HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o. 2.8, NJ 2014, 441, m.nt. M.J. Borgers.
HR, 09-02-2016, nr. 14/05671
ECLI:NL:HR:2016:224
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-02-2016
- Zaaknummer
14/05671
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:224, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑02‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2654, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2654, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:224, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0102
Uitspraak 09‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. Het Hof heeft het verzoek twee getuigen te horen afgewezen omdat het dit verzoek onvoldoende gemotiveerd achtte en omdat ook overigens de noodzaak daartoe niet was gebleken. Mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
9 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/05671
ABG/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 november 2014, nummer 22/001237-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 22 november 2013 tot en met 26 november 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, (handels) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne of heroïne, zijnde cocaïne of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 en 7. Daarvan zijn in het bijzonder de volgende bewijsmiddelen van belang:
"1. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013361935-4, opgemaakt en op 22 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor zover inhoudende als de op 22 november 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1] :
Op 22 november 2013 wilde ik cocaïne kopen en heb toen mijn drugsdealer ‘Snor’ gebeld. Het telefoonnummer van Snor is 06- [001] . Snor is een Marokkaanse man van ongeveer 40 jaar oud met een normaal postuur. Vervolgens hebben we afgesproken op de Hoofdweg te Nieuwerkerk. Dit was de plek waar ik later door de politie ben aangehouden. Snor arriveerde samen met een persoon die ik ken als [betrokkene 1] in een kleine zwarte auto. Snor was de bestuurder en [betrokkene 1] was de bijrijder. [betrokkene 1] is een Marokkaanse man met krulletjes. Ik denk dat [betrokkene 1] ongeveer tussen de 30 en 35 jaar oud is. Ik heb van [betrokkene 1] en Snor twee gram cocaïne gekocht en heb daarvoor € 80,00 betaald.
Ik heb de telefoonnummers van Snor en [betrokkene 1] een halfjaar in mijn telefoon staan. Ik koop nu dus ongeveer een halfjaar twee maal per week een gram cocaïne van Snor en [betrokkene 1] .
U toont mij een politiefoto welke is voorzien van het fotonummer PL1710:10:01408 ik herken de persoon op de door u getoonde politiefoto als [betrokkene 1] . [betrokkene 1] is de persoon van wie ik op 22 november 2013 cocaïne heb gekocht en waar ik al een half jaar cocaïne van koop. [betrokkene 1] had de drugs gewoon in zijn handen.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013361935-8, opgemaakt en op 22 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor zover inhoudende:
De politiefoto van [verdachte] staat vermeld onder het fotonummer: PL1710:10:01408.
3. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013367108-4, opgemaakt en op 26 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voor zover inhoudende als de op 26 november 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [getuige 2] :
Ik heb gebeld met mijn dealer om drugs te kopen.
Mijn dealer is van Marokkaanse afkomst, ongeveer 25 à 30 jaar oud, heeft kort zwart haar, een normaal postuur, een licht stoppelbaardje en is ongeveer tussen de 1.70 m à 1.75 m lang.
Ik wilde vier zakjes wit (cocaïne) en twee zakjes bruin (heroïne) kopen. De dealer wachtte in een kleine zwarte auto op me voor de deur van mijn moeder. Volgens mij was het een Opel. Vervolgens ben ik bij hem ingestapt als bijrijder. We hebben een rondje gereden en toen ben ik weer afgezet in de straat. In de auto heb ik vier zakjes wit (cocaïne) en twee zakjes bruin (heroïne) van hem gekocht, waarna ik de drugs in mijn rechter sok heb gestopt. De drugsdealer had de drugs in zijn hand. Ik denk dat ik in totaal vier keer drugs heb gekocht bij deze dealer in twee weken tijd.
U toont mij een politiefoto welke is voorzien van het fotonummer PL1710:10:01408 de persoon op de door u getoonde politiefoto herken ik als mijn dealer [betrokkene 1] .
4. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013361935-6, opgemaakt en op 23 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] :
Op 22 november waren wij, verbalisanten [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] , [verbalisant 3] , [verbalisant 2] , [verbalisant 7] en [verbalisant 5] in burger gekleed en niet als politieambtenaar herkenbaar in de omgeving van Rotterdam Zuid. Wij verbalisanten waren belast met de bestrijding van criminaliteit en overlast welke ontstaan door de handel en-/of het gebruik van verdovende middelen zijnde harddrugs.
Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 6] , zagen op de Polderlaan te Rotterdam een personenauto van het fabrieksmerk Opel, type Corsa, kleur blauw, voorzien van een Nederlandse kentekenplaat gekentekend [AA-00-BB] rijden. Door de politie-informatiesystemen te monitoren is het ons ambtshalve bekend dat de genoemde Opel veelal gebruikt wordt door de volgende personen, te weten:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon of verblijfplaats en
[betrokkene 2] , geboren te [geboorteplaats] woonachtig aan de [a-straat 1] te [woonplaats] . Wij hebben de genoemde Opel vervolgens via diverse doorgaande wegen gevolgd.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat de genoemde Opel tot stilstand kwam in een woonwijk. Vervolgens zag ik [verdachte] uitstappen en enkele handelingen verrichten ter hoogte van de achterbank van het genoemde voertuig, waarna hij weer plaatsnam op de bijrijdersstoel. Op een gegeven moment zag ik dat een man met de uiterlijke kenmerken van een harddrugsverslaafde aan kwam lopen en aan de bijrijderskant van de genoemde Opel stil bleef staan. Deze man bleek ons later te zijn genaamd: [getuige 1] , geboren [geboortedatum] 1965, woonachtig aan de [b-straat 1] te [woonplaats] . Ik had het vermoeden dat er verdovende middelen waren verhandeld. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , vorderde [getuige 1] op grond van de Opiumwet uitlevering van verdovende middelen. Wij hoorden dat [getuige 1] zei dat hij de cocaïne in zijn jaszak had. Wij troffen in de jaszak van [getuige 1] twee doorzichtige gripzakjes met daarop kleine groenkleurige Dollar tekens aan met daarin een witte substantie vermoedelijk cocaïne.
(...)
8. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013367108-6, opgemaakt en op 26 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 8] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , en [verbalisant 3] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 8] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , zagen dat een blanke man aan de bijrijderszijde van de Opel instapte. Vervolgens zagen wij dat de genoemde Opel vanaf de Tweebosstraat de Riebeekstraat in reed. Wij hadden het vermoeden dat er verdovende middelen waren verhandeld in de genoemde Opel. De man die uit de genoemde Opel stapte bleek ons later te zijn genaamd: [getuige 2] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , woonachtig aan de [a-straat 2] , [woonplaats] . Wij zagen dat de genoemde Opel met als bestuurder [verdachte] wegreed in de richting van de Hilledijk te Rotterdam. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , vorderde [getuige 2] op grond van de Opiumwet uitlevering van de verdovende middelen. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , hoorde dat [getuige 2] zei dat hij de drugs in zijn sok had gestopt. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , keek in de sok en trof daar in totaal vijf gripzakjes aan. Ik zag dat de gripzakjes kleine doorzichtige zakjes betroffen met daarop groene Dollartekens afgebeeld. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , zag dat er in drie gripzakjes een witte substantie zat en in twee gripzakjes een bruine substantie.
(...)
14. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013363240-4, opgemaakt en op 24 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] :
Op 23 november 2013 waren wij, verbalisanten [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] , [verbalisant 7] en [verbalisant 5] in burger gekleed en niet als politieambtenaar herkenbaar in de omgeving van Rotterdam Zuid. Op een gegeven moment zagen wij dat NN1 vermoedelijk [betrokkene 2] uit de Opel stapte en dat [verdachte] als bestuurder achter het stuur bleef zitten. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat NN1 richting het portieknummer 116 op de Pleinweg liep en in de portiekopening van pand 116 bleef staan. In de portiekopening stond een persoon genaamd [betrokkene 3] geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] . Ik had het vermoeden dat er verdovende middelen waren verkocht door NN1 aan [betrokkene 3] in het portiek. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat [betrokkene 3] een achterwaartse beweging maakte met zijn rechterarm. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , had meteen het vermoeden dat [betrokkene 3] voordat ik mij kenbaar maakte als politieagent verdovende middelen had weggegooid. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , heb op verzoek van verbalisant [verbalisant 5] een onderzoek ingesteld naar verdovende middelen in de directe omgeving van [betrokkene 3] . Ik zag op de grond vlakbij de locatie waar [betrokkene 3] was aangehouden drie gripzakjes liggen met daarin witte brokjes, vermoedelijk cocaïne en een bruin brokje vermoedelijk heroïne. Ik zag op de gripzakjes het logo van een Dollarteken.
(...)
17. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710- 2013361935-12, opgemaakt en op 4 januari 2014 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1] :
Na de aanhouding van [betrokkene 3] en onderzoek in zijn telefoon bleek dat [betrokkene 3] gebeld had naar het nummer 06- [001] . Dit betrof hetzelfde telefoonnummer als welke [getuige 1] een dag eerder had gebeld om zijn drugsbestelling te doen bij Snor."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"Voorts herhaalt de raadsman zijn bij appelschriftuur d.d. 8 oktober 2014 gedane verzoek tot het horen van twee getuigen.
De advocaat-generaal ziet geen aanleiding zijn bij brief d.d. 9 oktober 2014 medegedeelde standpunt te herzien, inhoudende dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is en dat de noodzaak tot het horen van de getuigen niet is gebleken en onvoldoende onderbouwd is.
Na beraad deelt de voorzitter als overwegingen en beslissing van het hof het volgende mede.
Het verzoek is niet gedaan bij tijdig ingediende appelschriftuur. Dientengevolge geldt het zogenoemde noodzakelijkheidscriterium. Het hof wijst af het verzoek tot het (doen) horen van de twee getuigen, nu het verzoek onvoldoende gemotiveerd is en ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken."
2.2.4.
De appelschriftuur van 8 oktober 2014 bevindt zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken. Deze houdt het volgende in:
"Cliënt heeft eerder bij de politie gesteld de ten laste gelegde feiten niet te hebben gepleegd. Hij stelt dat de getuigen niet de waarheid hebben gesproken bij de politie en dat nader verhoor zal uitwijzen dat hij de ten laste gelegde feiten niet heeft gepleegd.
