Rb. Rotterdam, 11-12-2007, nr. 07/610
ECLI:NL:RBROT:2007:BC1924
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
11-12-2007
- Zaaknummer
07/610
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BC1924, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 11‑12‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2008:BG5315, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Bij brief van 1 maart 2006 heeft eiser de gemeente Rotterdam aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, begroot op € 2.959.915,49, ten gevolge van de besluiten van 17 januari 1997 tot sluiting van discotheek La Xala, intrekking van de exploitatievergunning en weigering van de gevraagde nachtontheffing.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: BESLU 07/610 SCHV
Uitspraak in het geding tussen
[Eiser], wonende te Rotterdam, eiser,
gemachtigde mr. M.P.Ph.M. Weerts, advocaat te Rotterdam,
en
de burgemeester van Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 1 maart 2006 heeft eiser de gemeente Rotterdam aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, begroot op € 2.959.915,49, ten gevolge van de besluiten van 17 januari 1997 tot sluiting van discotheek La Xala, intrekking van de exploitatievergunning en weigering van de gevraagde nachtontheffing.
Bij besluit van 12 juli 2006 heeft de loco-burgemeester het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eisers gemachtigde bij brief van 21 augustus 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 januari 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eisers gemachtigde bij brief van 19 februari 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 6 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2007. Aanwezig waren eiser, zijn gemachtigde en P.G. Lagerweij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. de Wit en J.H. Stuit.
2 Overwegingen
Eiser exploiteerde in de jaren ’90 discotheek La Xala te Rotterdam. Naar aanleiding van een politieonderzoek op 12 januari 1997 heeft verweerder bij besluiten van 17 januari 1997 de discotheek gesloten voor een jaar, de op naam van eiser staande exploitatievergunning ingetrokken en de gevraagde nachtontheffing geweigerd. Het door eiser tegen deze besluiten gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 10 april 1997 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft eiser in november 1997 ingetrokken.
Eiser is op basis van het politieonderzoek van 12 januari 1997 ook strafrechtelijk vervolgd. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft eiser op 15 november 2004 in hoger beroep vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat de resultaten van het politieonderzoek van 12 januari 2007 onrechtmatig waren verkregen en zonder deze resultaten de ten lastelegging niet bewezen kon worden.
Naar aanleiding van deze vrijspraak heeft eiser verweerder verzocht om vergoeding van de schade ten gevolge van de besluiten van 17 januari 1997. Bij brief van 1 maart 2006 heeft eiser de schade gesteld op € 2.959.915,49.
Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en deze afwijzing gehandhaafd bij het bestreden besluit. Verweerder heeft daarbij overwogen dat er geen schadeplichtigheid bestaat, omdat de besluiten van 17 januari 1997 in rechte vast zijn komen te staan en de rechtmatigheid van deze besluiten daarom gegeven is.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat in zijn geval een uitzondering op de leer van de formele rechtskracht van zuivere schadebesluiten gemaakt moet worden omdat hij zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar tegen de besluiten van 17 januari 1997 destijds heeft ingetrokken op basis van een toezegging door gemeenteambtenaar T. Peeters en het intrekken van zijn beroep hem niet kan worden verweten. Verder heeft eiser de rechtmatigheid van de besluiten van 17 januari 1997 bestreden en heeft hij aangevoerd dat causaal verband bestaat tussen de besluiten van 17 januari 1997 en de door hem gestelde en nader onderbouwde schade. Voorts heeft eiser gesteld dat verweerder hem onrechtmatig een exploitatieverbod heeft opgelegd door in de aan Westendorp Pieters en Stroes verleende exploitatievergunning van 16 juli 2001 de voorwaarde op te nemen dat eiser niet bij de exploitatie betrokken mag zijn.
De rechtbank overweegt dat de omvang van dit geding is beperkt tot de afwijzing van het schadevergoedingsverzoek en de handhaving daarvan bij het bestreden besluit. Dit schadeverzoek betreft uitsluitend de schade die voortvloeit uit de gestelde onrechtmatigheid van de besluiten van 17 januari 1997. Hetgeen eiser over een hem opgelegd exploitatieverbod heeft aangevoerd, is gerelateerd aan een exploitatievergunning van 16 juli 2001 en niet aan het bestreden besluit, noch aan de besluiten van 17 januari 1997. Deze grond laat de rechtbank daarom buiten beoordeling, omdat die buiten het bestreden besluit om gaat.
Ten aanzien van de besluiten van 17 januari 1997 overweegt de rechtbank dat deze onherroepelijk zijn geworden in november 1997, nadat eiser zijn beroep tegen het besluit van 10 april 1997, waarbij zijn bezwaren tegen de besluiten van 17 januari 1997 ongegrond waren verklaard, heeft ingetrokken . Deze besluiten hebben formele rechtskracht verkregen. De rechtmatigheid van de besluiten van 17 januari 1997 is daarmee gegeven. Wat eiser inhoudelijk tegen deze besluiten heeft aangevoerd kan in het onderhavige geding niet meer aan de orde komen.
