Rb. Overijssel, 24-06-2016, nr. 08/910078-14
ECLI:NL:RBOVE:2016:2292, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
24-06-2016
- Zaaknummer
08/910078-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2016:2292, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 24‑06‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:429, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 24‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Een 19-jarige en een 26-jarige man uit België moeten 11 jaar de cel in wegens doodslag op een 25-jarige Enschedeër. Dat heeft de rechtbank Overijssel besloten. De twee mannen staken in de nacht van 26 op 27 september 2014 het slachtoffer neer in de portiek van zijn woning. De aanleiding zou een ruzie zijn over de omgangsregeling van het dochtertje van het slachtoffer en zijn ex-vriendin. Niet bewezen is dat de twee mannen van tevoren van plan waren om het slachtoffer om het leven te brengen. De rechtbank spreekt de 23-jarige ex-vriendin van het slachtoffer uit Bergen op Zoom en haar 60-jarige moeder vrij van betrokkenheid bij het misdrijf.
Partij(en)
Rechtbank Overijssel
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/910078-14
Datum vonnis: 24 juni 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in de P.I.V. Zwolle in Zwolle.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 januari 2015, 25 maart 2015, 17 juni 2015, 9 september 2015 (voortgezet op 10 september 2015), 4 december 2015, 19 februari 2016, 20 april 2016 en 23 mei 2016 (voortgezet op 24 mei 2016, 25 mei 2016, 26 mei 2016 en 10 juni 2016). De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A.P.J.J. Lousberg en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van het leven heeft beroofd,
althans daaraan medeplichtig is geweest,
dan wel [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, welk feit de dood ten gevolge heeft gehad,
althans daar aan medeplichtig is geweest.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij op of omstreeks 27 september 2014 in de gemeente Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken;
althans medeplichtigheid daar aan
immers is verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, bij dit misdrijf opzettelijk behulpzaam geweest en/of opzettelijk
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] het adres/ de verblijfplaats van die [slachtoffer] te
verschaffen en/of die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te instrueren om zich
met een of meer ander(en) naar die [slachtoffer] te begeven en/of die [slachtoffer] aan te
spreken op de persoonlijke relatie van haar, verdachte, en die [slachtoffer] ;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 27 september 2014 in de gemeente Enschede, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft/hebben toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
althans medeplichtigheid daar aan
immers is verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, bij dit misdrijf opzettelijk behulpzaam geweest en/of opzettelijk
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] het adres/ de verblijfplaats van die [slachtoffer] te
verschaffen en/of die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te instrueren om zich
met een of meer ander(en) naar die [slachtoffer] te begeven en/of die [slachtoffer] aan te
spreken op de persoonlijke relatie van haar, verdachte, en die [slachtoffer] .
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair in de eerste plaats ten laste gelegde, medeplegen van moord, bewezen wordt verklaard en dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte alles heeft gedaan om haar voornemen om [slachtoffer] om het leven te brengen uit te voeren, behalve zelf naar Enschede rijden. Zij heeft de moord niet feitelijk gepleegd, maar heeft wel bewust en nauw samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) die de feitelijke uitvoering van de moord voor hun rekening hebben genomen.
Verdachte is medepleger van de moord op [slachtoffer] . Moord, omdat van meet af aan de bedoeling was dat [slachtoffer] om het leven zou worden gebracht. Daarin zit de voorbedachte rade besloten, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte 1] onbetrouwbaar zijn en dat deze moeten worden uitgesloten van het bewijs. Daarnaast kan het (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict en de deelneming niet worden bewezen. Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet als medepleger van het primair ten laste gelegde kan worden aangemerkt. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat de verdachte niet daadwerkelijk uitvoerder is geweest en dat zij niet wist van de plannen van de daders. Ook de medeplichtigheid van verdachte kan niet worden bewezen.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
5.2.1
De feiten en omstandigheden
Gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer] en verdachte (hierna: [verdachte] ) hebben een relatie gehad waaruit op [geboortedag] 2013 een dochtertje genaamd [dochter] is geboren. [slachtoffer] en [verdachte] woonden samen aan de [adres 1] in Enschede. Op enig moment is de relatie tussen [slachtoffer] en [verdachte] beëindigd. Begin juli 2014 is [verdachte] met [dochter] bij haar moeder, verdachtes medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), aan de [adres 2] in [woonplaats] gaan wonen. Omdat [slachtoffer] het niet eens was met een permanent verblijf van [dochter] buiten Enschede heeft hij in augustus 2014 een kort geding aangespannen tegen [verdachte] .
