ABRvS, 03-12-2014, nr. 201307158/1/R2
ECLI:NL:RVS:2014:4412
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-12-2014
- Zaaknummer
201307158/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4412, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑12‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 03‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 juni 2013 met kenmerk 13.45B heeft de raad het bestemmingsplan "Dieren-Midden, locatie Stationsgebied" vastgesteld.
201307158/1/R2.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Dieren, gemeente Rheden,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend te Dieren, gemeente Rheden (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2]),
3. [appellant sub 3], wonend te Dieren, gemeente Rheden,
4. [appellant sub 4], wonend te Dieren, gemeente Rheden,
5. de stichting Stichting Hart in Takt, gevestigd te Dieren, gemeente Rheden,
6. [appellant sub 6], wonend te Dieren, gemeente Rheden,
7. [appellant sub 7], wonend te Dieren, gemeente Rheden,
en
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2013 met kenmerk 13.45B heeft de raad het bestemmingsplan "Dieren-Midden, locatie Stationsgebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], Stichting Hart in Takt, [appellant sub 6] en [appellant sub 7] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 1], [appellante sub 2], Stichting Hart in Takt en [appellant sub 7] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2014, waar [appellanten sub 1], [appellante sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, bijgestaan door T. Hoogkamp, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, Stichting Hart in Takt, vertegenwoordigd door F.G.M. van Gessel, bijgestaan door A. Lentink, [appellant sub 6], bijgestaan door mr. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, [appellant sub 7], en de raad, vertegenwoordigd door J.F.E. Perlitius, I. Vos en E.F. Beekman, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij besluit van 1 juli 2014 met kenmerk 14.57B heeft de raad het bestemmingsplan ambtshalve gewijzigd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellanten sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] over dat besluit zienswijzen naar voren gebracht.
De raad heeft op de zienswijzen gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting. Daarop heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan heeft betrekking op een deel van het stationsgebied van Dieren en sluit aan op het aan de zuidoostzijde gelegen plangebied van het provinciaal inpassingsplan "Traverse Dieren". Het plan voorziet in de mogelijkheid om een Parkeer- en Reisvoorziening (hierna: P+R voorziening) en een voetgangerspasserelle inclusief bijbehorende voorzieningen te realiseren.
3. Bij het wijzigingsbesluit heeft de raad, naar aanleiding van een ter zitting daartoe strekkend betoog van [appellant sub 4] en [appellant sub 6], de digitale verbeelding voor zover deze betreft de weergave van de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding-1", "specifieke bouwaanduiding-2" en "specifieke bouwaanduiding-3" gewijzigd en het bijbehorende renvooi van de analoge en digitale verbeelding hiermee in overeenstemming gebracht.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5. De Afdeling merkt het besluit van 1 juli 2014, waarbij het plan is gewijzigd, aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, nu daarmee planonderdelen van het plan zijn gewijzigd waartegen beroepen aanhangig zijn. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb beoordeelt de Afdeling het plan zoals dat luidt na het wijzigingsbesluit.
Procedurele gronden
6. Het betoog van [appellant sub 7] dat voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure ten onrechte geen programma van eisen is opgesteld, faalt omdat een wettelijke verplichting daartoe niet bestaat.
7. Over het betoog van [appellant sub 7] dat het ontwerpplan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, wordt overwogen dat noch de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) noch de Awb zich tegen die handelwijze verzet.
Het betoog faalt.
8. Stichting Hart in Takt en [appellant sub 7] betogen dat het Parkeeronderzoek Dieren van Witteveen en Bos van 3 januari 2006 (hierna: Parkeeronderzoek), het P+R rapport van AVG-Movares van 12 januari 2011 (hierna: P+R rapport) en de notitie Parkeren Stationsomgeving Dieren van 8 mei 2013 (hierna: Parkeernotitie) ten onrechte niet met het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen.
