 naar China vertrok, ontving [slachtoffer 1] van hem € 500,-. Toen [slachtoffer 1] [medeverdachte] eind augustus 2009 geld vroeg om naar zijn dochter in China over te maken, weigerde [medeverdachte] dat. [slachtoffer 1] heeft met [medeverdachte] ruzie gemaakt over het feit dat hij zijn salaris niet kreeg.
Medio augustus 2009 kreeg [slachtoffer 1] vreselijke kiespijn. Hij vroeg [medeverdachte] of hij een middag vrij kon krijgen om een tandarts te bezoeken, maar zij weigerde dat. Wel kreeg hij na enige tijd, nadat collega’s van [slachtoffer 1] daarop hadden aangedrongen, ’s middags een uur pauze. In die tijd had [slachtoffer 1] ook last van pijn op de borst.
[slachtoffer 1] collega’s zijn zich gaandeweg steeds meer zorgen over [slachtoffer 1] gaan maken. Een van hen, [getuige 1] , heeft een Nederlandse huisgenoot, [getuige 4] , over de situatie ingelicht. Vervolgens is een bespreking belegd, waarbij [slachtoffer 1] aan [getuige 4] middels een tolkende collega zijn klachten nader heeft omschreven. [getuige 4] herkende deze klachten als de signalen van een naderend hartinfarct. Dit leidde er uiteindelijk toe dat deze [getuige 4] [slachtoffer 1] op 15 september 2009 heeft geïnstrueerd het restaurant te verlaten en hem naar een huisarts heeft gebracht en vervolgens, op advies van deze huisarts, naar een ziekenhuis. Daar heeft [slachtoffer 1] een week gelegen. Wat [slachtoffer 1] precies mankeerde en wat daarvan de oorzaak was heeft het hof niet kunnen vaststellen.
Bankrekening en bankpas [slachtoffer 1]
[medeverdachte] en [verdachte] betaalden vanaf 1 juli 2008 het met [restaurant 1] ter zake van de detachering van [slachtoffer 1] overeengekomen bedrag maandelijks aan [restaurant 1] . Dit bureau stortte het salaris van [slachtoffer 1] op de bankrekening van [slachtoffer 1] . [restaurant 1] heeft betalingen aan [slachtoffer 1] verricht tot en met 30 november 2009 met betrekking tot het salaris over de periode van juli 2008 tot en met november 2009. [slachtoffer 1] had echter, doordat hij niet over zijn bankpas en pincode beschikte, zelf geen toegang tot zijn bankrekening en kon aldus niet over dit salaris beschikken.
Hij ontving van [verdachte] geld te leen als hij daarom vroeg, tot een totaal van € 2.200,- over (vrijwel) de gehele periode dat hij voor [medeverdachte] en [verdachte] werkzaam was.
In de tweede helft van december 2008 ontvingen [medeverdachte] en [verdachte] de bankpas met de bijbehorende pincode van de bankrekening van [slachtoffer 1] van de voormalige Arnhemse bazen van [slachtoffer 1] . Vanaf dat moment vonden verschillende malen overboekingen plaats van de rekening van [slachtoffer 1] naar de bankrekening op naam van [verdachte] (tot een totaal van € 9.920,-) en naar de rekening van [restaurant 3] (totaal € 4.850,-). Op 17 september 2009, twee dagen nadat [slachtoffer 1] restaurant [restaurant 2] had verlaten, werd er € 620,- overgeboekt naar de rekening van [verdachte] . Bij meerdere gelegenheden werd aldus bijna het hele saldo van de rekening opgenomen. Gedurende deze hele periode heeft [slachtoffer 1] nimmer een bankafschrift ontvangen.