Er zijn door de politie 3 "gebruikers/kopers" gehoord. Twee daarvan belasten cliënt.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij zijn drugsdealer genaamd "Snor" had gebeld om cocaïne te kopen pagina 104. De Snor is een Marokkaanse man van ongeveer 40 jaar oud en draagt een snor. Later verklaart hij dat hij ook van [betrokkene 1] koopt. Het telefoonnummer wat Sander zou gebruiken komt niet overeen met het nummer van [verdachte] .
Volgens de observanten pagina 111 heeft getuige [getuige 1] de uiterlijke kenmerken van een harddrugsverslaafde. Volgens [getuige 1] zelf gebruikt hij slechts een half jaar en koopt het dat gehele half jaar bij de Snor & [betrokkene 1] . Blijkens de uiteindelijke dagvaarding is de periode door het OM teruggeschroefd naar 4 dagen. Tevens stelt [getuige 1] dat hij 2 gram zou hebben gekocht voor € 80,-- pagina 104. Volgens verbalisant [verbalisant 9] was het slechts 1.3 gram pagina 118. Een ervaren gebruiker zou het verschil wel merken.
De verdediging wenst de getuige [getuige 1] vragen te stellen omtrent de enkelvoudige fotoconfrontatie. Het feit dat hij eerst de Snor aanduidt als zijn drugsdealer en later [betrokkene 1] erbij betrekt. Ook over de gestelde periode van een half jaar wenst de verdediging nader vragen te stellen.
Getuige [getuige 2] stelt bij de politie dat hij drugs gekocht heeft van [betrokkene 1] en hij hem gebeld zou hebben op [003] . Vervolgens stelt hij dat zijn dealer een nieuw nummer heeft, [002] genaamd [betrokkene 4] . Beide nummers kunnen niet aan [verdachte] gelinkt worden.
De verdediging heeft vragen aan getuige [getuige 2] omtrent de enkelvoudige fotoconfrontatie en het signalement van zijn dealer. Ook wenst de verdediging hem vragen te stellen over zijn gebruik, hij stelt immers dat hij de drugs voor zijn vriendin [betrokkene 5] zou hebben gekocht. Kent deze [betrokkene 5] de dealer? Daarnaast stelt hij dat hij voordat hij ging pinnen al de bestelling zou hebben gedaan, zonder te weten of er geld op zijn rekening zou staan.
Om die reden verzoek ik voornoemde getuigen nader op te roepen als getuigen.
[getuige 1]
(...)
[getuige 2]
(...)"
2.3.
Het Hof heeft het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen afgewezen omdat het dit verzoek onvoldoende gemotiveerd achtte en omdat ook overigens de noodzaak daartoe niet was gebleken. Mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, zoals weergegeven in 2.2.4, is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2016.
Conclusie 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. Het Hof heeft het verzoek twee getuigen te horen afgewezen omdat het dit verzoek onvoldoende gemotiveerd achtte en omdat ook overigens de noodzaak daartoe niet was gebleken. Mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Nr. 14/05671 Zitting: 22 december 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 3 november 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 19 maart 2014 vernietigd ten aanzien van de straf en bevestigd voor het overige. Bij voormeld vonnis is de verdachte veroordeeld wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”. Het hof heeft daar een gevangenisstraf van 12 weken, met aftrek van het voorarrest voor opgelegd.
Mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd om een met redenen omklede beslissing te geven op het verzoek van de verdediging tot het horen van twee getuigen, althans, dat de beslissing van het hof om dit verzoek af te wijzen niet begrijpelijk is.
Alvorens in te gaan op het middel geef ik de door het hof bevestigde bewezenverklaring en bewijsconstructie van de rechtbank weer.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 22 november 2013 tot en met 26 november 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, (handels) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne of heroïne, zijnde cocaïne of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
6. Daaraan zijn de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegd:
1. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710- 2013361935-4, opgemaakt en op 22 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor zover inhoudende als de op 22 november 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1]:
Op 22 november 2013 wilde ik cocaïne kopen en heb toen mijn drugsdealer ‘Snor’ gebeld. Het telefoonnummer van Snor is 06-[001]. Snor is een Marokkaanse man van ongeveer 40 jaar oud met een normaal postuur. Vervolgens hebben we afgesproken op de Hoofdweg te Nieuwerkerk. Dit was de plek waar ik later door de politie ben aangehouden. Snor arriveerde samen met een persoon die ik ken als [betrokkene 1] in een kleine zwarte auto. Snor was de bestuurder en [betrokkene 1] was de bijrijder. [betrokkene 1] is een Marokkaanse man met krulletjes. Ik denk dat [betrokkene 1] ongeveer tussen de 30 en 35 jaar oud is. Ik heb van [betrokkene 1] en Snor twee gram cocaïne gekocht en heb daarvoor € 80,00 betaald.