8.1. De raad brengt naar voren dat naar aanleiding van de zienswijzen over het ontwerpplan de Parkeernotitie is opgesteld die samen met het Parkeeronderzoek als bijlage bij de toelichting bij het plan is gevoegd. Het P+R rapport is door het bestuur van de stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld en niet aan het plan ten grondslag gelegd, aldus de raad.
8.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro, voor zover thans van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
8.3. Ten aanzien van het betoog dat de Parkeernotitie in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb niet met het ontwerpplan ter inzage is gelegd, overweegt de Afdeling dat een dergelijke plicht slechts betrekking heeft op reeds bestaande stukken. De Parkeernotitie is op 8 mei 2013 vastgesteld en was derhalve ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan op 20 december 2012 nog niet voorhanden. Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb is hierop dan ook niet van toepassing.
8.4. Het Parkeeronderzoek en het P+R-rapport zijn niet ten behoeve van het ontwerpplan opgesteld. Gelet hierop betreffen het naar het oordeel van de Afdeling geen op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb, zodat deze stukken niet met het ontwerpplan ter inzage behoefden te worden gelegd.
Het betoog faalt.
Begrenzing
9. Ten aanzien van het betoog van Stichting Hart in Takt en [appellant sub 4] dat één ruimtelijk plan had moeten worden vastgesteld voor het station in Dieren dat is opgenomen in het plan en de gronden ten zuiden van het station die zijn opgenomen in het inpassingsplan "Traverse Dieren", overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 14 februari 2014 in zaak nr. 201307400/1/R6 over dit inpassingsplan dat hetgeen Stichting Hart in Takt en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de gekozen planbegrenzing heeft kunnen komen.
Het betoog faalt.
Verbeelding en toelichting
10. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 4] en [appellant sub 6] dat de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding-1", "specifieke bouwaanduiding-2" en "specifieke bouwaanduiding-3" in de bij besluit van 1 juli 2014 gewijzigde verbeelding niet juist worden weergegeven, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de reactie op de zienswijzen van de raad van 15 augustus 2014, dat [appellant sub 4] en [appellant sub 6] blijkens de bijlagen bij hun zienswijzen op het wijzigingsbesluit versie VA01 van de digitale verbeelding hebben geraadpleegd en niet de gewijzigde versie VA02. Zij hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de gewijzigde versie VA02 niet juist is.
Het betoog faalt.
10.1. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 4] en [appellant sub 6] dat de voor de P+R voorziening toegestane bouwhoogtes innerlijk tegenstrijdig zijn, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de verbeelding blijkt dat de maximaal toegestane bouwhoogte van de P+R voorziening deels 3,5 en deels 6,5 meter bedraagt. Daarnaast geldt een maximale hoogte voor de gesloten wand en overkapping van 6,5 meter ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwbouwaanduiding-1" en 7,7 meter ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-2". Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre innerlijk tegenstrijdig, althans niet duidelijk is.
Het betoog faalt.
10.2. Nu de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 1 juli 2014 ongegrond zijn, hebben zij in zoverre geen belang meer bij een inhoudelijke bespreking van het beroep tegen het besluit van 28 juni 2013.
Deze beroepen zijn in zoverre niet-ontvankelijk.
11. Het betoog van Stichting Hart in Takt dat de verbeelding niet duidelijk is, is niet gemotiveerd en faalt reeds hierom.
12. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 7] dat in de plantoelichting onjuistheden staan vermeld, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen bindend juridisch onderdeel vormt van het plan.
Het betoog faalt.
Station en passerelle
13. Ten aanzien van het betoog van Stichting Hart in Takt dat de cultuurhistorische waarde van het station als gemeentelijk monument in het bestemmingsplan moet worden vastgelegd, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het station als aangewezen monument wordt beschermd door de Erfgoedverordening Rheden 2010, zodat de vastlegging van de monumentale status van het station in het bestemmingsplan niet nodig is.