- beoordeling van het ten laste gelegde
- misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof met de advocaat-generaal en de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] gedurende de hele ten laste gelegde periode misbruik hebben gemaakt van hun uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend feitelijk overwicht op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] bevond zich in een land waarvan hij de taal niet sprak en de cultuur niet kende. Voorts diende hij voor zijn (legale) verblijf en de voortzetting daarvan werkzaam te zijn en te blijven bij het hem inlenende bedrijf en was hij aldus van [medeverdachte] en [verdachte] afhankelijk.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben van dit overwicht misbruik gemaakt. In de periode tot eind december 2008 hebben zij dit gedaan door zijn paspoort in te houden en de verdachte slechts geringe bedragen contant te overhandigen, onder de toezegging dat zij deze met zijn loon zouden verrekenen. Het is minstgenomen opmerkelijk dat een dergelijke toezegging werd gedaan, nu [medeverdachte] en [verdachte] het salaris van [slachtoffer 1] betaalden aan [restaurant 1] . Dit geldt ook voor de verklaring van [medeverdachte] dat zij [slachtoffer 1] zouden uitbetalen na de periode dat hij voor hen zou werken. Dit doet, ondanks het feit dat het salaris wel door [medeverdachte] en [verdachte] werd betaald en door [restaurant 1] werd gestort op de rekening van [slachtoffer 1] , twijfelen aan het realiteitsgehalte van de detacheringsconstructie met de daaraan verbonden afspraken en voorwaarden. Die indruk wordt versterkt doordat ook andere bepalingen in die contracten niet werden nagekomen. Zo werd voor [slachtoffer 1] geen ziektekostenverzekering afgesloten en werden overuren niet bijgehouden en doorgegeven aan [restaurant 1] . De directeur van [restaurant 1] , mevrouw [directeur] , heeft overigens verklaard dat andere restaurants waar werknemers werden gedetacheerd dat laatste evenmin deden, hetgeen voornoemde indruk verder versterkt.
Ook het feit dat [medeverdachte] en [verdachte] de verdachte zonder extra betaling (tenminste) 6 dagen hebben laten werken in plaats van de 5 dagen waarvoor hij werd betaald merkt het hof aan als misbruik als hiervoor bedoeld.
Vanaf het moment dat zij de beschikking kregen over de bankpas en pincode van [slachtoffer 1] bankrekening, hebben zij [slachtoffer 1] de toegang tot en de feitelijke beschikkingsmacht over zijn bankrekening (waarop vanaf april 2008 zijn salaris werd gestort) te onthouden. Ook bij het beëindigen van de arbeidsrelatie hebben zij [slachtoffer 1] zijn bankpas en pincode onthouden en hem de feitelijke beschikkingsmacht over zijn bankrekening niet verschaft. Evenmin hebben zij het daarop als salaris gestorte bedrag ooit aan hem gegeven. Het hof acht hetgeen [medeverdachte] en [verdachte] daaromtrent hebben verklaard, te weten dat [slachtoffer 1] een schuld aan hen had, niet aannemelijk geworden, met uitzondering van de door [slachtoffer 1] erkende €. 2.200,00. Weliswaar hebben meerdere getuigen verklaard dat [slachtoffer 1] geld van [medeverdachte] en [verdachte] leende in verband met het spelen van Mahjong en met gokken, maar andere getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer 1] niet gokte of dat met het spelen van Mahjong geen grote geldbedragen gemoeid waren. Daar komt bij dat het hof twijfelt aan de betrouwbaarheid van de betreffende verklaringen, nu deze door met [medeverdachte] en [verdachte] bevriende personen zijn afgelegd en de betreffende getuigen niet als onafhankelijk kunnen worden aangemerkt.
Daarnaast hebben [medeverdachte] en [verdachte] in de periode vanaf het moment dat [slachtoffer 1] in [restaurant 2] werkte en chef-kok werd, hetgeen rond april 2009 gebeurde, op een ernstiger manier misbruik gemaakt van voornoemd overwicht, door hem langer (vanaf ongeveer 11 uur ’s ochtends tot soms diep in de nacht) zonder noemenswaardige pauze te laten werken, hem onder te brengen in een vies, stinkend hok zonder enige privacy.
- (oogmerk van) uitbuiting
Het hof acht, alles afwegend, op de hierna volgende gronden bewezen dat bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] het oogmerk hadden [slachtoffer 1] uit te buiten, echter alleen in de periode dat hij werkzaam was als chef-kok in [restaurant 2] .
Het hof heeft met betrekking tot de periode dat [slachtoffer 1] werkzaam was in [restaurant 3] niet kunnen vaststellen dat (meer dan incidenteel) sprake is geweest van werkdagen langer dan acht uur. De verklaringen van [slachtoffer 1] bevatten hieromtrent onvoldoende informatie. Zo wordt daaruit niet duidelijk of en zo ja hoe lang sprake was van pauzes en hoe vaak en tot hoe lang hij ook na 22 uur, de officiële sluitingstijd, werkzaamheden moest te verrichten. Niet is gebleken dat [slachtoffer 1] woonomstandigheden naar Nederlandse maatstaven niet passend waren (zoals de detacheringsovereenkomst gebiedt).