Ik heb de telefoonnummers van Snor en [betrokkene 1] een halfjaar in mijn telefoon staan. Ik koop nu dus ongeveer een halfjaar twee maal per week een gram cocaïne van Snor en [betrokkene 1].
U toont mij een politiefoto welke is voorzien van het fotonummer PL1710:10:01408 ik herken de persoon op de door u getoonde politiefoto als [betrokkene 1]. [betrokkene 1] is de persoon van wie ik op 22 november 2013 cocaïne heb gekocht en waar ik al een half jaar cocaïne van koop. [betrokkene 1] had de drugs gewoon in zijn handen.
2) Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL 1710-2013361935-8, opgemaakt en op 22 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor zover inhoudende:
De politiefoto van [verdachte] staat vermeld onder ht fotonummer: PL1710:10:01408.
3) Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710- 2013367108-4, opgemaakt en op 26 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voor zover inhoudende als de op 26 november 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [getuige 2]:
Ik heb gebeld met mijn dealer om drugs te kopen.
Mijn dealer is van Marokkaanse afkomst, ongeveer 25 à 30 jaar oud, heeft kort zwart haar, een normaal postuur, een licht stoppelbaardje en is ongeveer tussen de 1.70 m à 1.75 m lang.
Ik wilde vier zakjes wit (cocaïne) en twee zakjes bruin (heroïne) kopen. De dealer wachtte in een kleine zwarte auto op me voor de deur van mijn moeder. Volgens mij was het een Opel. Vervolgens ben ik bij hem ingestapt als bijrijder. We hebben een rondje gereden en toen ben ik weer afgezet in de straat. In de auto heb ik vier zakjes wit (cocaïne) en twee zakjes bruin (heroïne) van hem gekocht, waarna ik de drugs in mijn rechter sok heb gestopt. De drugsdealer had de drugs in zijn hand. Ik denk dat ik in totaal vier keer drugs heb gekocht bij deze dealer in twee weken tijd.
U toont mij een politiefoto welke is voorzien van het fotonummer PL 1710:10:01408 de persoon op de door u getoonde politiefoto herken ik als mijn dealer [betrokkene 1].
4) Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710- 2013361935-6, opgemaakt en op 23 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 4], [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 7] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 4], [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 7]:
Op 22 november waren wij, verbalisanten [verbalisant 6], [verbalisant 4], [verbalisant 1], [verbalisant 3], [verbalisant 2], [verbalisant 7] en [verbalisant 5] in burger gekleed en niet als politieambtenaar herkenbaar in de omgeving van Rotterdam Zuid. Wij verbalisanten waren belast met de bestrijding van criminaliteit en overlast welke ontstaan door de handel en-/of het gebruik van verdovende middelen zijnde harddrugs.
Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 6], zagen op de Polderlaan te Rotterdam een personenauto van het fabrieksmerk Opel, type Corsa, kleur blauw, voorzien van een Nederlandse kentekenplaat gekentekend [AA-00-BB] rijden. Door de politie- informatiesystemen te monitoren is het ons ambtshalve bekend dat de genoemde Opel veelal gebruikt wordt door de volgende personen, te weten:
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], zonder vaste woon of verblijfplaats en [betrokkene 2], geboren te [geboorteplaats] woonachtig aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Wij hebben de genoemde Opel vervolgens via diverse doorgaande wegen gevolgd.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat de genoemde Opel tot stilstand kwam in een woonwijk. Vervolgens zag ik [verdachte] uitstappen en enkele handelingen verrichten ter hoogte van de achterbank van het genoemde voertuig, waarna hij weer plaatsnam op de bijrijdersstoel. Op een gegeven moment zag ik dat een man met de uiterlijke kenmerken van een harddrugsverslaafde aan kwam lopen en aan de bijrijderskant van de genoemde Opel stil bleef staan. Deze man bleek ons later te zijn genaamd: [getuige 1], geboren [geboortedatum] 1965, woonachtig aan de [b-straat 1] te [woonplaats]. Ik had het vermoeden dat er verdovende middelen waren verhandeld. Ik, verbalisant [verbalisant 5], vorderde [getuige 1] op grond van de Opiumwet uitlevering van verdovende middelen. Wij hoorden dat [getuige 1] zei dat hij de cocaïne in zijn jaszak had. Wij troffen in de jaszak van [getuige 1] twee doorzichtige gripzakjes met daarop kleine groenkleurige Dollar tekens aan met daarin een witte substantie vermoedelijk cocaïne.
5) Een ander geschrift, te weten een ‘Afstandsverklaring’ van de politie Rotterdam- Rijnmond, nummer PL 1710-2013361935-7 op 22 november 2013 ondertekend door [getuige 1] en de opsporingsambtenaar [verbalisant 6] voor zover inhoudende:
Ondergetekende, [getuige 1], verklaart ten aanzien van het hieronder vermelde bij hem in beslag genomen voorwerp:
PL1710-2013361935-4494053
2 gripzakjes in totaal 1,7 gram bruto
dat het hem toebehoort en afstand ervan te doen, zodat met dit voorwerp kan worden gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
6) Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17P0- 2013361935-11, opgemaakt en op 26 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 9] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisant [verbalisant 9]:
Op dinsdag 26 november 2013 ontving ik via het Bureau Logistiek Intake en Service het volgende stuk van overtuiging met het verzoek deze te onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen.
