Vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191, rov. 4.3.3.
HR, 11-04-2017, nr. 15/04162
ECLI:NL:HR:2017:666
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-04-2017
- Zaaknummer
15/04162
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:666, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑04‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:258, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:3356
ECLI:NL:PHR:2017:258, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:666, Gevolgd
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0192
NbSr 2017/191
Uitspraak 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. ’s Hofs overweging bevat, i.s.m. art. 359.6 Sv, geen opgave van de redenen die i.h.b. hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359.8 Sv tot nietigheid. Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
11 april 2017
Strafkamer
nr. S 15/04162
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 juli 2015, nummer 23/004970-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "diefstal" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de straf die in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat voor de gedupeerden schade en hinder veroorzaakt. In het nadeel van de verdachte slaat het hof acht op een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juli 2015 waaruit blijkt dat hij eerder voor diefstal onherroepelijk is veroordeeld.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierna te melden straf passend en geboden."
2.3.
Deze overweging bevat, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2202).
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2017.
Conclusie 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. ’s Hofs overweging bevat, i.s.m. art. 359.6 Sv, geen opgave van de redenen die i.h.b. hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359.8 Sv tot nietigheid. Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing.
Nr. 15/04162 Zitting: 28 februari 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is door de enkelvoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2015 voor “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359 lid 6 Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.2. Het hof heeft in zijn aantekening van het mondeling arrest ter motivering van de opgelegde (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van vier weken onder de kop “Oplegging van straf” het volgende overwogen:
“De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de straf die in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat voor de gedupeerden schade en hinder veroorzaakt. In het nadeel van de verdachte slaat het hof acht op een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juli 2015 waaruit blijkt dat hij eerder voor diefstal onherroepelijk is veroordeeld.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierna te melden straf passend en geboden.”
3.3. Blijkens recente rechtspraak van de Hoge Raad wordt het motiveringsvereiste van art. 359 lid 6 Sv aldus ingevuld dat uit de strafmotivering expliciet moet blijken dat de rechter onder ogen heeft gezien dat hij een straf of maatregel oplegt die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt door in de strafmotivering tot uitdrukking te brengen dat zo'n sanctie wordt opgelegd en die sanctieoplegging te verbinden met in de strafmotivering opgegeven redenen.1.
3.4. Het hof heeft eerst de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf en de in hoger beroep gevorderde straf weergegeven. Vervolgens heeft het hof na de door hem gegeven standaardmotivering, een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de ernst van het gepleegde feit en daarbij tevens gelet op de schade en overlast die het handelen van de verdachte heeft voor gedupeerden. Ten nadele van de verdachte heeft het hof nog zijn justitiële documentatie meegewogen (recidive). Tenslotte heeft het hof, ‘al het vorenstaande overwegende, oplegging van de hierna te melden straf passend en geboden’ geacht. Daarmee wordt de lat die de Hoge Raad heeft gelegd in zijn hierboven genoemde recente rechtspraak niet gehaald. Door in zijn strafmotivering slechts te verwijzen naar ‘de hierna te melden straf” heeft het hof immers niet ondubbelzinnig doen blijken dat hij onder ogen heeft gezien dat een straf wordt opgelegd die vrijheidsbeneming met zich brengt. De overwegingen van het hof bevatten aldus, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Daarmee schiet de strafmotivering tekort. Het middel slaagt.2.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑02‑2017
Vgl. recente arresten waarin voldaan was aan het motiveringsvoorschrift van art. 359 lid 6 Sv: HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2852 (betrof een grensgeval; het hof had de opgelegde straf in de strafmotivering omschreven als een deels voorwaardelijke gevangenisstraf), HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2772 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191.Recente arresten waarin niet aan het vereiste werd voldaan: o.m. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2202 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2193 (grensgeval; het hof overwoog geen aanleiding te zien af te wijken van de in eerste aanleg opgelegde straf, die het hof passend en geboden achtte (die straf betrof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand). Het hof had naar het oordeel van de Hoge Raad met zijn overwegingen de drempel van art. 359 lid 6 Sv niet gehaald). Hierbij teken ik aan dat de Hoge Raad het motiveringsvoorschrift van art. 359 lid 6 Sv zodanig gewicht toekent dat in dergelijke zaken kennelijk geen plaats is voor afdoening met toepassing van art. 80a RO wegens onvoldoende belang van de verdachte bij de klacht (vgl. de conclusie van AG Knigge (ECLI:NL:PHR:2016:742) vóór HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2202 en de conclusie van AG Vegter (ECLI:NL:PHR:2015:1747) vóór HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2580).