Evenmin heeft het hof kunnen vaststellen dat [slachtoffer 1] geen vrije dagen heeft genoten in de periode dat hij in [restaurant 3] werkzaam was. [slachtoffer 1] ’s verklaringen, die inhouden dat hij bij [restaurant 3] soms tot diep in de nacht moest werken en niet of nauwelijks vrije dagen mocht opnemen, vinden geen steun in andere verklaringen. Integendeel: het dossier bevat meerdere verklaringen van oud-collega’s van [slachtoffer 1] , die inhouden dat de arbeidsomstandigheden bij [restaurant 3] goed waren, dat ook [slachtoffer 1] pauzes had en dat ook [slachtoffer 1] na 22.00 uur, als het restaurant sloot, vertrok. Ook heeft [slachtoffer 1] zelf verklaard dat hij na werktijd regelmatig Mahjong speelde met [medeverdachte] en [verdachte] in hun woning (het hof begrijpt: aan de Leidsestraat boven het latere [restaurant 2] ). Het hof merkt op dat zijn verklaringen omtrent de werktijden ook niet consistent zijn.
Door te handelen als [medeverdachte] en [verdachte] in deze periode hebben gedaan, hebben zij zich echter niet gedragen als een behoorlijk werkgever behoort te doen en hebben [slachtoffer 1] geleidelijk van zijn salaris bestolen. Dit is echter – ook als gekeken wordt naar de duur en aard van de tewerkstelling en het voordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] in deze periode hebben gehad – in aanmerking genomen dat zij daadwerkelijk [slachtoffer 1] ’s salaris aan [restaurant 1] betaalden – onvoldoende om te kunnen spreken van een dermate ernstige aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid dat (het oogmerk van) uitbuiting jegens [slachtoffer 1] bewezen kan worden geacht.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op het feit dat [slachtoffer 1] legaal in Nederland was, redelijk was gehuisvest en niet werd belemmerd in zijn bewegingsvrijheid of anderszins onheus werd bejegend. Ook betrekt het hof bij zijn afwegingen dat [slachtoffer 1] verkeerde in de Chinese gemeenschap, waarbinnen de belemmeringen door taal en cultuur geen rol speelden. Gebleken is dat hij binnen die gemeenschap contacten heeft gelegd en uit die kring ook advies en hulp heeft ontvangen. [verdachte] zal dan ook partieel worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dat de periode van 10 juni 2008 tot 16 maart 2009 betreft.
Met betrekking tot de periode dat [slachtoffer 1] werkzaam was als chef-kok in [restaurant 2] overweegt het hof dat de hiervoor vastgestelde omstandigheden naar zijn oordeel met zich brengen dat in die periode wel sprake was van een zodanig ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 1] , dat bewezen kan worden dat [medeverdachte] en [verdachte] zich ten aanzien van deze hebben schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde zoals hieronder bewezenverklaard.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] daaromtrent voldoende steun vinden in de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 5] . Voor wat betreft de periode vanaf ongeveer mei 2009 tot 15 september 2009 is slechts door een beperkt aantal andere getuigen verklaringen afgelegd. Zo geldt voor [getuige 6] dat hij ongeveer drie maanden voor 15 september 2009 bij [restaurant 2] was vertrokken; voor [getuige 7] , dat hij enerzijds niet ’s avonds werkte en derhalve niet kon verklaren over de werktijden van [slachtoffer 1] en hij anderzijds verklaarde geen matras in de kelder gezien te hebben, hetgeen niet te rijmen valt met de verklaringen van vele anderen, onder wie [verdachte] zelf; en voor [getuige 8] , dat zij niet kon verklaren waar [slachtoffer 1] sliep, toen hij bij [restaurant 2] werkte.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 5] daarentegen steun vinden in de verklaring van P. [getuige 4] en in hetgeen uit het dossier blijkt met betrekking tot de gang van zaken rond het abrupte vertrek van [slachtoffer 1] uit [restaurant 2] en diens daaropvolgende opname in het ziekenhuis. Het hof acht die verklaringen daarom geloofwaardig.
