Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/4.4.2
4.4.2 Redelijk belang en processueel belang
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS598522:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Dit vereiste voldoende belang volgt uit art. 3:303 jo 326 Rv. Zie ook Dijk-Van der Ploeg 1997, p. 92-93, HR 28 februari 1992, NJ 1992, 458 m.nt. Ma (Koelman Buma).
Parl Gesch. Aanpassing BW (fnv. 3, 5 en 6), p. 173.
HR 16 juni 1985, NJ 1986, 149 m.nt. Ma (Stop Dodewaard arrest).
Beckman 2008, p. 75.
HR 15 oktober 1991, NJ 1992, m.nt. Ma, zie hierover Rechtspersonen (Overes) art. 295 aant. 3.
HR 19 mei 1989, NJ 1989, 652 (Dekker - Lucas Vereniging).
HR 28 februari 1992, NJ 1992, 458 m.nt. Ma (Koelman Buma).
HR 31 mei 1996, NJ 1996, 694 m.nt. Ma, AA 1997 p. 220 ev., m.nt. M.J.C.G. Raaijmakers, TVVS 1996, p. 203 met commentaar van Timmerman, (Lampe - Videoworks). Zie verder ook Pres. Rb. Amsterdam 3 juli 1996, JOR 1996/95 over het ontslag van een stichtingsbestuurder.
Wie een vordering tot vernietiging van een besluit op grond van art. 2:11 - 13 (oud) BW wilde instellen, moest een redelijk belang hebben bij de naleving van de wettelijke of statutaire bepaling die niet in acht genomen werd, zie art. 2:11 lid 2 (oud) BW. In het vervolg zal ik degene die de vordering instelt aanduiden als belanghebbende. Daarnaast diende de belanghebbende aan te tonen - en bij betwisting te bewijzen - dat hij ook processueel belang had bij de vordering.1
Het vereiste dat een redelijk belang bestaat bij het naleven van de geschonden verplichting heeft betrekking op de kring van personen die een vordering tot vernietiging van een besluit kunnen instellen. Tijdens de parlementaire behandeling van de invoeringswet is gevraagd wie tot die kring gerekend zouden moeten worden. Zouden de leden, aandeelhouders en bestuursleden van de rechtspersoon daar automatisch toe gerekend mogen worden? In de Memorie van Antwoord werd hierop als volgt geantwoord:
`Deze formulering is destijds bewust gekozen; zie Parl Gesch. Boek 2 p. 154, waar o.a. staat: `Met betrekking tot leden, aandeelhouders, bestuurders zal men eerder dan met betrekking tot derden, kunnen aannemen dat zij belang hebben bij de naleving van de geschonden regel; niettemin zal ook te hunnen aanzien de eis moeten worden gesteld dat zij een redelijk belang hebben.'2
Het hebben van de hoedanigheid van lid, aandeelhouder, bestuurder of anderszins institutioneel betrokkene maakte het aantonen van het redelijke belang wel eenvoudiger, zonder meer mocht dat niet worden aangenomen. Anderen dan de in de vorige zin genoemden konden eveneens belanghebbende zijn. Voor hen gold dat zij redelijk belang hadden als door het niet nakomen van de uit de wet of de statuten voortvloeiende verplichting specifiek en concreet nadeel dreigt voor deze belanghebbende in zijn verhouding tot de rechtspersoon.
Een andere benadering van het begrip belanghebbende wordt gevolgd in het jaarrekeningen-recht, art. 2:447-453 BW. In het Stop Dodewaard arrest maakte de Hoge Raad onderscheid tussen personen die behoren tot de kring van de bij de onderneming betrokkenen ter bescherming van wier belangen de jaarrekeningprocedure in het leven is geroepen en personen die niet tot die zgn. eerste kring behoren.3 Wie tot de eerste kring behoort wordt zonder meer als belanghebbende beschouwd. Wie niet tot die kring behoort, wordt alleen als belanghebbende beschouwd als hij aantoont dat hij concreet en specifiek nadeel leidt door het niet naleven van de wettelijke bepalingen ter zake van de jaarrekening.4 Nog weer anders wordt het begrip belanghebbende ingevuld in art. 2:295 BW. Om te bepalen of iemand belanghebbende is bij de vernietiging van een besluit tot statutenwijziging van een stichting, wordt door de Hoge Raad beoordeeld in het licht van de aard van de procedure (i.c. een verzoekschriftprocedure, art. 279 Rv) en de daarmee verbandhoudende wettelijke bepalingen. Ook hier wordt gewicht toegekend aan specifiek en concreet geleden nadeel als gevolg van de schending van het voorschrift.5
In het algemeen was van een redelijk belang sprake als de belanghebbende kon aantonen dat zijn belang door het niet naleven van een uit de wet of de statuten voortvloeiend voorschrift, was geschaad. Bijvoorbeeld door het niet in acht nemen van de vereisten voor het bijeenroepen van een vergadering, was de belanghebbende niet aanwezig in een algemene vergadering en heeft hij niet de kans gehad de deelnemers aan de besluitvorming van zijn standpunt te overtuigen.