13.1. De Erfgoedverordening Rheden 2010 is een verordening als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Niet in geschil is dat het station krachtens artikel 3, eerste lid, van deze verordening is aangewezen als gemeentelijk monument. Ingevolge artikel 13 van deze verordening is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een gemeentelijk monument af te breken, te verplaatsen, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen of te gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Gelet hierop geeft hetgeen Stichting Hart in Takt in zoverre naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet nodig is om de monumentale status van het station in het bestemmingsplan vast te leggen. Deze status is immers beschermd door de Erfgoedverordening Rheden 2010.
Het betoog faalt.
14. Stichting Hart in Takt betoogt dat de voorziene passerelle leidt tot een slechtere bereikbaarheid van het station voor mindervalide personen en zich niet verdraagt met de cultuurhistorische waarden van de omgeving. Volgens haar zou de bestaande voetgangerstunnel verlengd kunnen worden.
14.1. Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden bestemd voor:
[…]
e. een passerelle en voetgangersviaducten en -bruggen;
[…].
Ingevolge artikel 5.1 zijn de voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden bestemd voor:
[…]
d. een passerelle en voetgangersviaducten en -bruggen, met dien verstande dat:
1. een passerelle, met bijbehorende voorzieningen zoals liften en trappenhuizen, uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - passerelle’;
[…].
14.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in rechtsoverweging 16.3 van de in rechtsoverweging 9 vermelde uitspraak over het inpassingsplan "Traverse Dieren", valt niet in te zien dat een passerelle bij het station niet kan worden gerealiseerd in een variant die voldoende rekening houdt met de bereikbaarheid voor invaliden en de bescherming van cultuurhistorische waarden.
Het betoog faalt.
Kiss & ride en fietsvoorzieningen
15. Stichting Hart in Takt betoogt dat kiss & ride en fietsvoorzieningen ten onrechte niet nader in het plan zijn vastgelegd.
15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het op detailniveau vastleggen van deze voorzieningen in het plan onnodig en onwenselijk is. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat rond het station drie kiss & ride voorzieningen zullen worden gerealiseerd, waarvan een aan de zuidzijde van het station en twee aan de noordzijde, waarvan een in de P+R voorziening.
15.2. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. In een bestemmingsplan kunnen globale bestemmingen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bedoelde voorzieningen niet nader in het plan behoeven te worden vastgelegd.
Het betoog faalt.
Detailhandel
16. [appellant sub 6] betoogt dat in de P+R voorziening ten onrechte detailhandel, dienstverlening en daghoreca wordt toegestaan waardoor onnodige overlast voor de omgeving zal ontstaan.
16.1. Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden bestemd voor:
[…]
c. detailhandel, dienstverlening en daghoreca, met inachtneming van het volgende:
1. De bovenstaande functies zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘gemengd’;
2. De bovenstaande functies zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondbouwlaag van het gebouw;
[…].
16.2. De raad heeft toegelicht dat deze functies mogelijk zijn gemaakt om treinreizigers een bepaald voorzieningenniveau te kunnen bieden. De oppervlakte waarop deze functies zijn toegestaan is beperkt en onaanvaardbare overlast voor omwonenden is dan ook niet te verwachten, aldus de raad.
Hetgeen [appellant sub 6] in zoverre naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onaanvaardbare overlast voor omwonenden wegens de toegestane functies van detailhandel, dienstverlening en daghoreca niet te verwachten is.
Het betoog faalt.
Groen
17. [appellant sub 6] betoogt dat de groenstrook ten noorden van de P+R voorziening ten onrechte anders dan voor groenvoorzieningen en hemelwaterinfiltratievoorzieningen kan worden gebruikt. Daardoor ontstaat het risico van versnippering en kan deze strook niet worden gebruikt om de P+R voorziening aan het zicht vanuit aangrenzende woningen te onttrekken. Bovendien dient vanwege de sociale veiligheid de groenstrook te worden afgesloten om te voorkomen dat een hangplek ontstaat, aldus [appellant sub 6] .