De verklaringen van [verdachte] , dat hij van de genoemde feiten en omstandigheden niet op de hoogte is geweest, vinden geen steun in het dossier, nu hij in ieder geval tot omstreeks 20 juni 2009 in Amsterdam was en met [medeverdachte] boven het restaurant [restaurant 2] woonde en derhalve geacht moet worden nauw bij de werkomstandigheden van [slachtoffer 1] betrokken te zijn geweest. Na 20 juni 2009 is hij naar China vertrokken in verband met een medische behandeling en pas teruggekeerd op een moment na de thans ten laste gelegde periode.
Het hof is ten slotte van oordeel dat [verdachte] in de periode tot 21 juni 2009, dus tot zijn vertrek naar China, als medepleger van [medeverdachte] kan worden aangemerkt, nu hij als eigenaar van [restaurant 2] verantwoordelijk was voor de wijze waarop [slachtoffer 1] werd behandeld en uit de bewijsmiddelen (onder meer) kan worden afgeleid dat hij in die periode op zijn minst af en toe in [restaurant 2] aanwezig was en derhalve van de werkuren die [slachtoffer 1] maakte en de plaats waar [slachtoffer 1] sliep op de hoogte moet zijn geweest. Aldus is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] bij het ten laste gelegde feit.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof bewezen acht dat [verdachte] zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde met betrekking tot de periode van 17 maart 2009 tot 21 juni 2009.
Afwijzing verzoek tot horen [slachtoffer 1]
De raadsman heeft opnieuw verzocht [slachtoffer 1] nogmaals te horen en daarbij geen andere onderbouwing gegeven dan de gronden die reeds ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2016, toen hetzelfde verzoek door de raadsman is gedaan, zijn aangevoerd. Gelet op de onderbouwing van het verzoek en nu de raadsman geen nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd, blijft het hof bij de op 11 juli 2016 ten aanzien van dit verzoek genomen afwijzende beslissing.
Bewezenverklaring
Het hof acht – voor zover inhoudelijk nog aan zijn oordeel onderworpen - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 1:
hij in de periode van 16 maart 2009 tot 21 juni 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten J. [slachtoffer 1]
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie van die ander, heeft gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die ander,
en
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie van die [slachtoffer 1] , heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en zijn mededader wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander,
waarbij
dat uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en die kwetsbare positie van die ander hieruit hebben bestaan dat die [slachtoffer 1] :
- onderdaan van Chinese afkomst was en vanuit China naar Nederland was gekomen en
- niet de Nederlandse en Engelse taal sprak en onbekend was met de Nederlandse samenleving en het Latijnse alfabet niet machtig was en
- verbleef bij en werkzaamheden verrichtte voor verdachte en haar mededader en afhankelijk was van verdachte en haar mededader en
- geen beschikking had over zijn paspoort en bankpas en
- over te weinig geld beschikte om terugkeer naar China mogelijk te maken en
- niet wist hoe hij moest beschikken over zijn bankrekening en bijbehorende bankpas
en
dat huisvesten en dat bewegen van die [slachtoffer 1] zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en dat misbruik en die uitbuiting hieruit hebben bestaan dat verdachte en/of zijn mededader
- die [slachtoffer 1] tussen 16 maart 2009 en 15 september 2009 als onderdak/slaapplaats slechts een klein magazijnhok heeft/hebben verschaft, terwijl in dat magazijnhok in het pand waar die [slachtoffer 1] verbleef of sliep sprake was van een bewakingscamera en te hoge temperaturen en
- die [slachtoffer 1] de opdracht heeft/hebben gegeven gedurende langere tijd, ook 's avonds en ’s nachts, vaak 12 uur per dag, te werken en
- geen overuren heeft/hebben betaald en
- in plaats van [slachtoffer 1] te helpen en voor te lichten bij het internetbankieren en het gebruik van een betaalpas, die pas zelf heeft/hebben gehouden en geld van [slachtoffer 1] rekening heeft/hebben gehaald
en
dat opzettelijk voordeel trekken uit voor omschreven uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte en zijn mededader
- lagere loonkosten heeft/hebben gehad dan bij het tewerkstellen conform overeenkomst het geval zou zijn geweest en
- heeft/hebben geprofiteerd van het geld dat van de bankrekening van [slachtoffer 1] afkomstig was;
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage welke is gehecht aan dit arrest en daarvan onderdeel uitmaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen en hoofdelijk opgelegd tot een bedrag van € 24.553,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 25 september 2009 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag met bijbehorende vervangende hechtenis van honderdzevenenvijftig dagen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft gevorderd dat de verdachte hiervoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en dat een bevel gevangenneming wordt gegeven.
