Einde inhoudsopgave
Rechtsbescherming van ondernemers in aanbestedingsprocedures (R&P nr. VG7) 2013/5.3.2.2
5.3.2.2 Het rechterlijk bevel en verbod bij schending van aanbestedingsrechtelijke rechtsplichten
mr. A.J. van Heeswijck, datum 28-11-2013
- Datum
28-11-2013
- Auteur
mr. A.J. van Heeswijck
- JCDI
JCDI:ADS577249:1
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Algemeen
Aanbestedingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie hoofdstuk 4, § 2.3.1.
Zie hoofdstuk 3, § 3.2.4.4.
Deurvorst (Onrechtmatige daad II), regeling Boek 6 BW, aant. 10 en aant 131.
HR 21 december 2001, NJ 2002, 217, r.o. 3.5.1; Deurvorst (Onrechtmatige daad II), regeling Boek 6 BW, aant. 131; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV, nr. 153.4.
Zie hoofdstuk 4, § 2.3.1.
Zie over de relatie tussen het rechterlijk bevel en verbod en schade Van Nispen 1978, p. 143-144.
Zie bijv. Vzr. Rb. Oost-Nederland 11 februari 2013, LJN BZ3269, r.o. 4.5.
Hof Den Haag 19 februari 1996, BR 1996, p. 531. Ook in Hof Leeuwarden 20 november 2012, LJN BY3635, r.o. 8-9, werd aantasting van de belangen van derden voldoende geacht voor het opleggen van een rechterlijk bevel of verbod. De aangehaalde overwegingen van het Hof Leeuwarden betreffen een beroep op rechtsverwerking. Het Hof Leeuwarden acht een beroep op rechtverwerking uitgesloten, wanneer de belangen van derden in het geding zijn. Dit onderwerp komt in hoofdstuk 7, § 3 uitgebreid aan bod. Zie tot slot Heemskerk 2007a, p. 121, die een beroep doet op het ‘openbare ordekarakter’ van de Europese aanbestedingsregels. Zie ook de reactie hierop van Jansen 2007a, p. 339-340.
Zie ook Pijnacker Hordijk, Van der Bend & Van Nouhuys 2009, p. 627.
HvJ EG 15 oktober 2009, C-275/08 (Commissie/Duitsland), r.o. 36.
HvJ EG 19 juni 2003, C-249/01 (Hackermüller), r.o. 18. Zie hierover hoofdstuk 2, § 3.2.3.
Zie ook Vzr. Rb. Den Haag 21 februari 2013, LJN CA2675, r.o. 3.3-3.4, waarin een aanbestedende dienst werd bevolen een combinatie van ondernemers tot de inschrijvingsfase van een nietopenbare aanbestedingsprocedure toe te laten, terwijl vanuit het perspectief van objectieve handhaving een bevel tot heraanbesteding in de rede lag.
Zie bijv. Vzr. Rb. Arnhem 24 januari 2012, LJN BV3641, r.o. 4.10.
Een ander voorbeeld is de wijziging van een geschikheidseis of een gunningscriterium die weliswaar niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, maar waarmee de inschrijver die het bevel of verbod vordert door kennisneming van de nota van inlichtingen rekening heeft kunnen houden bij zijn inschrijving.
Deze voorwaarde is een toepassing van het belangvereiste van art. 3:303 BW; Van Nispen 1978, p. 171. Het belangvereiste in aanbestedingsgeschillen komt in hoofdstuk 7, § 2 uitgebreid aan bod.
Aanbestedende diensten zijn bij de gunning van opdrachten gebonden aan wettelijke voorschriften.1 Een inbreuk op deze voorschriften levert een onrechtmatige daad op.2 Inschrijvers hoeven niet toe te kijken hoe een dergelijke inbreuk hen schade berokkent. De voorschriften waaraan aanbestedende diensten gebonden zijn, kunnen namelijk worden gerekend tot ‘rechtsplichten’, waarvan op de voet van het hiervoor besproken artikel 3:296 BW nakoming kan worden gevorderd.