17.1. De raad brengt naar voren dat de groenstrook nodig is voor hemelwaterinfiltratie en tevens bedoeld is om door hoog opgaande beplanting de P+R voorziening aan het zicht te onttrekken. De aanleg van wandelpaden ligt volgens de raad weliswaar niet voor de hand, maar de mogelijkheid daartoe is opgenomen om de ontsluiting van woningen mogelijk te kunnen maken. Ten slotte meent de raad dat de groenstrook dusdanig kan worden ingericht dat dit geen pleisterplaats voor hangjongeren wordt.
17.2. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor ‘Groen’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen en hemelwaterinfiltratievoorzieningen;
b. fiets- en wandelpaden, speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen;
c. watergangen en waterpartijen;
d. bruggen, andere civieltechnische werken;
e. straatmeubilair en andere bijbehorende voorzieningen.
17.3. Gelet op hetgeen de raad in zoverre naar voren heeft gebracht, is aannemelijk dat de groenstrook zal worden gebruikt voor de aanleg van hoog opgaande beplanting om zo als bufferzone tussen de P+R voorziening en nabijgelegen woningen te kunnen dienen. Versnippering van de groenstrook is dan ook niet te verwachten.
Voorts geeft hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de groenstrook dusdanig kan worden ingericht dat wordt voorkomen dat dit een pleisterplaats voor jongeren wordt.
Het betoog faalt.
Parkeerbehoefte
18. [appellante sub 2], [appellant sub 4], Stichting Hart in Takt en [appellant sub 6] betogen dat er geen behoefte is aan een parkeergarage met een capaciteit van 350 parkeerplaatsen.
In dit verband brengt [appellante sub 2] naar voren dat het aan het plan ten grondslag gelegde parkeeronderzoek is verouderd. [appellante sub 2] en [appellant sub 4] voeren aan dat ten onrechte ervan is uitgegaan dat de groei van de parkeerbehoefte gelijk opgaat met de groei van het aantal treinreizigers.
Stichting Hart in Takt voert aan dat ten onrechte ervan is uitgegaan dat de verwachte extra 115 treinreizigers allemaal met de auto naar het station komen.
18.1. De raad brengt naar voren dat in de plantoelichting aan de hand van het Parkeeronderzoek, reizigersonderzoek van de NS en het P+R rapport is berekend dat behoefte bestaat aan een parkeervoorziening met een capaciteit van 350 parkeerplaatsen.
Met betrekking tot het betoog van [appellante sub 2] dat het Parkeeronderzoek is verouderd, brengt de raad naar voren dat ten opzichte van de situatie in 2005 waarop dit onderzoek betrekking heeft geen relevante wijzigingen zijn opgetreden, zodat een actualisatie van het Parkeeronderzoek niet nodig was.
Met betrekking tot het betoog van [appellante sub 2] en [appellant sub 4] dat de groei van de parkeerbehoefte geen gelijke tred houdt met de groei van het aantal treinreizigers, brengt de raad naar voren dat daarbij is aangenomen dat verhoudingsgewijs het percentage treinreizigers dat met de auto naar het station komt gelijk blijft.
Met betrekking tot het betoog van Stichting Hart in Takt dat niet alle verwachte extra 115 treinreizigers met de auto komen, wijst de raad erop dat het onderzoek van Movares de potentie van de overstap van de auto naar de trein beschrijft, zodat aangenomen kan worden dat de genoemde 115 extra treinreizigers thans met de auto reizen.
18.2. De parkeerbehoefte van treinreizigers die gebruik maken van station Dieren is door de raad als volgt berekend.
Volgens het Parkeeronderzoek bedroeg in 2005 het aantal parkerende treinreizigers 175. Uit reizigersonderzoek van de NS blijkt dat het aantal in- en uitstappers in de periode 2005-2011 met 5% is toegenomen. Rekening houdend met een piektoeslag van 10% op drukke dagen gaat de raad uit van een actuele parkeerbehoefte van treinreizigers van 200 parkeerplaatsen. Uit het P+R rapport blijkt dat 75-150 potentiële treinreizigers station Dieren thans mijden vanwege de beperkte parkeermogelijkheden. Op basis van dit onderzoek gaat de raad uit van een latente parkeerbehoefte van 115 parkeerplaatsen. Teneinde de gemiddelde parkeerdruk onder de 90% te houden zijn voor piekmomenten 35 extra parkeerplaatsen voorzien.