Op 18 september 2014 heeft de voorzieningenrechter in kort geding bepaald, dat [verdachte] met [dochter] binnen een week na betekening van het vonnis diende terug te keren naar Enschede op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 250,-- per dag indien zij in gebreke bleef.
[verdachte] heeft in de week na dat vonnis gezegd dat [slachtoffer] maar beter dood kan zijn en dat zij wilde dat hij er niet meer was/dood was. Ook [verdachte] nieuwe vriend [medeverdachte 1] was getuige van dergelijke uitlatingen.
[medeverdachte 1] heeft in de week na het kort geding vonnis diverse personen benaderd met het verzoek om een wapen te leveren of een “gevaarlijke man”. Daarbij wordt onder andere gesproken over “een blaffer met demper” en een “pang pang”.
Op 22 september 2014 tussen 11.00 uur en 15.45 uur heeft [medeverdachte 1] de volgende sms-jes naar [verdachte] gestuurd:
“stuur eens het nummer van die kutturk” en “in welk casino zit hij schatke als ik het regel is er geen weg trg en moet je beseffen dat als [dochter] vraagt later achter haar echte vader hoop ik dat je ermee kunt leren leven eh” en “wat ga je haar dan wijsmaken” en “en we zullen er 9 van de 10 900 euro voor moeten neerleggen heb ik al bij een paar mensen gehoord” en “je wilt dan dat ik het regel”.
Op dinsdag 23 september 2014 zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] samen met een vriendin van [verdachte] genaamd [naam 1] naar Rotterdam en [woonplaats] gegaan. In Rotterdam zijn diverse kledingstukken en een petje en schoenen gekocht voor [medeverdachte 1] . In [woonplaats] zijn vervolgens nog messen bij de [bedrijf] en (elders) een masker gekocht.
Op woensdag 24 september 2014 zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] samen naar Enschede gereden. In Enschede zijn ze onder meer langs de flat aan de [straat] gereden waar [slachtoffer] woonachtig was.
Op donderdag 25 september 2014 heeft in de avonduren sms-contact plaatsgevonden tussen de telefoon van [medeverdachte 1] en die van [medeverdachte 2] . Met de telefoon van [medeverdachte 1] is naar de telefoon van [medeverdachte 2] ge-sms’t: “kun jij aan een pang pang geraken of gevaarlijke mannen”. Vervolgens is er op de telefoon van [medeverdachte 1] een sms bericht binnengekomen met de tekst: “ja bel is man” en “ik heb pang pang hier bij mij liggen en zware manne ben ik en ken er veel dus bel is makker wat is er aan de hand”. Hierna is er tussen beide toestellen een belcontact van ongeveer vier minuten.
Op 26 september 2014 heeft [medeverdachte 1] ’s ochtends onder andere een mes in een foedraal bij de [bedrijf] gekocht. Uit diverse verklaringen volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een groot deel van die vrijdag samen hebben doorgebracht. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] omstreeks 13.00 uur/13.30 uur in de woning van haar moeder in [woonplaats] gezien. Rond 16.00 uur zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij [naam 2] . Rond 19.00 uur zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vertrokken vanaf de woning van [verdachte] in [woonplaats] in de zwarte Volkswagen Golf van [medeverdachte 1] moeder.
Op 27 september 2016 omstreeks 01.20 uur is een getuige, woonachtig in dezelfde flat als [slachtoffer] , wakker geworden van autoportieren die meerdere keren hard werden dichtgeslagen. Zij ziet aan de achterzijde van de flat, ter hoogte van haar balkon, een zwarte of donkerkleurige VW Golf hatchback of daarop lijkende auto met haaietand/vinantenne op het dak en sportvelgen. Er stonden twee jongens of mannen bij de auto die bij de achterbank van de auto bezig waren alsof ze de achterbank opklapten of wat met de voorstoel deden. De mannen waren opvallen nerveus. Ze keken steeds schichtig om zich heen en omhoog naar de flatwoningen. Ze praatten niet met elkaar, maar maakten elkaar dingen duidelijk met hun handen. Op een gegeven moment liepen de twee mannen weg bij de auto in de richting van de [straat] . Ze liepen om de flat heen. De ene man was ongeveer 20 jaar oud. Hij droeg donkere kleding, een donker shirt met glitters er op en een zwarte baseballpet. De andere man had een blanke huidskleur en was ongeveer 30 jaar oud. Hij droeg een lichtkleurige joggingbroek en een lichtkleurig shirt met lange mouwen. Ook hij droeg een zwarte baseballpet.
