Rb. Den Haag, 18-05-2017, nr. AWB - 16 , 25508
ECLI:NL:RBDHA:2017:5381, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
18-05-2017
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 25508
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:5381, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 18‑05‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:1802, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 31 Vreemdelingenwet 2000
Uitspraak 18‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Asiel bekering. Iran. Beroep ongegrond
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/25508
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2017 in de zaak tussen
[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Jusitie, verweerder
(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen T. Mehrian, tolk.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 31 juli 2015 onderhavige asielaanvraag ingediend.
2 Eiser heeft ten behoeve van zijn aanvraag aangevoerd dat zijn vader zijn moeder en zus vaak lastig viel. Zijn vader zette eiser vaak het huis uit en zorgde niet goed voor eiser. Daarom heeft eiser vaak buiten geleefd en heeft hij veel slechte vrienden gemaakt. Zijn vrienden waren allemaal verslaafd. Daardoor is eiser zelf ook verslaafd geraakt aan crystal meth. Vorig jaar kreeg eiser op zijn werk een klant, [naam] , waarmee hij langzaamaan bevriend raakte. [naam] vertelde veel aan eiser over het christendom en de bijbel. Hij heeft eiser geëvangeliseerd. Eiser is vervolgens twee keer naar een huiskerk gegaan. De derde keer heeft hij zijn moeder meegenomen naar de huiskerk. Op 2 juli 2015 wilde eiser opnieuw samen met zijn moeder naar de huiskerk gaan, maar toen zag hij voor de kerk dat twee vrienden van hem en de voorganger waren opgepakt. Eiser en zijn moeder zijn toen snel naar huis gegaan, hebben hun spullen gepakt en zijn naar eisers oma toe gegaan. Daar zijn zij gebleven tot zijn moeder via vrienden van vrienden een reiziger kon vinden waarmee zij Iran konden verlaten.
3 Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het asielrelaas van eiser drie elementen bevat, te weten de identiteit en nationaliteit van eiser, de problemen met zijn vader die streng islamitisch is en eisers bekering tot het christendom. De gestelde problemen met zijn vader en de bekering tot het christendom heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
4 Eiser voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Uit het door eiser overgelegde patiëntendossier blijkt dat eiser heeft geleden aan een drugsprobleem in Iran, dat hij vanwege het geloof heeft kunnen stoppen met het gebruik van drugs en dat hij het idee heeft dat de fysieke problemen die hij nog steeds ondervindt te maken hebben met het drugsprobleem. Deze rapportage moet van meer waarde worden geacht dan een opmerking van eiser tegenover de contactambtenaar dat hij geen fysieke problemen meer ondervindt. Eiser ziet het als een wonder dat hij geen belang meer voelde, na gebed, om de drugs te gebruiken. Dit afkicken wordt ook bevestigd in het patiëntendossier. De bekering van eiser is uniek en ingegeven door verschillende omstandigheden, zoals de gesprekken met [naam] , de bewustwording van eiser dat hij iets aan zijn verslaving moest doen en de vriendelijke en fijne sfeer in de huiskerk. Het wonder van de beantwoording van het gebed, waarbij eiser aan God vroeg te kunnen afkicken en de onmiddellijke beantwoording hiervan, heeft de bekering van eiser versneld. Eiser kan zich de precieze inhoud van de gesprekken met [naam] niet herinneren, maar wel de globale inhoud. Voor eiser was het enthousiasme waarmee [naam] over het christendom sprak bijzonder motiverend. Er was sprake van een vrijwillige gang van eiser naar de huiskerkbijeenkomsten, zij het dat hij hiertoe overgehaald is door iemand die hij volledig vertrouwde en bij wie hij het gevoel kreeg dat hij het beste met hem voor had. Eiser heeft problemen bij het opnemen van kennis. Uit zijn antwoorden blijkt bovendien dat hij basale kennis heeft over het christelijk geloof en de bijbel. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie de uitspraak van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) is dit ook hetgeen van een bekeerling verwacht kan worden.
Subsidiair stelt eiser dat wanneer de gebeurtenissen in Iran niet worden geloofd zijn bekering aannemelijk moet worden geacht vanwege het tentoonspreiden van het geloof in Nederland. Eiser is sinds 26 juli 2015 in Nederland en gaat voortdurend naar de kerk, volgt bijbelonderwijs en is in Nederland gedoopt. Het geloof is dus geen bevlieging voor eiser en hij wil het geloof zoals hij dit nu uitoefent graag voortzetten. Aangezien eiser niet meer in het bezit is van een geldig paspoort loopt hij wel degelijk risico bij terugkeer naar Iran. Eiser verwijst in dit kader naar het UK Home office rapport van 2 december 2015, waaruit blijkt dat Iraniërs zonder paspoort of geldig reisdocument worden gearresteerd en voorgeleid. Ook heeft eiser een tatoeage van een kruis op zijn hand, die bij de grenscontrole gezien zal worden. Eisers moeder heeft een vluchtelingenstatus gekregen. Zij is in contact gekomen met het christendom via eiser. Het is tegenstrijdig als eiser dan geen vluchtelingenstatus krijgt.