Aldus gaat de raad uit van een parkeerbehoefte van treinreizigers die gebruik maken van station Dieren van (200+115+35=) 350 parkeerplaatsen.
18.3. Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [appellante sub 2], [appellant sub 4], Stichting Hart in Takt en [appellant sub 6] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de aan het plan ten grondslag liggende berekening van de actuele behoefte aan parkeerplaatsen bij station Dieren waarin het plan voorziet zodanig afwijkt van hetgeen redelijkerwijs is te verwachten dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen baseren. Daarom heeft de raad zich op grond van deze berekening op het standpunt mogen stellen dat de parkeergelegenheid die het plan mogelijk maakt voorziet in een actuele behoefte.
Het betoog faalt.
Parkeerdruk
19. [appellant sub 4], Stichting Hart in Takt en [appellant sub 7] vrezen dat de parkeerdruk in de Oranjebuurt als gevolg van de uitvoering van het plan toeneemt, althans niet afneemt.
[appellant sub 4] en [appellant sub 6] wijzen erop dat de P+R voorziening ten onrechte mede is bestemd voor bezoekers van het winkelcentrum Calluna.
[appellant sub 3] betoogt dat nu voor parkeren in de P+R voorziening niet zal hoeven worden betaald, deze zal worden gebruikt door anderen dan treinreizigers. De dienstbaarheid van de P+R voorziening aan het station is in het plan ten onrechte niet gewaarborgd.
19.1. De raad brengt naar voren dat hij verwacht dat door de P+R voorziening de parkeerdruk in Dieren-Zuid afneemt en dat mocht de parkeerdruk niet afnemen alsnog maatregelen kunnen worden getroffen.
Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 4] en [appellant sub 6] dat de P+R voorziening mede is bedoeld voor bezoekers van het winkelcentrum Calluna, wijst de raad erop dat bij het winkelcentrum zelf voldoende parkeergelegenheid is, zodat er voor het winkelend publiek dat met de auto komt geen aanleiding is om uit te wijken naar de P+R voorziening bij het station.
19.2. [appellant sub 4], Stichting Hart in Takt en [appellant sub 7] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan waarmee extra parkeercapaciteit voor treinreizigers aan de rand van de Oranjebuurt wordt mogelijk gemaakt, leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de Oranjebuurt. Nu niet is weersproken dat bij het winkelcentrum Calluna voldoende gelegenheid is om gratis te parkeren en niet aannemelijk is gemaakt dat elders in Dieren-Zuid onvoldoende gelegenheid is om gratis te parkeren, heeft de raad in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat de P+R voorziening voornamelijk zal worden gebruikt door treinreizigers. In geval toch een onaanvaardbare parkeerdruk in de Oranjebuurt zou ontstaan, kunnen alsnog maatregelen worden getroffen om deze naar een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om thans reeds te waarborgen dat de P+R voorziening uitsluitend door treinreizigers wordt gebruikt.
Het betoog faalt.
Alternatievenonderzoek
20. [appellanten sub 1] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven voor de P+R voorziening.
[appellante sub 2] betoogt dat ten onrechte niet is gekozen voor het terrein van het gazon tussen de Prins Bernhardlaan en de Noorder Parallelweg en dat een terrein aan de Burgemeester Bloemersstraat ten onrechte zelfs niet in overweging is genomen. Verder betoogt [appellante sub 2] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van betaald parkeren.
Koeders betoogt dat de raad ten onrechte voorbijgaat aan de locatie ter plaatse van het benzinestation aan de Burgemeester de Bruinstraat en hij ten onrechte ook andere locaties aan de zuid- en zuidoostzijde van het station ongeschikt acht.
[appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte niet voor een alternatieve locatie heeft gekozen.
[appellant sub 4] en de Stichting Hart in Takt betogen dan ten onrechte niet is gekozen voor parkeren op maaiveldhoogte.
20.1. De raad brengt naar voren dat het onderzoek naar locaties is gedaan aan de hand van het "voorlopig ontwerp stationsomgeving Dieren" van juni 2012. Belangrijk uitgangspunt van de raad is om de totale parkeerbehoefte te concentreren in één parkeervoorziening zo dicht mogelijk bij het station ter voorkoming van zoekverkeer en parkeren in de buurt.
Met betrekking tot parkeren op maaiveldhoogte brengt de raad naar voren dat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstelling de parkeervoorzieningen te concentreren.
Uit het voorlopig ontwerp stationsomgeving Dieren blijkt dat ten zuiden van het station de benodigde fysieke ruimte ontbreekt om binnen de gestelde ruimtelijke en fysieke kaders een parkeervoorziening voor 350 parkeerplaatsen aan te leggen, aldus de raad.
Met betrekking tot het door [appellante sub 2] aangedragen alternatief om het gazon tussen de Prins Bernhardlaan en de Noorder Parallelweg ten behoeve van een parkeerplaats te verharden, brengt de raad naar voren dat hij hier een groenbestemming wenst te handhaven en dat dit terrein te klein is om in de parkeerbehoefte te voorzien, temeer nu het deels zal gaan dienen als waterretentiegebied. Met betrekking tot het terrein aan de Burgemeester Bloemersstraat wijst de raad erop dat dit op meer dan 200 meter afstand van het station is gelegen, waardoor automobilisten naar dichterbij gelegen parkeerplaatsen zullen zoeken. Verder brengt de raad naar voren dat met de realisering van de P+R voorziening wordt beoogd het treingebruik te stimuleren. Een betaalde parkeervoorziening zou hieraan afbreuk doen.
Tegen de door [appellant sub 3] voorgestelde locatie aan de Burgemeester de Bruinstraat brengt de raad in dat deze op te grote afstand van het station ligt en onvoldoende parkeercapaciteit kan herbergen. Met betrekking tot andere locaties aan de zuid- en zuidoostzijde van het station brengt de raad aanvullend nog naar voren dat de zuidzijde van het station direct grenst aan het beschermde dorpsgezicht, zodat het niet in de rede ligt hier een P+R voorziening te situeren.
20.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de keuze van de bestemming onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven of de voor- en nadelen daarvan onvoldoende in de afweging heeft betrokken.
Het betoog faalt.
Verkeerssituatie
21. [appellant sub 7] brengt naar voren dat als gevolg van de P+R voorziening een gedeelte van de Noorder Parallelweg aan het openbaar verkeer zal worden onttrokken. Hij betoogt dat de gevolgen hiervan voor de verkeerssituatie in de Oranjebuurt onvoldoende zijn onderzocht. Stichting Hart in Takt betoogt dat de bereikbaarheid van de Oranjebuurt voor hulpdiensten en toeleveranciers ten onrechte niet is onderzocht.
21.1. De raad brengt naar voren dat uit het verkeerscirculatieplan blijkt dat het aantal verkeersbewegingen in de Oranjebuurt als gevolg van de P+R voorziening niet toeneemt en dat het plan niet in de weg staat aan een goede bereikbaarheid van de Oranjebuurt. [appellant sub 7] en de Stichting Hart in Takt hebben dit niet bestreden. Er is dan ook geen aanleiding voor oordeel dat het plan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid.
Het betoog faalt.
Geluidhinder
22. [appellanten sub 1] betogen dat de P+R voorziening leidt tot geluidhinder. [appellant sub 7] vreest geluidhinder door het toegenomen autoverkeer in de Oranjebuurt.
