Rb. 's-Gravenhage, 19-12-2011, nr. 09-994517-11
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU8609
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
19-12-2011
- Zaaknummer
09-994517-11
- LJN
BU8609
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU8609, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 19‑12‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 19‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Vrijspraak. De rechtbank heeft in de strafzaak tegen medeverdachte [B.V.] B.V. niet kunnen vaststellen dat de rechtspersoon zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet milieubeheer, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat door de handelingen van deze medeverdachte nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan. De rechtbank heeft voornoemde rechtspersoon derhalve vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Verdachte verrichtte de ten laste gelegde gedragingen in dienst of in opdracht van [B.V.] B.V. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van deze rechtspersoon. Nu het gevolg van de gedragingen van de rechtspersoon naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen kan worden, en aan verdachte hetzelfde feit (met hetzelfde gevolg) ten laste is gelegd, valt evenmin vast te stellen dat de handelingen van verdachte tot gevolg hadden dat de dakleien of -platen op de straat terecht zijn gekomen en kapot zijn gevallen en/of in stukken zijn gebroken en/of stof veroorzaakten, waardoor asbestvezels in de lucht en/of op de bodem konden geraken. De rechtbank acht niet bewezen dat door de handelingen van verdachte nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan. Zie ook: LJN BU8570 (strafzaak tegen de B.V.).
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Parketnummer 09/994517-11
Datum uitspraak: 19 december 2011
Verstek
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de economische politierechter naar de meervoudige economische strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte X],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 december 2010 en, na verwijzing op de voet van art. 369, tweede lid Sv, van 5 december 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.S. Mackor.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 oktober 2009 tot en met 21 oktober 2009, te Wateringen (gemeente Westland), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens)
al dan niet opzettelijk,
als degene bij wie (een) afvalstof(fen), te weten asbesthoudende (chrysotielhoudende) (dak)leien/-platen, zijn/is ontstaan doordat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) deze (dak)leien/-platen had(den) verwijderd/gesloopt van een dak van een gebouw gelegen aan of nabij de [adres] aldaar,
handelingen met betrekking tot die afvalstof(fen) heeft verricht en/of heeft nagelaten, waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan,
immers, hebben/heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
(telkens)
die (onverpakte) asbesthoudende (dak)leien/-platen vanaf het dak van voornoemd gebouw:
- -
naar beneden gegooid en/of
- -
(vanuit een kruiwagen en/of vanuit de hand) via een glijbaan/steigerplank
naar beneden gestort en/of laten glijden,
waardoor deze leien/platen op de straat en/of in een (op straat geplaatste) container terechtkwamen en/of kapot vielen en/of in stukken braken en/of stof veroorzaakten;
artikel 10.1 lid 2 Wet milieubeheer
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding
De gemeente Westland (hierna: de gemeente) is eigenaar van het gebouw, gevestigd aan de [adres] te Wateringen. Dit gebouw diende in opdracht van de gemeente gerenoveerd te worden en daarbij moest het asbest van het dak verwijderd te worden. De gemeente heeft in oktober 2009 aan aannemingsbedrijf [bedrijf] de opdracht gegeven voor de renovatie van het gebouw. Het aannemingsbedrijf [bedrijf] heeft het verwijderen van asbest uitbesteed aan medeverdachte [B.V.] B.V., welk bedrijf gecertificeerd is conform SCA 530 (hierna: medeverdachte [B.V.])
Op maandag 19 oktober 2009 is medeverdachte [B.V.] gestart met het verwijderen van asbesthoudende leien op het dak van het gebouw. Het bedrijf heeft hiervoor personeel ingezet, waaronder verdachte en medeverdachte [Y]. Verdachte is werkzaam als DTA'er (Deskundig Toezichthouder Asbest) bij medeverdachte [B.V.] en medeverdachte [Y] is werkzaam als ZZP'er in grond- en sloopwerken bij verschillende opdrachtgevers. Medeverdachte [Y] heeft een DAV-cursus (Deskundige Asbest Verwijderaar) gevolgd.
Op woensdag 21 oktober 2009 rond 11:40 uur is een melding van getuige [getuige 1] binnengekomen bij de Politie Haaglanden over het verwijderen van asbesthoudend materiaal van het dak van het gebouw gelegen aan de [adres]. Zijn melding houdt in dat er volgens hem niet op de voorgeschreven wijze gewerkt zou worden met betrekking tot het verwijderen van asbest. In de onmiddellijke omgeving van de locatie is het kinderdagverblijf [naam] gevestigd.