5 De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn gestelde verslaving aan crystal meth niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft in dit kader mede van belang mogen achten dat eiser deze stelling niet met documenten of anderszins heeft onderbouwd. Uit het door eiser overgelegde patiëntendossier blijkt weliswaar dat eiser zelf heeft verklaard dat hij drugs heeft gebruikt, maar hieruit volgt niet dat hij ook daadwerkelijk verslaafd is geweest aan drugs. Uit het rapport van FMMU blijkt bovendien dat geen klachten zijn vastgesteld en dat ook geen sprake is van beperkingen die relevant zijn voor het horen en het beslissen door verweerder. Daarnaast heeft verweerder de verklaringen van eiser in dit kader niet geloofwaardig kunnen achten. Zo heeft eiser verklaard dat hij vijf á zes jaar lang dagelijks crystal meth heeft gebruikt en dat hij fysiek geen problemen heeft ondervonden hiervan. Verweerder heeft, gelet op de in het voornemen genoemde informatie, deze verklaringen ongeloofwaardig kunnen achten, nu uit die informatie blijkt dat de effecten van het gebruik van crystal meth zowel op de lange als de korte termijn zeer ernstig zijn.
5.2
Met betrekking tot de gestelde bekering van eiser tot het christendom, overweegt de rechtbank het volgende. Eerst ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat sprake is van een (overwegend) passieve bekering. Daartoe is aangevoerd dat eiser na het gebed is afgekickt, hetgeen hij als een wonder beschouwt. Sindsdien is eiser bekeerd, zodat geen sprake is van een proces van bekering, maar van een ontwikkeling na deze gebeurtenis. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder de bekering niet ten onrechte als een actieve bekering heeft opgevat. Daartoe heeft verweerder van belang kunnen achten dat de bekering een proces is geweest, aangezien er een aanloop naar de bekering is geweest door de gesprekken tussen eiser en [naam] en het meermaals bezoeken van een huiskerk door eiser. Het proces van bekering is dus al gestart voordat eiser stelt te zijn afgekickt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in lijn met jurisprudentie van de Afdeling, in het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde geloofsovertuiging, de juiste maatstaf heeft toegepast. Verweerder heeft overeenkomstig de jurisprudentie van de Afdeling een vragenlijst gehanteerd, waarin de vragen grofweg zijn onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering en de persoonlijke betekenis hiervan voor de vreemdeling, vragen die betrekking hebben op de algemene kennis van de geloofsleer en tot slot vragen over de kerkgang van de vreemdeling (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955).
Verweerder heeft niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht dat eiser is bekeerd tot het christendom. Eisers verklaring dat hij in aanraking is gekomen met het christendom via [naam] heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht. Eiser kan immers niet aangeven sinds wanneer [naam] tot het christendom is bekeerd en waar de gesprekken met [naam] over gingen, meer dan de verschillen tussen de islam en het christendom. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, nu de gespreken zoals eiser stelt zoveel invloed op hem hebben gehad, van eiser verwacht mag worden hij zich de inhoud van de gesprekken nog goed kan herinneren. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard over de vraag of hij al dan niet vrijwillig met [naam] naar de huiskerk is gegaan. Nu verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiser via [naam] in aanraking is gekomen met het christendom, heeft verweerder zich eveneens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiser huiskerkdiensten heeft bezocht in Iran.
Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser slechts algemene termen gebruikt om te beschrijven wat hem aantrekt in het christendom. Eiser heeft meermaals de term ‘rust’ genoemd, maar kan geenszins duiden wat deze rust te maken heeft met het christendom. Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij summier verklaart op de vraag waarom de islam als religie niet meer voldeed voor hem en hij voorts summier verklaart over het evangelisch protestantisme en de ontstaansgeschiedenis van het protestantisme.
5.3
Met betrekking tot het standpunt dat eisers bekering geloofwaardig moet worden geacht vanwege zijn geloofsactiviteiten in Nederland, overweegt de rechtbank dat eisers verklaringen over geloofspraktijk en kerkgang onderdeel vormen van de beoordeling van zijn gestelde bekering. Daarnaast heeft verweerder terecht gesteld dat het relatief eenvoudig is om bij een kerk aan te sluiten en te laten dopen, zodat hiermee een oprechte diepgewortelde overtuiging niet aannemelijk wordt gemaakt.
5.4
Voor zover eiser stelt dat aan zijn moeder wel een verblijfsvergunning is verleend, zodat aan eiser ook een verblijfsvergunning verleend dient te worden, overweegt de rechtbank dat iedere zaak op zijn eigen merites beoordeeld wordt. Dat verweerder de bekering van eisers moeder geloofwaardig heeft geacht, maakt dus niet dat verweerder eisers bekering reeds om die reden ook geloofwaardig dient te achten.
5.5
Ten aanzien van eisers standpunt dat hij bij terugkeer een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) loopt omdat hij niet in het bezit is van zijn paspoort en hij in Nederland asiel heeft aangevraagd, overweegt de rechtbank als volgt. Er is geen sprake van illegale uitreis, nu eiser bij uitreis gebruik heeft gemaakt van zijn eigen paspoort en een visum. Bovendien blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1336 en 16 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3270) dat de Iraanse autoriteiten niet alle Iraniërs die terugkeren naar Iran bij aankomst onderzoeken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit wel zo is. Dat hij een tatoeage van een kruis op zijn hand heeft maakt dit niet anders, nu eiser deze tatoeage bij inreis in Iran kan bedekken en niet vaststaat dat hij zal worden verplicht de bedekking van zijn hand te halen.
6 Het beroep zal gelet op het voorgaande ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.