Op 27 september 2014 om 01.44 uur heeft [naam 3] een bericht van [slachtoffer] ontvangen via Facebook. Daarna heeft zij geen antwoord meer gekregen.
In de nacht van 26 op 27 september 2014 heeft [getuige 1] heel vaak de deurbel horen gaan en heeft zij gehoord dat haar broer [slachtoffer] via de intercom sprak met iemand en vroeg wie daar was. Vervolgens heeft zij hem naar zijn slaapkamer horen gaan, waarna de deurbel opnieuw ging en zij haar broer weer via de intercom heeft horen praten. Haar broer zei “Ik ken je niet, ik kom naar beneden”. Ze heeft gehoord dat haar broer naar beneden liep. Ze is na ongeveer vijf minuten naar beneden gegaan. Toen zij de trap afkwam en richting de toegangsdeur van de portiek keek, zag zij haar broer [slachtoffer] met zijn rug rechts tegen de muur. Zij heeft de nieuwe vriend van [verdachte] heel dicht voor haar broer zien staan. Zij heeft gezien dat hij breed stond, alsof hij haar broer wat aan wilde doen. Zij zag aan het gezicht van haar broer dat hij angstig was. Getuige vond de situatie dreigend en was bang. Zij heeft gezien dat een andere man die zij niet kende, de deur openhield. Hij stond half in de deuropening en half in de hal. Deze man stond heel dicht achter de vriend van [verdachte] . Haar broer, het slachtoffer, heeft naar de getuige toe bevestigd dat één van de mannen de nieuwe vriend van [verdachte] was en heeft haar gevraagd de politie te bellen. Toen de getuige de trap op rende om dat te doen, hoorde zij haar broer schreeuwen en “au” roepen. Zij is daarop direct naar beneden gerend en zag dat haar broer buiten op straat in elkaar zakte.
[medeverdachte 1] heeft bekend dat hij één van die mannen was.
[medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] op enig moment vastgepakt.
Getuige [getuige 2] heeft om 01.51 uur het alarmnummer van de politie gebeld, nadat de zus van het slachtoffer, getuige [getuige 1] , voor de auto van getuige [getuige 2] was gesprongen en hem had gevraagd om de politie en de ambulance te bellen.
Om 01.53 uur heeft de politiemeldkamer aan een politie-eenheid de opdracht gegeven om te rijden naar de [straat] in Enschede, omdat zich daar ergens een steekpartij had voorgedaan.
Omstreeks 02.10 uur wordt gestopt met de reanimatie van [slachtoffer] omdat hij was overleden.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] is gebleken dat er sprake is van twee steekwonden; een steekwond links voor aan de borst met daarmee samenhangend een steekkanaal waarin de linkerlong en het hart zijn geperforeerd en een steekwond links aan de buik met oppervlakkige perforatie van de buikwand zonder perforatie van inwendige organen. De arts en patholoog A. Maes van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van een bij leven opgelopen steekverwonding links aan de borst.
Het steekkanaal van de verwonding links aan de borst loopt van links naar rechts en iets voetwaarts (vanuit rugligging slachtoffer bezien) en voorwaarts.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn op zaterdag 27 september 2016 omstreeks 04.00/04.30 uur weer in de woning in [woonplaats] . Diezelfde dag omstreeks 17.00 uur zijn verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] in [woonplaats] aangehouden. Zij zaten alle drie in de hiervoor genoemde zwarte Volkswagen Golf. Deze auto had wielen die voorzien waren van sportvelgen. Op het dak van de auto was een antenne aangebracht in de vorm van een haaietand/haaievin. Ten tijde van de aanhouding droeg [medeverdachte 2] een zwart t-shirt met daarop glinsterende chroomkleurige punten die een afbeelding vormden.