Het indicatief resultaat van waarneming SVO 4494053 (twee gripzakjes met witte brokken), netto gewicht 1,3 gram, SIN nummer monster AAGN7720NL is cocaïne.
7) een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafvordering, d.d. 10 december 2013, welk geschrift - zakelijk weergegeven - voor zover van belang inhoudt als een NFI rapport identificatie van drugs en precursoren. opgemaakt en ondertekend door NFI-deskundige forensische drugsanalyse Ing. A.B.M. van Esch-de Bruin:
Het onderzoeksmateriaal met het kenmerk AAGN7720NL betreffende 1,3 gram, crèmekleurige brokjes in een gripzakje bevat cocaïne.
8) Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL 1710- 2013 367108-6, opgemaakt en op 26 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 8], [verbalisant 1], [verbalisant 2], en [verbalisant 3] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 8], [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], zagen dat een blanke man aan de bijrijderszijde van de Opel instapte. Vervolgens zagen wij dat de genoemde Opel vanaf de Tweebosstraat de Riebeekstraat in reed. Wij hadden het vermoeden dat er verdovende middelen waren verhandeld in de genoemde Opel. De man die uit de genoemde Opel stapte bleek ons later te zijn genaamd: [getuige 2], geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats], woonachtig aan de [a-straat 2], [woonplaats]. Wij zagen dat de genoemde Opel met als bestuurder [verdachte] wegreed in de richting van de Hilledijk te Rotterdam. Ik, verbalisant [verbalisant 8], vorderde [getuige 2] op grond van de Opiumwet uitlevering van de verdovende middelen. Ik, verbalisant [verbalisant 8], hoorde dat [getuige 2] zei dat hij de drugs in zijn sok had gestopt. Ik, verbalisant [verbalisant 8], keek in de sok en trof daar in totaal vijf gripzakjes aan. Ik zag dat de gripzakjes kleine doorzichtige zakjes betroffen met daarop groene Dollartekens afgebeeld. Ik, verbalisant [verbalisant 8], zag dat er in drie gripzakjes een witte substantie zat en in twee gripzakjes een bruine substantie.
9) Een ander geschrift, te weten een ‘Afstandsverklaring’ van de politie Rotterdam- Rijnmond, nummer PLI 710-2013367108-11 op 26 november 2013 ondertekend door [getuige 2] en de opsporingsambtenaar [verbalisant 6] voor zover inhoudende:
Ondergetekende, [getuige 2], verklaart ten aanzien van het hieronder vermelde bij hem in beslag genomen voorwerp:
PL1710-2013367108-4496828
1. zakje cocaïne (brutogewicht 0,6 gram)
dat het hem toebehoort en afstand ervan te doen, zodat met dit voorwerp kan worden gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
10) Een ander geschrift, te weten een ‘Afstandsverklaring’ van de politie Rotterdam- Rijnmond, nummer PL1710-2013367108-8 op 26 november 2013 ondertekend door [getuige 2] en de opsporingsambtenaar [verbalisant 6] voor zover inhoudende:
Ondergetekende, [getuige 2], verklaart ten aanzien van het hieronder vermelde bij hem in beslag genomen voorwerp:
PL 1710-2013367108-4496762
3 zakjes met cocaïne (brutogewicht 1,7 gram)
dat het hem toebehoort en afstand ervan te doen, zodat met dit voorwerp kan worden gehandeld als ware het verbeurd verklaard1 of onttrokken aan het verkeer.
11) Een ander geschrift, te weten een ‘Afstandsverklaring’ van de politie Rotterdam- Rijnmond, nummer PL1710-2013367108-8 op 26 november 2013 ondertekend door [getuige 2] en de opsporingsambtenaar [verbalisant 6] voor zover inhoudende:
Ondergetekende, [getuige 2], verklaart ten aanzien van het hieronder vermelde bij hem in beslag genomen voorwerp:
PL1710-20.13367108-4496776
2 zakjes met heroïne (brutogewicht 0,7 gram)
dat het hem toebehoort en afstand ervan te doen, zodat met dit voorwerp kan worden gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
12) Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17P0- 2013367108-16, opgemaakt en op 9 december 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 10] voor zover inhoudende bevindingen van deze verbalisant:
Op maandag 9 december 2013 ontving ik via het Bureau Logistiek Intake en Service de volgende stukken van overtuiging (SVO) met het verzoek deze te onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen.
Het indicatief resultaat van waarneming SVO PL17P0-2013367108-4496762 (3 minigripzakjes met witte brokjes), netto gewicht 1 gram, SIN nummer monster AAGN6117NL is cocaïne.
Het indicatief resultaat van waarneming SVO PL17P0-2013367108-4496776 (2 minigripzakjes beige poeder), netto gewicht 0,3 gram, SIN nummer monster AAGN6115NL is heroïne.
Het indicatief resultaat van waarneming SVO PL17P0-2013367108-4496828 (minigripzakje beige witte brokjes), netto gewicht 0,4 gram, SIN nummer monster AAGN6116NL is cocaïne.