Meerdere getuigen hebben verklaard dat op 20 oktober 2009 en op 21 oktober 2009 twee mannen dakleien of -platen vanaf het dak van het gebouw naar beneden hebben gegooid en dat deze mannen met een kruiwagen via een glijbaan de dakleien of -platen in een afvalcontainer hebben gegooid of gestort.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of vastgesteld kan worden dat de ten laste gelegde handelingen met betrekking tot die asbesthoudende platen zijn verricht en zo ja, of door die handelingen nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er -kort gezegd- op neer dat verdachte samen met zijn medeverdachten onverpakt asbesthoudende dakleien of -platen vanaf het dak van het gebouw aan de [adres] naar beneden heeft gegooid en dat de verdachte dakleien of -platen vanuit een kruiwagen of vanuit de hand via een glijbaan naar beneden heeft gestort of heeft laten glijden in een afvalcontainer en dat ten gevolge van deze handelingen de dakleien - of platen kapot zijn gegaan. Hierdoor zijn of konden asbestvezels in de lucht of op de bodem geraken. Dit heeft tot gevolg dat nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden, dan wel konden ontstaan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat bewezen kan worden dat nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De vertegenwoordiger van medeverdachte [B.V.], de heer [directeur], heeft bij de politie verklaard dat het bedrijf op 19 oktober 2009 is gestart met het verwijderen van de asbesthoudende dakleien. Het werk zou binnen vijf werkdagen voltooid zijn. Het bedrijf heeft een werkplan opgesteld en aan het personeel zijn voor en tijdens het werk instructies gegeven. De asbesthoudende leien waren geklemd en gespijkerd op het dak bevestigd. De middelste stroken - de geklemde leien - zijn van het dak af gepakt. De gespijkerde leien zijn losgetrokken, soms met behulp van een schroevendraaier. De leien zijn hierna in een kruiwagen gelegd en vervolgens is met de kruiwagen naar een soort glijbaan, aan de rand van het dak, gereden. De glijbaan was gemaakt van een steigerplatform van een rolsteiger en deze was ongeveer 60 centimeter breed. Daar zijn de leien opgelegd. Via deze glijbaan gleden de leien in een gereedstaande container. Deze glijbaan is gemaakt voordat werd aangevangen met het verwijderen van de leien. Het personeel heeft opdracht gekregen om deze werkwijze te volgen. Het personeel heeft de leien niet rechtstreeks vanaf het dak in de container gegooid, omdat dan het risico zou bestaan dat de leien in dat geval naast de container zouden zijn gevallen. De verwijderde leien zijn behandeld als zijnde risicoklasse II op grond van de SMA-rt risicoclassificatie. In de container is de enige goedgekeurde zak voor de verpakking van asbest gebruikt. Volgens het asbestinventarisatierapport op grond waarvan de gemeente de sloopvergunning heeft afgegeven vielen de te verwijderen dakleien onder risicoklasse I. [Directeur] heeft er voor gekozen om de leien te behandelen als zijnde risicoklassse II op grond van de SMA-rt risicoclassificatie aangezien hij het niet eens was met indeling in klasse I omdat daarbij geen beschermende maatregelen nodig zijn. In klasse II moest in ieder geval beschermende kleding worden gedragen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in opdracht van [B.V.] B.V. asbesthoudende dakleien heeft verwijderd van het gebouw gelegen aan de [adres]. Voorafgaand aan het werk heeft verdachte instructies gekregen. De leiplaten zijn via een steigerplank in een container terecht gekomen. Verdachte heeft verklaard dat er geen leiplaten vanaf het dak in de container gegooid zijn.
Medeverdachte [Y] heeft bij de politie verklaard dat hij ook in opdracht van medeverdachte [B.V.] heeft gewerkt. Voorafgaand aan het werk heeft een voorbespreking plaatsgevonden, waarin is afgesproken dat de dakleien via een glijbaan zouden worden afgevoerd vanaf het dak naar de container. Deze glijbaan is gemaakt voordat is begonnen met het verwijderen van de leien. De leien werden door verdachte en medeverdachte [Y] met de hand uit de kruiwagen gehaald en met de hand op de glijbaan gelegd. De leien gleden per stapeltje de container in.
Getuigen [Z] en [W], eveneens werkzaam voor medeverdachte [B.V.] ,hebben verklaard dat de glijbaan was opgebouwd voordat met het verwijderen van de asbesthoudende leien was aangevangen. Voorafgaand aan het werk is er een voorbespreking geweest en is de opdracht gegeven om de glijbaan te gebruiken voor het afvoeren van de leien.
Getuige [getuige 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen verklaard dat hij heeft gezien dat er sloopwerkzaamheden plaatsvonden. [getuige 1] zag een bedrijfsbusje en een keet van een asbestverwijderingsbedrijf en hij zag dat de werklieden beschermende kleding droegen. Een van de mannen die op het dak werkzaam was gooide voortdurend platen en ander materiaal naar beneden in een container, waardoor de materialen in de open container kapot vielen. Na enkele minuten werd de gevulde container afgedekt met een zeil.