22.1. De raad brengt naar voren dat nu ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen aan de Prins Bernhardlaan niet wordt voldaan aan de in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: de VNG-brochure) vermelde, door het aspect geluid bepaalde richtafstand van 30 meter voor parkeervoorzieningen in een rustige woonwijk, akoestisch onderzoek is uitgevoerd.
Uit de Milieukundige onderbouwing geluid en luchtkwaliteit van DGMR van 26 april 2013 (hierna: Milieukundige onderbouwing) blijkt volgens de raad dat het gebruik van de P+R voorziening aan de voor geluidbelasting geldende normen uit het Activiteitenbesluit voldoet, mits bepaalde geluidwerende maatregelen worden getroffen. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 7] dat daarbij ten onrechte ervan is uitgegaan dat de Oranjebuurt een 30 km-zone is, brengt de raad naar voren dat daartoe een verkeersbesluit wordt genomen.
22.2. [appellanten sub 1] hebben niet gemotiveerd bestreden dat het gebruik van de P+R voorziening aan de voor geluidbelasting geldende normen uit het Activiteitenbesluit kan voldoen. Ter zitting is bevestigd dat bij de uitvoering van het plan een 30 km-zone wordt ingevoerd in de Oranjebuurt.
Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van de woningen aan de Prins Bernhardlaan en afwijking van de in de VNG-brochure vermelde richtafstand in dit geval gerechtvaardigd is.
Het betoog faalt.
Overige milieuaspecten
23. Ten aanzien van het bezwaar van [appellanten sub 1] tegen de toenemende luchtvervuiling door de vele auto’s die op een plaats direct grenzend aan hun tuin worden geparkeerd, brengt de raad naar voren dat uit de Milieukundige onderbouwing blijkt dat het gebruik van de P+R voorziening aan de voor luchtkwaliteit geldende wettelijke normen voldoet. [appellanten sub 1] hebben dit niet bestreden.
Het betoog faalt.
24. Met betrekking tot de vrees van [appellanten sub 1] voor trillingen stelt de raad zich onder verwijzing naar de in de zienswijzennota opgenomen aanvullende motivering van onderzoeksbureau DGMR op het standpunt dat het risico op trillingen als gevolg van het gebruik van de P+R voorziening ter plaatse van de woningen aan de Prins Bernhardlaan zeer gering is. [appellanten sub 1] hebben dit standpunt niet gemotiveerd betwist.
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
25. [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat. [appellanten sub 1] voeren daartoe aan dat hun uitzicht wordt aangetast, de lichtinval in hun tuin vermindert en er vanuit de P+R voorziening zicht zal zijn op hun huis en tuin, waardoor hun privacy wordt aangetast. [appellant sub 4] vreest verlies van uitzicht aan de achterzijde van de woning en minder zon in huis door de toegestane bouwhoogte van de P+R voorziening van 6,5 meter. Tevens vreest [appellant sub 4] overlast door auto’s, fietsers en hangjongeren. Stichting Hart in Takt en [appellant sub 7] vrezen voor de sociale veiligheid ter plaatse van de P+R voorziening.
25.1. De raad brengt naar voren dat door de P+R voorziening het uitzicht vanuit de woningen van [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] aan de Prins Bernhardlaan weliswaar wordt aangetast, maar dat gelet op de mogelijkheid dat bewoners van de tussenliggende Noorder Parallelweg afschermende beplanting in hun tuin konden plaatsen een vrij uitzicht in de bestaande situatie evenmin was verzekerd. Onder verwijzing naar de uitgevoerde bezonningsstudie stelt de raad zich op het standpunt dat de P+R voorziening slechts beperkt invloed heeft op de hoeveelheid zonlicht in de tuinen en woningen aan de Prins Bernhardlaan. Voorts wijst de raad erop dat de naar de woningen toegekeerde gevel van de P+R voorziening gesloten moet zijn zodat niet behoeft te worden gevreesd voor aantasting van de privacy. Verder brengt de raad naar voren dat tussen de woningen aan de Prins Bernhardlaan en de P+R voorziening een groene bufferstrook is voorzien, zodat overlast door auto’s en fietsers niet kan optreden. De raad ziet geen aanleiding voor de veronderstelling dat de locatie onveilig wordt en wijst er overigens op dat de sociale veiligheid een uitvoeringsaspect betreft.