De afdwingbare aanbestedingsrechtelijke rechtsplichten zijn niet beperkt tot de voorschriften in de Aanbestedingswet 2012. In beginsel kan van alle rechtsplichten die op aanbesteders rusten nakoming worden gevorderd, ook bij particuliere aanbestedingen. Hiervoor kwam immers al aan de orde dat ook de ongeschreven zorgvuldigheidsnormen, krachtens welke particuliere aanbesteders gehouden zijn inschrijvers op gelijke wijze te behandelen en transparantie te betrachten,3 onder rechtsplichten als bedoeld in artikel 3:296 BW vallen.
De primaire doelstelling van een veroordeling tot nakoming van een rechtsplicht is preventie van dreigend onrecht.4 Een reële dreiging van een onrechtmatige daad of de vrees voor herhaling geldt dan ook als belangrijkste voorwaarde voor toewijzing van een vordering tot nakoming in de vorm van een rechterlijk bevel of verbod.5 Of de gewraakte gedraging onrechtmatig is, moet worden nagegaan aan de hand van de voorwaarden van artikel 6:162 lid 2 BW.6 Schade en toerekening zijn niet vereist voor het opleggen van een rechterlijk bevel of verbod, maar de inschrijver die het bevel of verbod vordert moet wel aannemelijk maken dat hij door de schending van de aanbestedingsregels door de aanbesteder schade kan lijden. Daartegen beogen de aanbestedingsregels inschrijvers namelijk te beschermen.7 Er is dus geen plaats voor een rechterlijk bevel of verbod, wanneer de inschrijver die het bevel of verbod vordert niet in zijn belangen is of dreigt te worden geschaad door de beweerde inbreuk.8 Anders dan het Gerechtshof Den Haag kennelijk meent,9 verzet het ‘openbare ordekarakter’ van de aanbestedingsregels zich niet tegen deze voorwaarde.10 De Rechtsbeschermingsrichtlijnen strekken tot bescherming van inschrijvers.11 Artikel 1 lid 3 van de Rechtsbeschermingsrichtlijnen staat lidstaten uitdrukkelijk toe de kring van beroepsgerechtigden te beperken tot ondernemers die door de beweerde inbreuk zijn of dreigen te worden geschaad. Het HvJ heeft dit in Hackermüller bevestigd.12 Onder de gegeven omstandigheden valt niet in te zien dat van de inschrijver die een bevel of verbod vordert, niet mag worden geëist dat hij door de beweerde inbreuk schade kan lijden. De inschrijver komt geen beroep toe op het maatschappelijk belang van correcte naleving van de aanbestedingsregels. De objectieve handhaving van het Unierecht is in handen van de Commissie,13 niet in die van inschrijvers.
Anderzijds mogen aan de door de inschrijver aannemelijk te maken kans op schade door de beweerde inbreuk naar mijn mening niet al te hoge eisen worden gesteld. Het gaat te ver om van de inschrijver te eisen dat hij aantoont dat hij daadwerkelijk door de gestelde inbreuk is benadeeld.14 Waar het op aankomt is of de kans op gunning van de inschrijver die het bevel of verbod vordert, door de inbreuk nadelig kan zijn beïnvloed. Alleen in evidente gevallen kan het vereiste van een kans op schade aan toewijzing van een rechterlijk bevel of verbod in de weg staan, bijvoorbeeld wanneer een inschrijver heraanbesteding vordert, terwijl hij een ongeldige inschrijving heeft gedaan.15
Als eenmaal een dreiging van een onrechtmatige daad is vastgesteld, zal de voorwaarde dat de dreiging voldoende reëel is,16 bij aanbestedingen in de regel geen obstakel vormen. De mededeling van de gunningsbeslissing houdt namelijk het voornemen in van de aanbestedende dienst om een overeenkomst te sluiten, wanneer niet binnen de opschortingstermijn een kort geding aanhangig is gemaakt. Door het sluiten van een overeenkomst zullen afgewezen inschrijvers schade lijden. De mededeling van de gunningsbeslissing maakt de dreiging van een onrechtmatige daad zonder meer reëel.