Daarnaast heeft zij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt toegewezen en hoofdelijk opgelegd tot een bedrag van € 27.302,91, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag met bijbehorende vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder nog het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn echtgenote [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel. Hij heeft gedurende een periode van ongeveer drie maanden, J. [slachtoffer 1] uitgebuit. Deze [slachtoffer 1] , die uit China afkomstig was, was voor hem in een vreemd land, waarvan hij de taal niet sprak en het schrift niet kende. [slachtoffer 1] verkeerde niet in een situatie waarin hij in vrijheid kon beslissen om door te gaan met het verrichten van de werkzaamheden of om daarmee te stoppen. De verdachte heeft [slachtoffer 1] dagelijks lange uren laten werken en hem gehuisvest onder erbarmelijke omstandigheden . [slachtoffer 1] heeft geen toegang gekregen tot het salaris dat op zijn bankrekening werd gestort. De verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] de bankpas met pincode van [slachtoffer 1] voor hem achtergehouden, nadat zij die van [slachtoffer 1] vorige bazen hadden ontvangen. Zij hebben zich vervolgens telkens een groot deel van het banksaldo dat op de bankrekening van [slachtoffer 1] stond wederrechtelijk toegeëigend. Dit geld werd gestort op de bankrekening van de verdachte of de bankrekening van hun bedrijf [restaurant 3] , tot welke bankrekeningen beiden toegang hadden. Aldus hebben zij schaamteloos financieel geprofiteerd van die [slachtoffer 1] .
De rol van de verdachte in de feitelijke uitvoering van deze feiten is echter aanzienlijk kleiner dan die van zijn echtgenote, aangezien hij ernstig ziek is geworden en medio juni 2009 naar China is vertrokken. Hij is pas aan het eind van dat jaar, nadat [slachtoffer 1] het restaurant [restaurant 2] had verlaten, weer naar Nederland teruggekomen. Het was de echtgenote van verdachte die in die periode belast was met het dagelijkse reilen en zeilen in het restaurant en zij is degene geweest die gedurende die gehele periode de feitelijke uitvoeringshandelingen heeft gepleegd die in de tenlastelegging staan vermeld.
[slachtoffer 1] is uiteindelijk door collega’s naar een huisarts gebracht die hem onmiddellijk heeft doorverwezen naar het ziekenhuis. Blijkens zijn slachtofferverklaring van 8 september 2015 staat [slachtoffer 1] nog steeds onder behandeling van een psychiater en heeft hij psychotrauma behandeling. Hij slikt enorm veel medicijnen voor zijn lichamelijk klachten, maar ook antidepressiva en slaapmedicatie. Uit de brief van de behandelend artsen van [slachtoffer 1] van 11 september 2015 blijkt dat het nog steeds niet goed gaat met de lichamelijke gezondheid van [slachtoffer 1] . Hoewel niet vaststaat dat het handelen van de verdachte de oorzaak is van [slachtoffer 1] zijn slechte gezondheid, is wel aannemelijk dat deze handelwijze hem veel leed heeft berokkend en ernstige inbreuk heeft gemaakt op zijn lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De verdachte heeft zich daarbij, naar het hof aannemelijk acht, voornamelijk laten leiden door zijn financiële eigenbelang en de belangen van [slachtoffer 1] daaraan ondergeschikt gemaakt.
Het hof houdt in strafmatigende zin tevens rekening met het feit dat uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 21 juni 2016 blijkt dat de verdachte nimmer voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zijn gezondheid nog steeds te wensen overlaat. Hij verkeert, (mede) als gevolg van zijn aanhouding en die van zijn echtgenote in een financieel slechte situatie en (naar het hof begrijpt) zijn hun bedrijven en koopwoningen kwijtgeraakt. Zij moeten rondkomen van een bijstandsuitkering en nemen deel aan een schuldsaneringstraject.