Op aanwijzen van [medeverdachte 1] zijn diverse goederen aangetroffen. Bij de verzorgingsplaats Struik aan de A1 zijn twee zwarte baseball petjes waarvan één petje met het opschrift “Special Forces”, één paar zwarte leren handschoenen, één paar gele huishoudhandschoenen en twee messen in een sloot en weiland aangetroffen. Bij de verzorgingsplaats Varakker aan de A15 zijn in een vuilniszak een mes, een wit masker, een valse Belgische kentekenplaat, een handdoek, een blauwe hoodie met het opschrift “Red Bridge NYC”, een zwart/wit gebreide trui met col en een fles met terpentine in een plastic tas van Praxis aangetroffen. Bij de carwash in Niel (België) zijn in een zwarte vuilniszak onder andere een zwarte joggingbroek met witte strepen op de zijkant, een grijze joggingbroek, een grijs T-shirt, een paar schoenen, een paar grijze sokken en een verpakking van een Lebara simkaart aangetroffen. In een stoffen tas in de afvalcontainer werd een gas-alarmpistool aangetroffen.
De aangetroffen goederen zijn door het team Forensische Opsporing onderzocht op onder meer biologische sporen. Deze sporen en sporendragers zijn voor nader onderzoek overgedragen aan het NFI.
Door middel van vergelijkend DNA-onderzoek door het NFI is op de binnenrand van de zwarte baseball pet met het opschrift “Special Forces” het DNA-profiel van [medeverdachte 1] aangetroffen. Op de binnenrand van de andere zwarte baseball pet is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Het DNA-profiel van [medeverdachte 2] matcht met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal van de bemonstering van de binnenrand van de pet.
Op de binnenzijde van de zwarte leren handschoenen is het DNA-profiel van [medeverdachte 1] aangetroffen en op de buitenzijde van die handschoen is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan de bemonstering celmateriaal bevat van [medeverdachte 1] en [slachtoffer] .
Op de binnenzijde van de gele huishoudhandschoen is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan de bemonstering celmateriaal bevat van [medeverdachte 2] en [verdachte] .
Op het lemmet van één van de bij de verzorgingsplaats Struik aangetroffen messen is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan de bemonstering celmateriaal bevat van [slachtoffer] en minimaal één andere persoon.
Op de blauwe hoodie is zowel het DNA-profiel van [medeverdachte 1] als dat van [slachtoffer] aangetroffen. Op de zwart/wit gebreide trui zijn twee DNA-mengprofielen aangetroffen waarvan de ene bemonstering celmateriaal bevat van [medeverdachte 1] en [verdachte] en de andere bemonstering celmateriaal van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en minimaal één onbekende persoon.
Op de grijze joggingbroek is zowel het DNA-profiel van [medeverdachte 1] als dat van [slachtoffer] aangetroffen.
Op de zwarte joggingbroek is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan de bemonstering celmateriaal bevat van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en minimaal één onbekende persoon.
Daarnaast is bij het onderzoek door de politie in de omgeving van de [straat] aan de achterzijde van de flat ter hoogte van de achteruitgang van het portiek een foedraal van een mes aangetroffen. Door middel van vergelijkend DNA-onderzoek door het NFI is op het foedraal het DNA-profiel van [medeverdachte 1] aangetroffen. Twee van de aangetroffen messen zijn soortgelijk aan messen die in de keukenla van [medeverdachte 3] zijn aangetroffen, terwijl soortgelijke messen in sets verkocht worden in de [bedrijf] . De [bedrijf] verkoopt ook messen in een foedraal die soortgelijk zijn aan het bebloede mes dat bij de verzorgingsplaats Struik en de foedraal die achter de flat waar [slachtoffer] woonde zijn aangetroffen.
Op zaterdag 27 september 2014 ‘s middags heeft [medeverdachte 1] aan [verdachte] een sms gestuurd waarin hij vraagt om € 250,-- voor [medeverdachte 2] , die om dat bedrag heeft gevraagd. [verdachte] heeft geantwoord dat dat goed was.