Een voorbeeld van het ontbreken van het processueel belang geeft het arrest van de Hoge Raad inzake Dekker - Lucas Academie. Uit deze uitspraak volgt dat vernietiging van een besluit geen zin heeft als het de belanghebbende in feite te doen is om vernietiging van op het besluit gebaseerde rechtshandelingen terwijl de geldigheid van die rechtshandelingen niet afhankelijk is van het bestreden besluit. Dekker - lid van de Lucas vereniging en oud-cursist van de Lucas academie - vorderde vernietiging van de besluiten tot overdracht van de academie aan een andere ondernemer die het opleidingsinstituut wilde inbrengen in een bv. Deze besluiten tot overdracht, die genomen waren door de algemene ledenvergadering van de vereniging die het opleiding sinstituut exploiteerde, zouden zowel qua totstandkoming als qua inhoud in strijd met de wet, de statuten en de goede trouw zijn. Dekker hoopte hiermee te bereiken dat de in de vereniging bestaande situatie met betrekking tot inspraak, overleg, lesgelden, leerkrachten en andere studiefaciliteiten hersteld zou worden. Omdat Dekker niet had aangegeven hoe vernietiging van de besluiten tot overdracht, zou kunnen bijdragen aan het realiseren van het door hem gewenste doel, namelijk terugkeer naar de oude situatie, ontbrak naar het oordeel van de Rechtbank en het Hof het vereiste redelijk belang. Dekker had namelijk niet aangegeven op grond waarvan Luzac BV, sinds eind 1983 eigenaar van de Lucas Academie, een retro-overdracht van de academie aan de vereniging zou moeten bewerkstelligen als de besluiten vernietigd zouden zijn. En op geen enkele wijze was gebleken hoe eventuele vernietiging van de besluiten, die deels al waren uitgevoerd, het beoogde effect zou kunnen hebben. De vernietiging van de besluiten zou geen zin hebben omdat Dekker zijn doel, herstel van de oude situatie daarmee niet zou kunnen bereiken. De Hoge Raad overwoog naar aanleiding daarvan:
`3.1. Het Hof heeft hetgeen Dekker met betrekking tot zijn belang bij zijn vordering tot nietigverklaring van de besluiten van de ledenvergadering der vereniging heeft gesteld, aldus samengevat dat hij "er belang bij zou hebben dat de Lucas Academie weer door de vereniging zou worden geëxploiteerd, dat zijn lidmaatschap als oud-cursist zou worden erkend en dat kort gezegd - de oude situatie met betrekking tot de mate van inspraak, overleg, lesgelden, leerkrachten en andere studiefaciliteiten weer zou ontstaan". Het Hof heeft voorts vastgesteld dat Dekker niet heeft aangegeven, en dat ook overigens niet is gebleken, hoe een eventuele vernietiging van de besluiten - die reeds zijn uitgevoerd - "het beoogde effect zou kunnen hebben". Op grond van deze vaststellingen heeft het Hof geoordeeld dat de Rb. terecht de vordering bij gebreke van redelijk belang, waarmee het Hof kennelijk bedoelt belang bij de vordering, heeft afgewezen.'6
In deze uitspraak zien noch de Rechtbank noch het Hof dat het niet gaat om het `redelijk belang' maar om het 'processueel belang'. Door de vernietiging van de besluiten kan het eigenlijke doel van Dekker, herstel van de oude situatie niet bereikt worden.