13) een geschrift ais bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafvordering, d.d. 18 december 2013, welk geschrift - zakelijk weergegeven - voor zover van belang inhoudt als een NFI rapport identificatie van drugs en precursoren. opgemaakt en ondertekend door NFI-deskundige forensische drugsanalyse Ing. P.H. Walinga:
Het onderzoeksmateriaal met het kenmerk AAGN6117NL betreffende 1 gram, crèmekleurige brokjes in een gripzakje bevat cocaïne.
Het onderzoeksmateriaal met het kenmerk AAGN6115NL betreffende 0,3 gram, beige brokjes en poeder in een gripzakje bevat heroïne.
Het onderzoeksmateriaal met het kenmerk AAGN116NL betreffende 0,4 gram crèmekleurig brokje in een gripzakje bevat cocaïne.
14) Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710- 2013363240-4, opgemaakt en op 24 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 4], [verbalisant 3] en [verbalisant 7] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 4], [verbalisant 3] en [verbalisant 7]:
Op 23 november 2013 waren wij, verbalisanten [verbalisant 6], [verbalisant 4], [verbalisant 3], [verbalisant 7] en [verbalisant 5] in burger gekleed en niet als politieambtenaar herkenbaar in de omgeving van Rotterdam Zuid. Op een gegeven moment zagen wij dat NN1 vermoedelijk [betrokkene 2] uit de Opel stapte en dat [verdachte] als bestuurder achter het stuur bleef zitten. Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat NN1 richting het portieknummer 116 op de Pleinweg liep en in de portiekopening van pand 116 bleef staan. In de portiekopening stond een persoon genaamd [betrokkene 3] geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats]. Ik had het vermoeden dat er verdovende middelen waren verkocht door NN1 aan [betrokkene 3] in het portiek. Ik, verbalisant [verbalisant 5], zag dat [betrokkene 3] een achterwaartse beweging maakte met zijn rechterarm. Ik, verbalisant [verbalisant 5], had meteen het vermoeden dat [betrokkene 3] voordat ik mij kenbaar maakte als politieagent verdovende middelen had weggegooid. Ik, verbalisant [verbalisant 6], heb op verzoek van verbalisant [verbalisant 5] een onderzoek ingesteld naar verdovende middelen in de directe omgeving van [betrokkene 3]. Ik zag op de grond vlakbij de locatie waar [betrokkene 3] was aangehouden drie gripzakjes liggen met daarin witte brokjes, vermoedelijk cocaïne en een bruin brokje vermoedelijk heroïne. Ik zag op de gripzakjes het logo van een Dollarteken.
15) Een ander geschrift, te weten een ‘Afstandsverklaring’ van de politie Rotterdam- Rijnmond, nummer PL1710-2013363240-8 op 24 november 2013 ondertekend door [betrokkene 3] en de opsporingsambtenaar [verbalisant 5] voor zover inhoudende:
Ondergetekende, [betrokkene 3], verklaart ten aanzien van de hieronder vermelde bij hem in beslag genomen voorwerpen:
PL1710-2013363240-4494646
1. stuks (brutogewicht 0,4 gram)
PL1710-2013363240-4494648
3 stuks (brutogewicht 0,7 gram)
dat het hem toebehoort en afstand ervan te doen, zodat met deze voorwerpen kan worden gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
16) een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafvordering, d.d. 9 december 2013, welk geschrift - zakelijk weergegeven - voor zover van belang inhoudt als een NFI rapport identificatie van drugs en precursoren. opgemaakt en ondertekend door NFI-deskundige forensische drugsanalyse Ing. A.B.M. van Esch-de Bruin:
Politie registratienummer PL17P0-2013363240-11
Verdachte: [betrokkene 3]
Het onderzoeksmateriaal met het kenmerk AAGN7725NL betreffende 0,1 gram, beige brokje in een gripzakje bevat heroïne.
Het onderzoeksmateriaal met het kenmerk AAGN7726NL betreffende 0,3 gram, crèmekleurige brokjes in een gripzakje bevat cocaïne.
17) Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710- 2013361935-12, opgemaakt en op 4 januari 2014 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1]:
Na de aanhouding van [betrokkene 3] en onderzoek in zijn telefoon bleek dat [betrokkene 3] gebeld had naar het nummer 06-[001]. Dit betrof hetzelfde telefoonnummer als welke [getuige 1] een dag eerder had gebeld om zijn drugsbestelling te doen bij Snor.
18) Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710- 2013362848-32, opgemaakt en op 4 januari 2014 ondertekend door de opsporingsambtenaren S. Van Roone, G.E. Sahulata, [verbalisant 8], [verbalisant 1] en R [verbalisant 2] voor zover inhoudende de bevindingen van genoemde verbalisanten:
Op 3 januari 2014 werd de woning van verdachte [betrokkene 2], [a-straat 1], [woonplaats] binnengetreden. In de woning werden de navolgende goederen aangetroffen:
Op een stoel lag een doorzichtig plastic zakje met daarin meerdere en verschillende gripzakjes (HAA, goednummer 4526541). In het plastic zakje bevonden zich tevens kleine gripzakjes met daarop afgebeeld groene dollartekens.