25.2. Gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht, heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitvoering van het plan geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aan de Prins Bernhardlaan tot gevolg heeft. Daarbij heeft de Afdeling mede in aanmerking genomen dat het plan door de toepassing van gevarieerde hoogtebepalingen voldoende is afgestemd op de omgeving. Voor zover ter zitting is gewezen op een mogelijk plan dat voorziet in minder hoge bebouwing dan thans is toegestaan, doet dit niet af aan de planologische aanvaardbaarheid van het voorliggende plan.
Voorts geeft hetgeen Stichting Hart in Takt en [appellant sub 7] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet te verwachten is dat de P+R voorziening sociaal onveilig zal zijn en dat zo nodig maatregelen kunnen worden getroffen om de sociale veiligheid van de P+R voorziening te waarborgen.
De betogen falen.
Stedenbouwkundige inpassing
26. Stichting Hart in Takt en [appellant sub 7] voeren aan dat de rooilijn te ver in de richting van de Koningin Julianalaan is vastgelegd, waardoor de P+R voorziening het open zicht vanuit de Koningin Julianalaan zal aantasten.
Zij betogen voorts dat de omvang van de P+R voorziening niet is afgestemd op de Dierense schaal en de bestaande bebouwing. Er is volgens Stichting Hart in Takt geen relatie met de dorpsvisie Dieren.
26.1. De raad brengt naar voren dat hij heeft beoogd het zicht op het stationsgebouw vanuit de Koningin Julianalaan te behouden. Daartoe is de lijn van de voortuinen van de Koningin Julianalaan aangehouden als rooilijn voor de mogelijk gemaakte P+R voorziening.
Wat betreft de maatvoering van de P+R voorziening en de impact daarvan op de omgeving brengt de raad naar voren dat het gebouw zowel vanaf de Koningin Julianalaan als van de Harderwijkerweg niet in zijn volledige lengte zichtbaar zal zijn. Zichtbaar is afhankelijk van het perspectief de kop van het gebouw of een deel van de zijgevel. De raad verwijst in dit verband naar het inmiddels vastgestelde Beeldkwaliteitsplan dat als aanvulling op de welstandsnota het toetsingskader vormt voor de voor de P+R voorziening benodigde omgevingsvergunning.
Gelet op het betoog van de raad is er geen aanleiding voor het oordeel dat hij zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat kan worden voorzien in een aanvaardbare stedenbouwkundige inpassing van de P+R voorziening in de omgeving.
Het betoog faalt.
Uitvoerbaarheid
27. Het betoog van Stichting Hart in Takt dat het plan financieel niet uitvoerbaar is, faalt reeds omdat het niet is gemotiveerd.
Waardevermindering
28. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellanten sub 1] onderscheidenlijk [appellant sub 4] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Slotoverwegingen
29. Nu met het wijzigingsbesluit van 1 juli 2014 gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 6], dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten ten aanzien van deze beroepen te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellanten sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], Stichting Hart in Takt en [appellant sub 7] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Rheden van 28 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Dieren-Midden, locatie Stationsgebied" met kenmerk 13.45B voor zover gericht tegen de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding-1", "specifieke bouwaanduiding-2" en "specifieke bouwaanduiding-3" niet-ontvankelijk;
II. verklaart deze beroepen voor zover ontvankelijk ongegrond;
III. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Rheden tot wijziging van het bestemmingsplan "Dieren-Midden, locatie Stationsgebied" van 1 juli 2014 met kenmerk 14.57B ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Rheden tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; veroordeelt de raad van de gemeente Rheden tot vergoeding van bij [appellant sub 6] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 730,50 (zegge: zevenhonderddertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Rheden aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
a. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 4];
b. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 6].
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Baaren
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
579.