In het geschil dat leidde tot het arrest van de Hoge Raad Koelman - Buma worden de begrippen redelijk belang en processueel belang niet goed uiteen gehouden. Koelman vorderde vernietiging van het besluit tot décharge voor het gevoerde beleid. Het doel dat Koelman daarmee wilde bereiken was het openbreken van de door het bestuur gesloten overeenkomsten over de afdracht van auteursrechten. Naar het oordeel van het Hof had Koelman geen redelijk belang bij vernietiging van het besluit van de algemene vergadering om het bestuur te déchargeren voor het gevoerde beleid. Vernietiging van het déchargebesluit zou namelijk niet leiden tot de vernietiging van de door het bestuur gesloten overeenkomsten met de BUMA over de afdracht van auteursrechten. Juist tegen die overeenkomsten waren de bezwaren van Koelman gericht. Hij meende dat hij daardoor in financieel opzicht te kort gedaan werd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een juiste uitleg had gegeven aan het begrip redelijk belang in art. 2:15 lid 3 BW. De overweging waarin dit aan de orde gesteld wordt, luidt als volgt:
`3. De onderdelen 2.2 en 2.3 strekken ten betoge dat het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de betekenis van het begrip redelijk belang in art. 2:11 (oud) lid 2 BW.
Dat betoog faalt. Het Hof heeft met de Rechtbank geoordeeld dat Koelman geen redelijk (curs AKW) belang heeft bij vernietiging van het besluit van 9 juni 1986 nu ook in geval van vernietiging van dit besluit de geldigheid van de kabelovereenkomst - waartegen de bezwaren van Koelman zich richten - onaangetast blijft. Met het oordeel dat aldus niet voldaan is aan de eis van een redelijk belang heeft het Hof geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent het begrip redelijk belang als bedoeld in voormelde bepaling.'7
Zowel het Hof als de Hoge Raad lijken hier het processuele belang en het redelijke belang op een lijn te stellen. Het vereiste dat de belanghebbende een redelijk belang heeft bij de vernietiging van het besluit ziet echter op de personen die de vordering kunnen instellen en niet op de vraag of het redelijk is het besluit te vernietigen. Met het 'redelijk belang bij de vernietiging' waarnaar verwezen wordt, zie de hierboven geciteerde overweging van de Hoge Raad, moet echter processueel belang bedoeld zijn. In deze uitspraak wordt dit door Hof en Hoge Raad min of meer op een lijn gesteld met het 'redelijk belang bij naleving van de verplichting' zoals dat in art. 2:15 lid 3 sub a BW is verwoord. Maeijer vraagt zich in zijn noot onder dit arrest af of dit er niet toe zal leiden dat het onderscheid tussen beide vereisten zal vervagen. Redelijk en processueel belang zijn echter twee verschillende dingen.
Een laatste voorbeeld waarin het onderscheid tussen redelijk en processueel belang niet consequent gehanteerd wordt, is te vinden in de uitspraak van de Hoge Raad in het Lampe Videoworks-arrest. De vordering tot vernietiging van een ontslagbesluit door de ontslagen bestuurder - die tevens aandeelhouder in de vennootschap was, vormde de inzet van de procedure. Geoordeeld werd dat hij in zijn kwaliteit van aandeelhouder niet zonder meer een redelijk belang bij de vernietiging van het ontslagbesluit had. Vereist was dat hij als aandeelhouder in zijn eigen belang benadeeld of geschaad was. De vraag was:
`of Lampe in zijn kwaliteit van aandeelhouder geacht moet worden steeds een 'redelijk belang' in de zin van art. 2:11 (oud) BW (thans art. 2:15 BW toev.: AKW) te hebben bij vernietiging van een besluit dat in strijd met de wet of statuten is tot stand gekomen. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord: nodig is dat de aandeelhouder in een eigen belang is of dreigt te worden geschaad, hetgeen hij bij betwisting van een redelijk belang zal hebben te stellen.'8
In zijn noot bij dit arrest schrijft Maeijer "Ik meen thans dat de toepassing van art. 2:15 lid 3 sub a BW de toepassing van art. 3:303 BW als het ware zal absorberen.' Daarmee lijkt Maeijer het redelijke en processueel belang op één lijn te stellen. Zo heeft de wetgever het naar mijn mening niet bedoeld. Dat volgt uit aan het begin van deze paragraaf geciteerde passage uit de memorie van toelichting. Nadat uiteengezet is wat met voldoende belang bedoeld wordt, volgt: 'niettemin zal ook te hunnen aanzien de eis moeten worden gesteld dat zij een redelijk belang hebben.' Daaruit leid ik af dat bedoeld is dat redelijk en processueel belang als twee verschillende voorwaarden naast elkaar bestaan.