Op een stoel lag een grammenweegschaal en op een andere stoel is een onbekende witte substantie aangetroffen (HBA, goednummer 4526543), en op de grond in een gangkast is een Wibra tas aangetroffen met daarin een onbekende substantie (JB, goednummer 4526545)
19) Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17P0- 20133628848-41, opgemaakt en op 4 januari 2014 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 12] voor zover inhoudende bevindingen van deze verbalisanten:
Op 4 januari 2014 ontvingen wij van het Bureau Logistiek Intake en Service van de Forensische Opsporing de volgende stukken van overtuiging (SVO) met het verzoek deze te onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen.
Het indicatief resultaat van waarneming SVO 4526541, netto gewicht 1.6 gram, is cocaïne.
Het indicatief resultaat van waarneming SVO 4526541, netto gewicht 1,6 gram is heroïne.
Het indicatief resultaat van waarneming SVO 4526541, netto gewicht 0,2 gram is heroïne.
Het indicatief resultaat van waarneming SVO 4526543, netto gewicht 10,2 gram is cocaïne.
Het indicatief resultaat van waarneming SVO 5426545, netto gewicht 39,0 gram is amfetamine.
7. In het bevestigde vonnis is nog de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Nadere bewijsmotivering
“Op 22, 23 en 26 november 2013 is de verdachte geobserveerd, toen is gezien dat hij vanuit een auto samen met zijn stiefvader [betrokkene 2] drugs (heroïne en cocaïne) verkocht aan - naar later bleek - respectievelijk [getuige 1], [betrokkene 3] en [getuige 2].
Genoemden [getuige 1] en [getuige 2] hebben de verdachte van een politiefoto ook herkend als hun dealer. Als zij drugs wilden hebben namen zij telefonisch contact met hem op. Dat er sprake was van medeplegen kan worden afgeleid uit het feit dat de verdachte telkens samen met deze [betrokkene 2] optrok in dezelfde auto en na een transactie/ transacties ook weer samen terugkeerden naar het adres van de woning van [betrokkene 2] aan de [a-straat 1] te [woonplaats].
In deze woning zijn tijdens de doorzoeking allerlei drugsgerelateerde voorwerpen gevonden als gripzakjes (met daarop afgebeeld groene dollartekens) en een weegschaal en substanties die bij een indicatieve test scoorden als cocaïne, heroïne en amfetamine. De verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap had van de handel in drugs wordt daarom als onaannemelijk terzijde geschoven.”
8. Bij gefaxte brief van 8 oktober 2014 heeft de verdediging de advocaat-generaal verzocht om twee getuigen op te roepen voor de zitting van het hof van 20 oktober 2014. De verdediging heeft dit verzoek als volgt toegelicht:
“Cliënt heeft eerder bij de politie gesteld de ten laste gelegde feiten niet te hebben gepleegd. Hij stelt dat de getuigen niet de waarheid hebben gesproken bij de politie en dat nader verhoor zal uitwijzen dat hij de ten laste gelegde feiten niet heeft gepleegd.
Er zijn door de politie 3 “gebruikers/kopers” gehoord. Twee daarvan belasten cliënt.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij zijn drugsdealer genaamd “Snor” had gebeld om cocaïne te kopen pagina 104. De Snor is een Marokkaanse man van ongeveer 40 jaar oud en draagt een snor. Later verklaart hij dat hij ook van [betrokkene 1] koopt. Het telefoonnummer wat [betrokkene 1] zou gebruiken komt niet overeen met het nummer van [verdachte]. Volgens de observanten pagina 111 heeft getuige [getuige 1] de uiterlijke kenmerken van een harddrugsverslaafde. Volgens [getuige 1] zelf gebruikt hij slechts een half jaar en koopt het dat gehele half jaar bij de Snor & [betrokkene 1]. Blijkens de uiteindelijke dagvaarding is de periode door het OM teruggeschroefd naar 4 dagen. Tevens stelt [getuige 1] dat hij 2 gram zou hebben gekocht voor € 80,-- pagina 104. Volgens verbalisant [verbalisant 9] was het slechts 1.3 gram pagina 118. Een ervaren gebruiker zou het verschil wel merken.
De verdediging wenst de getuige [getuige 1] vragen te stellen omtrent de enkelvoudige fotoconfrontatie. Het feit dat hij eerst de Snor aanduidt als zijn drugsdealer en later [betrokkene 1] erbij betrekt Ook over de gestelde periode van een half jaar wenst de verdediging nader vragen te stellen.
Getuige [getuige 2] stelt bij de politie dat hij drugs gekocht heeft van [betrokkene 1] en hij hem gebeld zou hebben op [002]. Vervolgens stelt hij dat zijn dealer een nieuw nummer heeft, [003] genaamd [betrokkene 4]. Beide nummers kunnen niet aan [verdachte] gelinkt worden.
