Hof Den Haag, 22-07-2015, nr. 200.157.845/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:2294
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-07-2015
- Zaaknummer
200.157.845/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:2294, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑07‑2015; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0234
Uitspraak 22‑07‑2015
Inhoudsindicatie
De huwelijksgerelateerde behoefte neemt af door tijdsverloop.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 juli 2015
Zaaknummer : 200.157.845/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 13-10738 en FA RK 14-2412
Zaaknummers rechtbank : C/10/440454 en C/10/447491
[De vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Elmers te Brielle,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.A.B. Sassen te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 juli 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 16 december 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 3 november 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, op die datum tevens ingekomen als brief met bijlage;
- op 5 januari 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 17 april 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft gepleit overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota.
Na de zitting zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- -
van de zijde van de man op 20 mei 2015 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- -
van de zijde van de vrouw op 28 mei 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen, met elkaar gehuwd [in] 1999, de echtscheiding uitgesproken. Voorts is, voor zover in hoger beroep van belang, de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 784,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. De bestreden beschikking is voor wat betreft de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking [in] 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft de vastgestelde partneralimentatie te vernietigen en in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aan haar te betalen partneralimentatie te bepalen op € 1.645,88 netto per maand, dan wel te bepalen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof vermeent te behoren. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat van de vrouw, daarnaar gevraagd, haar petitum gewijzigd, in die zin dat de vrouw thans verzoekt de door de man aan haar te betalen partneralimentatie te bepalen op € 1.645,88 bruto per maand.
3. De man verzoekt de vrouw in haar grieven tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar grieven af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel met aanvulling en verbetering van gronden. Kosten rechtens.
Behoefte
4. De stelling van de vrouw, dat de rechtbank bij het vaststellen van haar behoefte ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de woonlasten die zij in de nabije toekomst heeft, behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking meer. De vrouw heeft inmiddels woonruimte gevonden en haar huidige, feitelijke woonlasten aannemelijk gemaakt. Zij heeft in hoger beroep een behoefteberekening overgelegd waarin haar huidige woonlasten zijn begrepen. Na aftrek van de huur- en zorgtoeslag heeft de vrouw haar behoefte berekend op - afgerond - € 1.646,- netto per maand. Aangezien de man de behoefteberekening van de vrouw, behoudens ten aanzien van haar woonlasten, niet heeft betwist volgt het hof die berekening, gelet op het vorenstaande. De thans door de vrouw verzochte alimentatie van € 1.646,- bruto per maand stijgt derhalve niet boven haar behoefte uit.
Behoeftigheid
5. Het houdt partijen verdeeld of de rechtbank al dan niet terecht een verdiencapaciteit van de vrouw van € 616,- bruto per maand in aanmerking heeft genomen op basis van een 15-urige werkweek, met als gevolg dat de rechtbank de resterende behoefte van de vrouw op € 784,- bruto per maand heeft bepaald, uitgaande van een totale behoefte van € 1.400,- bruto per maand.
6. Het hof oordeelt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de man de vrouw heeft leren kennen toen zij 17 jaar oud was. De vrouw is thans 39 jaar oud, is laag opgeleid, heeft tijdens het huwelijk nimmer gewerkt en heeft derhalve geen relevante werkervaring. Gelet hierop, gelet op de huidige slechte situatie op de arbeidsmarkt en het feit dat de vrouw de Nederlandse taal slecht beheerst, hetgeen het hof ook ter zitting heeft waargenomen, is het hof van oordeel dat de vrouw thans niet in eigen levensonderhoud kan voorzien en derhalve behoefte heeft aan de door haar verzochte bijdrage. Het hof weegt mee dat de man de vrouw tijdens het huwelijk niet tot nauwelijks heeft gestimuleerd om te gaan werken, althans de stelling van de man dat hij dat wel heeft gedaan is door de vrouw betwist en door de man daar tegenover niet aannemelijk gemaakt.
Het vorenstaande neemt echter niet weg dat het hof van oordeel is dat de vrouw op termijn in eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien, mede gelet op haar stellingen dat zij bezig is met het behalen van haar rijbewijs, zij hulp gaat zoeken bij het schrijven van sollicitatiebrieven en staat ingeschreven bij diverse uitzendbureaus en het UWV. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat fysieke en psychische beperkingen voor haar een beletsel vormen om te werken. De vrouw heeft naar het oordeel wel aannemelijk gemaakt dat zij fysieke en psychische klachten heeft maar uit de door haar overgelegde bewijsstukken is niet op te maken dat die klachten een beletsel vormen om te werken. Het hof acht het redelijk om de vrouw thans nog een termijn te gunnen om alsnog in eigen levensonderhoud te gaan voorzien en het hof stelt die termijn in redelijkheid op twee jaar vanaf heden. Het hof gaat er van uit dat de vrouw over maximaal twee jaar een inkomen moet kunnen verwerven ter grootte van het minimumloon. Mede gezien het feit dat de huwelijks gerelateerde behoefte van de vrouw vanwege het tijdsverloop afneemt en derhalve niet langer kan worden vastgehouden aan een dergelijke behoefte, acht het hof het redelijk om de behoefte van de vrouw alsdan gelijk te stellen met het minimumloon.