Anders dan door de raadsman bepleit, is geen sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Met betrekking tot het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof als volgt.
Op 23 augustus 2010 is de verdachte [verdachte] door politie aangehouden en in verzekering gesteld, zijnde het moment waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Op grond van het tijdsverloop tussen dat moment, de veroordeling in eerste aanleg op 18 maart 2013 en de uiteindelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep op 15 juli 2016, mede gelet op de ingewikkeldheid van het onderzoek waarbij meerdere verdachten waren betrokken en het grote aantal getuigen dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op verzoek van de verdediging is gehoord, is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Anders dan de raadsman heeft bepleit is derhalve geen sprake van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf zouden naar het oordeel van het hof in beginsel een passende sanctie zijn geweest wanneer het hof tot integrale bewezenverklaring was gekomen. Nu het hof de verdachte echter zal vrijspreken van een groot deel van het onder 1 ten laste gelegde feit, waardoor de ten laste gelegde periode van mensenhandel aanzienlijk wordt bekort, en de verdachte mede door zijn tijdelijke afwezigheid een minder grote rol bij de uitbuiting heeft gespeeld dan zijn echtgenote acht het hof, mede gelet op het opgetreden tijdsverloop sinds het feit werd gepleegd in 2009, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf een passende bestraffing. Gelet op het feit dat is gebleken dat de gezondheid van de verdachte nog steeds te wensen overlaat, zal het hof ervan afzien daarnaast een taakstraf op te leggen.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden.
Gelet op deze passend en geboden geachte straf, wordt de vordering van de advocaat-generaal om een bevel gevangenneming te geven dan ook afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij J. [slachtoffer 1]
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering van de benadeelde partij – die voor een groot deel ziet op de ten laste gelegde mensenhandel - toe te wijzen tot een bedrag van € 27.302,91 uitgaande van een veroordeling voor alleen mensenhandel te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft daartoe gesteld hetgeen in haar schriftelijke requisitoir dienaangaande is vermeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair wordt de hoogte van de gevorderde geleden (im)materiële schade betwist. Bovendien is over de totale overschrijvingen van de rekening van [slachtoffer 1] naar die van de verdachte reeds onherroepelijk door de burgerlijke rechter beslist zodat de vordering in zoverre niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij (m.b.t. de gemaakte overuren) te ingewikkeld. Onderzoek naar het bestaan van onderlinge afspraken die daarover zouden zijn gemaakt, vormt een onevenredige belasting voor het strafgeding en moet om die reden niet ontvankelijk worden verklaard. De hoogte van het gevraagde smartengeld is onvoldoende onderbouwd.
Oordeel van het hof
- de vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens geleden materiële en immateriële schade. Deze bedraagt € 30.424,73, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiele schade bestaat uit (ten eerste) € 9.920,- aan overschrijvingen van de rekening van [slachtoffer 1] naar de rekening van [verdachte] , (ten tweede) € 4.850,- aan overschrijvingen van de rekening van [slachtoffer 1] naar de rekening van [restaurant 3] BV en (ten derde) € 7.870,92 aan ten onrechte niet uitbetaald overwerk. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 24.533,81. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering verminderd tot een bedrag van € 29.302,91, omdat door [verdachte] aan de benadeelde partij een bedrag van € 1.121,82 is betaald – naar het hof begrijpt in mindering op voornoemd bedrag van € 9.920,00 –, zodat resteert een bedrag van € 19.302,91. De benadeelde partij heeft haar vordering voor immateriële schade van € 10.000,00 gehandhaafd.
- met betrekking tot het bedrag van € 9.920,00 aan overboekingen naar [verdachte]
In het dossier bevindt zich een inmiddels onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam, afdeling civielrecht en belastingrecht, van 15 juli 2014. In dit arrest is [verdachte] veroordeeld tot betaling aan [slachtoffer 1] van € 7.720,00, nu dit bedrag door [slachtoffer 1] aan [verdachte] onverschuldigd is betaald.
Dit bedrag betreft blijkens dit arrest voornoemd bedrag van € 9.920,00 als hoofdsom, waarop een bedrag waarvan [slachtoffer 1] heeft erkend dat hij dit van [verdachte] heeft geleend door het hof in mindering is gebracht.