De verdediging heeft vragen aan getuige [getuige 2] omtrent de enkelvoudige fotoconfrontatie en het signalement van zijn dealer. Ook wenst de verdediging hem te vragen te stellen over zijn gebruik, hij stelt immers dat hij de drugs voor zijn vriendin [betrokkene 5] zou hebben gekocht. Kent deze [betrokkene 5] de dealer? Daarnaast stelt hij dat hij voordat hij ging pinnen al de bestelling zou hebben gedaan, zonder te weten of er geld op zijn rekening zou staan.
Om die reden verzoek ik voornoemde getuigen nader op te roepen als getuigen.
[getuige 1]
[adres]
[getuige 2]
[adres]”
9. Bij brief van 9 oktober 2014 heef de advocaat-generaal de verdediging laten weten dat hem de noodzaak tot het horen van die getuigen niet is gebleken en dat de verzoeken onvoldoende zijn onderbouwd. De advocaat-generaal heeft geweigerd de getuigen op te roepen.
10. Ter terechtzitting van 20 oktober 2014 heeft de verdediging het verzoek om het horen van de twee getuigen herhaald. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt, voor zover relevant voor de bespreking van het middel, in:
“Voorts herhaalt de raadsman zijn bij appelschriftuur d.d. 8 oktober 2014 gedane verzoek tot het horen van twee getuigen.
De advocaat-generaal ziet geen aanleiding zijn bij brief d.d. 9 oktober 2014 medegedeelde standpunt te herzien, inhoudende dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is en dat de noodzaak tot het horen van de getuigen niet is gebleken en onvoldoende onderbouwd is.
Na beraad deelt de voorzitter als overwegingen en beslissing van het hof het volgende mede.
Het verzoek is niet gedaan bij tijdig ingediende appelschriftuur. Dientengevolge geldt het zogenoemde noodzakelijkheidscriterium. De hof wijst af het verzoek tot het (doen) horen van de twee getuigen, nu het verzoek onvoldoende gemotiveerd is en ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.”
11. De raadsman heeft de getuigen niet bij tijdig ingediende schriftuur opgegeven, maar later bij afzonderlijke brief van 8 oktober 2014 (door het hof weliswaar aangeduid als “appelschriftuur d.d. 8 oktober 2014”). De getuige is niet opgeroepen door de advocaat-generaal en niet verschenen ter terechtzitting van het hof. De raadsman heeft zijn “bij appelschriftuur d.d. 8 oktober 2014 gedane” verzoek tot het horen van de twee getuigen herhaald ter terechtzitting van hof. Herhaling van een schriftelijk gemotiveerd verzoek, moet mijns inziens worden beschouwd als een gemotiveerd verzoek ter terechtzitting. Gelet op de procesgang tot zover, diende het hof dit verzoek te beoordelen aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Het hof heeft derhalve de juiste maatstaf gebruikt.
12. Toepassing van het noodzakelijkheidscriterium brengt met zich mee dat een verzoek kan worden afgewezen “op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. Van een aldus gemotiveerde afwijzing kan niet worden gezegd dat die ervan blijk geeft dat de rechter op ontoelaatbare wijze is vooruitgelopen op hetgeen de getuigen zouden kunnen verklaren.”1.In cassatie wordt het oordeel van het hof dat het horen van de verzochte getuigen niet noodzakelijk is op begrijpelijkheid getoetst. Daarbij gaat het om de verhouding tussen enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop dat verzoek is afgewezen.2.
13. In de onderhavige zaak heeft de verdediging een duidelijk verband gelegd tussen het ten laste gelegde en het verzoek tot het horen van de getuigen. De verdachte heeft het hem ten laste gelegde betwist en een nader verhoor van de getuigen zou volgens de verdediging uitwijzen dat de verdachte het ten laste gelegde niet had gepleegd. De belastende getuigen hebben niet alleen zelf een verklaring afgelegd bij de politie, ze spelen ook een rol in de bevindingen van de verbalisanten. De verdediging heeft op geen enkel moment de gelegenheid gehad om deze getuigen te ondervragen. De relevantie van het verzoek tot het horen van de getuigen spreekt niet uit alle onderdelen van de motivering van dat verzoek, maar is ook zeker niet te ontkennen. De verdediging wilde getuige Knegt vragen waarom hij verdachte heeft genoemd als zijn drugsdealer, terwijl Knegt primair een andere persoon noemde als zijn drugsdealer. De verdediging wilde getuige [getuige 2] kennelijk bevragen over zijn telefonische contacten met zijn drugsdealer, aangezien de telefoonnummers die [getuige 2] daarvoor gebruikte niet in verband konden worden gebracht met verdachte. Voorts wilde de verdediging beide getuigen bevragen over de herkenning van verdachte bij de enkelvoudige fotoconfrontatie. Ten opzichte van deze onderbouwing is de afwijzing van het verzoek – hoewel aan de juiste maatstaf getoetst – uiterst summier en daardoor niet zonder meer begrijpelijk gemotiveerd.3.
14. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑12‑2015
Idem, maar dan r.o. 2.74 en 2.76.
Voor vergelijkbaar zaken verwijs ik naar HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2783, NJ 2014/449, m.nt. M.J. Borgers (onder NJ 2014/441, par. 10), HR 3 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0638 en HR 6 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL4178.