Draagkracht
7. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van een bruto jaarinkomen van € 57.520,- overeenkomstig de door de man bij brief van 20 mei 2015 overgelegde jaaropgave 2014, welk jaarinkomen ook op zijn salarisspecificatie van maart 2015 staat vermeld. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de man niet heeft aangetoond dat het voor hem niet mogelijk is om zijn werkzaamheden weer voor 40 uur per week te hervatten in plaats van 36 uur. De vrouw heeft erkend dat de man enige tijd ziek is geweest en na een re-integratie traject is de man inmiddels weer voor 90% aan het werk. Het is een feit van algemene bekendheid dat de mate van arbeidsgeschiktheid door het UWV wordt getoetst, zodat het hof geen reden heeft om aan te nemen dat de man thans weer volledig inzetbaar zou zijn. Bovendien is het verschil aan inkomen op basis van een 36- dan wel 40-urige werkweek op jaarbasis te verwaarlozen.
8. Overeenkomstig de rechtbank houdt het hof rekening met een eigenwoningforfait van € 960,- per jaar, een fiscaal aftrekbare rente op een hypothecaire geldlening van € 3.696,- per jaar en de algemene heffingskorting. Zulks is in hoger beroep niet betwist.
Voorts is rekening gehouden met een arbeidskorting van € 1.425,- zoals vermeld op de jaaropgave 2014 van de man.
9. De rechtbank heeft de volgende maandlasten van de man in aanmerking genomen: € 308,- rente hypothecaire geldlening, € 257,- premie levensverzekering, € 95,- forfait eigenaarslasten, € 132,- nominale premie Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW, € 30,- verplicht eigen risico ZVW, € 15,- overige zelf betaalde, niet vergoede ziektekosten, € 143,- afschrijving auto, € 98,- werkelijke verwervingskosten en € 114,- advocaatkosten (gedurende een jaar).
10. Behoudens de afschrijving auto en de werkelijke verwervingskosten heeft de vrouw de door de rechtbank in aanmerking genomen maandlasten van de man niet betwist, zodat het hof die maandlasten in aanmerking neemt. Het hof houdt geen rekening met de afschrijving van de auto van de man, aangezien de man dit naar het oordeel van het hof uit de voor hem geldende bijstandsnorm/zijn vrije ruimte kan voldoen en deze lasten geen voorrang verdienen boven zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw.
Ten aanzien van de werkelijke verwervingskosten merkt het hof het volgende op. Aangezien vast staat dat de man een auto nodig heeft voor zijn werk, acht het hof het in beginsel redelijk om met die kosten rekening te houden. Bij beschikking van 30 december 2013 heeft de rechtbank de verwervingskosten van de man berekend op een bedrag van, afgerond, € 191,- per maand en overeenkomstig de stelling van de vrouw ziet het hof geen aanleiding om van die berekening af te wijken. Gezien de onkostenvergoeding van de werkgever zoals blijkt uit de salarisspecificatie van maart 2015 is het hof van oordeel dat de kosten van de man gedekt worden door de vergoeding van zijn werkgever, zodat het hof geen rekening houdt met verwervingskosten.
11. Het hof merkt nog op dat, gelet op de korte periode tot 1 januari 2015, voor de periode van 18 december 2014 tot 1 januari 2015 ook de Tarieven 2015 in aanmerking zijn genomen. Voorts is rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60. Op de woonlasten strekt in mindering de “gemiddelde” basishuur en op de premie ZVW het in de bijstandsnorm begrepen nominaal ZVW.
12. Uit dit alles volgt dat de man met ingang van 18 december 2014 tot 1 juli 2017 in redelijkheid een partneralimentatie van € 1.608,- per maand kan voldoen en dat het hof de partneralimentatie met ingang van 1 juli 2017 op nihil zal bepalen.
13. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van [een datum in] 2014 tot 1 juli 2017 op € 1.608,- per maand en met ingang van 1 juli 2017 op nihil;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Van Veen, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2015.