Op grond van de leer van de formele rechtskracht (arrest Van Heesch/Van den Akker) moet, zowel wat betreft de wijze van tot stand komen als wat zijn inhoud betreft, van de rechtmatigheid van een besluit worden uitgegaan als daartegen beroep heeft opengestaan en daarvan geen gebruik is gemaakt of het beroep is verworpen. Dit geldt in beginsel ook dan, indien een beschikking waarvan als vaststaand mag worden aangenomen dat zij, als daartegen tijdig beroep zou zijn ingesteld, zou zijn vernietigd. De formele rechtskracht kan slechts worden doorbroken in uitzonderlijke gevallen, waarin het door toedoen van het bestuursorgaan niet aan betrokkene is toe te rekenen dat hij de administratieve procedure ongebruikt heeft gelaten of niet heeft voltooid of het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit uitdrukkelijk (voor het verstrijken van de bezwaar- of beroepstermijn) heeft erkend. Van een dergelijke erkenning door het bestuursorgaan is geen sprake.
Eiser heeft aangevoerd dat hij het beroep destijds heeft ingetrokken op basis van toezeggingen door gemeenteambtenaar T. Peeters en dat het hem niet kan worden aangerekend zijn beroep te hebben ingetrokken. Hiermee doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel en op de uitzondering op de leer van de formele rechtskracht. Er is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel als het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen doet, die voor de betrokkene gedragsbepalend zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Eiser heeft ter zitting gezegd dat hij gedurende en na de bezwaarfase – zijnde de periode van half januari tot april/mei 1997 - drie gesprekken met Peeters heeft gevoerd over het heropenen van La Xala en de urgentie daarvan vanwege een dreigend faillissement. Deze gesprekken zijn niet in aanwezigheid van een jurist gevoerd. Peeters zou tegen eiser hebben gezegd dat hij het beroep maar moest intrekken en dat het dan allemaal in orde zou komen, hetgeen inhield dat het opengaan van de discotheek dan snel geregeld zou zijn. Eiser heeft gezegd dat Peeters hem heeft uitgenodigd om in de privésfeer te praten over de opheffing van de sluiting, maar dat hij daarop niet is ingegaan. Eiser heeft verder gezegd dat hij in november 1997 het beroep heeft ingetrokken, omdat toen een aanvraag voor een exploitatievergunning voor La Xala door een andere exploitant liep en eiser de afwikkeling van deze aanvraag niet wilde doorkruisen met zijn beroepszaak. Vanwege zijn penibele financiële situatie had eiser er belang bij dat de discotheek zo snel mogelijk geopend zou worden.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem door de genoemde gemeenteambtenaar toezeggingen zijn gedaan. De betreffende gemeenteambtenaar was niet bevoegd tot het doen van toezeggingen over te nemen besluiten, noch is gebleken dat de schijn van bevoegdheid is gewekt. Uit de door eiser ter zitting geschetste gang van zaken rond de met Peeters gevoerde gesprekken had eiser er niet zonder meer vanuit kunnen gaan dat Peeters voor het bevoegde orgaan sprak. Tevens is niet gebleken dat er uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezeggingen gedaan zijn. Eiser heeft zijn stellingen niet met enig bewijsmateriaal onderbouwd. Nog minder is gebleken dat eiser daarnaar heeft gehandeld. Integendeel, hij heeft zijn beroep pas in november 1997, bijna een half jaar nadat hij de gesprekken met Peeters heeft gevoerd, ingetrokken en de reden die hij hiervoor ter zitting heeft gegeven was zijn wens om de aanvraagprocedure voor een exploitatievergunning door een andere exploitant van La Xala te bespoedigen, althans niet te vertragen. Van gedragsbepalend handelen op grond van uitlatingen van Peeters kan om die reden niet worden gesproken. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om Peeters als getuige te horen.
Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is om een uitzondering te maken op de regel dat van de rechtmatigheid van een onherroepelijk geworden besluit moet worden uitgegaan. Gegeven de rechtmatigheid van de besluiten van 17 januari 1997 ontstaat ten gevolge van deze besluiten geen schadeplicht. Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding dan ook terecht afgewezen. Eisers beroep daartegen is ongegrond.
Aan beoordeling van al het overige dat door eiser is aangevoerd, komt de rechtbank niet toe. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A. I. van Strien, voorzitter, en mr. M. Schoneveld en mr. J.E. Hoitink, leden, en door de voorzitter en M.B. van Zantvoort, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 11 december 2007
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.