Getuige [getuige 2], bouwinspecteur van de gemeente, heeft verklaard dat hij, op 19 oktober 2009 tijdens een reguliere controle op de sloopvergunning naar de [adres] is gegaan waar hij heeft gezien dat meerdere mensen op het dak van voornoemd pand onder asbestcondities werkzaamheden verrichtten en derhalve beschermende pakken en luchtbescherming droegen. Hij vond de manier van werk in orde. Naar aanleiding van de melding van [getuige 1] op 21 oktober 2009, is hij wederom ter plaatste gekomen en zag hij dat de asbesthoudende leien via een zogenaamde glijbaan vanaf het dak van het pand [adres] in een blauwe container werden gestort. Een van de twee mannen stortte een kruiwagen gevuld met leien vanaf het dak via de glijbaan in de blauwe container. Deze werkwijze veroorzaakte onnodig extra breuk van de asbesthoudende leien en dit ging gepaard met een onnodige stofproductie vanuit de blauwe container. Getuige [getuige 2] heeft enkele foto's genomen van de werkzaamheden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben het volgende verklaard. Op 21 oktober 2009 zijn zij naar de [adres] gegaan, omdat daar niet op de juiste wijze asbest verwijderd zou worden. [getuige 2], voornoemd, heeft tegenover de verbalisanten verklaard dat hij had gezien dat de mannen in witte beschermende pakken een kruiwagen met leien via de glijbaan hadden gestort in de blauwe container. Ter plaatse zagen de verbalisanten dat er een geel lint was gespannen met de tekst asbest. Op de grond stond een blauwe container. De verbalisanten kregen de indruk dat de werkzaamheden waren beëindigd, aangezien de mannen aan het opruimen waren, zowel op het dak als rond de container. Op het dak stonden een steiger en twee metalen kruiwagens. Verbalisant [verbalisant 1] heeft foto's gemaakt van de situatie ter plaatse.
Getuige [getuige 3], leidster kinderdagverblijf, heeft verklaard dat zij op 20 oktober 2009 twee mannen op het dak van het pand naast het kinderdagverblijf aan het werk heeft gezien. Een van de mannen gooide dunne platen van rood/oranje steen van het dak met een boog in een kruiwagen of in een container op straat. [getuige 3] zag ook een berg van kapotte platen op straat en hoorde de platen kapot vallen en in stukken breken.
Getuige [getuige 4], leidster kinderdagverblijf, heeft verklaard dat zij op 20 oktober 2009 twee mannen in witte pakken aan het werk heeft gezien. Deze mannen gooiden platen vanaf het dak in een container, mogelijk via een plank. [getuige 4] hoorde de platen op elkaar vallen.
Op grond van voornoemde verklaringen - in onderlinge samenhang bezien - en gelet op de foto-afdrukken die zich in het dossier bevinden, kan de rechtbank voor wat betreft de door verdachte en haar medeverdachten uitgevoerde handelingen niet méér vaststellen dan dat verdachte en haar medeverdachten (telkens) onverpakte asbesthoudende dakleien of -platen op het dak van voornoemd gebouw hebben gepakt en/of losgetrokken (gesloopt) en deze vervolgens vanaf het dak (vanuit een kruiwagen en/of vanuit de hand) via een glijbaan of een steigerplank naar beneden hebben laten glijden.
Kan vastgesteld worden dat door deze handelingen nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan?
Bij vonnis van heden in de strafzaak tegen medeverdachte [B.V.] B.V. heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de rechtspersoon zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet milieubeheer, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat door de handelingen van deze medeverdachte nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan. De rechtbank heeft voornoemde rechtspersoon derhalve vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De ten laste gelegde gedragingen verrichtte verdachte in dienst of in opdracht van [B.V.] B.V. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van deze rechtspersoon. Nu het gevolg van de gedragingen van de rechtspersoon naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen kan worden, en aan verdachte hetzelfde feit (met hetzelfde gevolg) ten laste is gelegd, valt evenmin vast te stellen dat de handelingen van verdachte tot gevolg hadden dat de dakleien of -platen op de straat terecht zijn gekomen en kapot zijn gevallen en/of in stukken zijn gebroken en/of stof veroorzaakten, waardoor asbestvezels in de lucht en/of op de bodem konden geraken. De rechtbank acht niet bewezen dat door de handelingen van verdachte nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan.
- 3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J. Schreuder, voorzitter,
mrs.H. Steenhuis en M.W. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van L. van Staden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2011.