Nu aldus sprake is van een onherroepelijke civielrechtelijke beslissing waarin het onderhavige onderdeel van de vordering reeds is toegewezen, heeft de benadeelde partij geen belang meer bij dit onderdeel van haar vordering in het onderhavige strafgeding. Zij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van haar vordering.
- met betrekking tot het bedrag van € 4.850,00 aan overboekingen naar [restaurant 3]
Het hof stelt vast dat op 6 april 2009 een bedrag van € 1.900,00 van de rekening van [slachtoffer 1] is overgemaakt naar de rekening van [restaurant 3] BV. Van andere overboekingen van de rekening van [slachtoffer 1] naar de rekening van [restaurant 3] in de ten laste gelegde periode is niet gebleken. Dit houdt in dat voor wat betreft het resterend gedeelte van de vordering, groot € 2.950,00, de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering en zij deze bij de civiele rechter kan aanbrengen.
Voor wat betreft het gedeelte groot € 1.900,00 staat vast dat dit bedrag door [medeverdachte] is overgemaakt op de rekening van [restaurant 3] BV. [restaurant 3] BV was de BV die het restaurant van [verdachte] en [medeverdachte] exploiteerde.
De verdediging heeft gesteld dat het hier om terugbetaling aan [verdachte] en [medeverdachte] ging van door [slachtoffer 1] geleende gelden, hetgeen door [slachtoffer 1] wordt ontkend.
Het hof wijst op het bepaalde in art. 6:135, aanhef en onder b, BW, luidend:
"Een schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening:
(...)
b. indien zijn verplichting strekt tot vergoeding van schade die hij opzettelijk heeft toegebracht."
Aangezien de ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde mensenhandel opzet impliceert, heeft de verdachte dus niet de bevoegdheid tot verrekening van zijn tegenvordering (wat daarvan overigens zij) met de te vergoeden schade.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte tot terugbetaling van de betreffende gelden is gehouden, zodat de vordering tot voornoemd bedrag zal worden toegewezen.
- met betrekking tot het bedrag van € 7.870,92 aan overwerk
De laatste post betreft het gestelde, door [slachtoffer 1] verrichte overwerk ad € 7.870,92. Allereerst merkt het hof op dat de bewezenverklaarde periode ten aanzien van feit 1 slechts een periode van 1,5 maand bedraagt, een kortere periode dan waarvan de benadeelde partij uitgaat. Daarbij komt dat de verdachte heeft ontkend dat hij een bedrag aan niet uitgekeerde overwerkvergoeding verschuldigd zou zijn. Bij deze stand van zaken zou een nader onderzoek naar deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces zijn. De benadeelde partij zal daarom wat dit onderdeel van de vordering betreft niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. Hiervoor geldt dat zij deze bij de civiele rechter kan aanbrengen.
- met betrekking tot het bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade van € 10.000,00 overweegt het hof als volgt. Omdat in hoger beroep een aanzienlijk kortere periode van mensenhandel bewezen is verklaard dient de daarop gebaseerde immateriële schadevergoeding te worden beperkt tot de periode waarin de benadeelde partij werkzaam was in restaurant [restaurant 2] , zijnde een periode van ongeveer een half jaar. Het hof waardeert het voorschot op de immateriële schade ten laste van de verdachte daarom lager dan in eerste aanleg en stelt deze naar billijkheid vast op € 2.500,00 en tot dat bedrag wordt de vordering ook toegewezen.. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot dit bedrag rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het hof komt op grond van al het voorgaande tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van
€ 1.900,00 ter vergoeding van de materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van de immateriële schade, zijnde in totaal € 4.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot dit bedrag rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Voor het overige deel zal het hof de vordering niet ontvankelijk verklaren omdat vaststelling van de precieze hoogte van – indien al – een overblijvend deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij J. [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij J. [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.400,00 (vierduizend vierhonderd euro), bestaande uit € 1.900,00 (negentien honderd euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting
heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij - voor zover dit niet betreft de schade waarover door de civiele rechter reeds onherroepelijk is beslist - in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan (im)materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte tevens de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd J. [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.400,00 (vierduizend vierhonderd euro), bestaande uit € 1.900,00 (eenduizend negenhonderd euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 54 (vierenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de (im)materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af de vordering bevel gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juli 2016.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.