5.2.2
Het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet aanwezig was op het moment dat [slachtoffer] door messteken om het leven werd gebracht en dat zij geen rol in de feitelijke uitvoering van het doden van [slachtoffer] heeft gehad. Verdachte is dan ook geen pleger van de moord / doodslag.
De artikelen 47 tot en met 51 Wetboek van Strafrecht (Sr) bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm -, onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is; de verdachte moet een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding (HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het om het leven brengen van [slachtoffer] . In dat verband merkt de rechtbank het volgende op.
Verdachte heeft na het kort geding vonnis van 18 september 2014 gezegd, dat zij wilde dat het slachtoffer dood was, echter het enkele wensen van de dood van [slachtoffer] levert geen wezenlijke bijdrage aan het delict en dus geen medeplegen op. Weliswaar zijn er in de week voorafgaand aan het delict handelingen verricht door verdachte en haar mededader(s) die een relatie zouden kunnen hebben met het later gepleegde delict – de aanschaf van onder andere kleding, messen en een masker en de reis op woensdag 24 september 2014 naar Enschede –, maar ook deze handelingen van [verdachte] zijn van onvoldoende gewicht om een wezenlijke bijdrage aan het delict op te leveren, met name nu op geen enkele wijze is komen vast te staan dat zonder genoemde handelingen de uitvoering van het delict geen doorgang zou hebben kunnen vinden. Daar komt bij dat verdachte voorafgaand aan het delict op 26 september 2014, rond 19.00 uur voor het laatst contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Tussen 26 september 2014 omstreeks 19.00 uur en 27 september 2014 04.00/04.30 uur is er geen contact vastgesteld tussen verdachte enerzijds en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] anderzijds, zodat ook niet blijkt van enige rol van verdachte vlak voor, tijdens of direct na het strafbare feit; op geen enkele wijze is komen vast te staan dat verdachte tussen genoemde tijdstippen enige invloed heeft kunnen uitoefenen op het al dan niet uitvoeren van het strafbare feit en de wijze waarop dat zou gebeuren.
De officier van justitie heeft nog aangevoerd dat de bijdrage van verdachte blijkt uit haar eigen verklaring waarin zij zegt dat zij wist van het bedreigen en aframmelen van [slachtoffer] , dat zij volgens [medeverdachte 1] na het strafbare feit de haren van [medeverdachte 2] heeft geknipt, dat zij een sms van [medeverdachte 1] heeft ontvangen waarin staat dat zij haar sim-kaart moest vernietigen, dat er een kapotte sim-kaart in haar prullenbak is aangetroffen en dat zij een motief heeft.
Voor zover deze omstandigheden al bewezen kunnen worden, vormen zij naar het oordeel van de rechtbank noch afzonderlijk noch samen en ook niet met hetgeen in bovenstaande alinea is overwogen een wezenlijke en significante bijdrage van verdachte aan de dood van [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van medeplegen van moord / doodslag. Reeds om die reden wordt verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
5.2.3
Het subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair ten laste gelegde
De officier van justitie heeft kennelijk bedoeld om subsidiair ten laste te leggen het medeplegen van medeplichtigheid aan moord / doodslag door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en meer subsidiair ten laste te leggen het plegen / medeplegen van zware mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en nog meer subsidiair het medeplegen van medeplichtigheid aan zware mishandeling door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Ten aanzien van het kennelijk subsidiair ten laste gelegde medeplegen van medeplichtigheid aan moord / doodslag door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] overweegt de rechtbank als volgt.
De feitelijke omschrijving van die medeplichtigheid bestaat uit: het verschaffen van het adres / de verblijfplaats van [slachtoffer] aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of het instrueren van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] om zich naar die [slachtoffer] te begeven en/of die [slachtoffer] aan te spreken op de persoonlijke relatie van verdachte en die [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen, indien al bewezen, geen medeplichtigheid aan het misdrijf moord en/of doodslag opleveren. In de eerste plaats is verdachte niet betrokken geweest bij de feitelijke uitvoering van het misdrijf, zodat geen sprake kan zijn van medeplichtigheid in de vorm van behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf. In de tweede plaats dragen de omschreven handelingen onvoldoende bij aan het bevorderen en/of vergemakkelijken van het gepleegde misdrijf, zodat ook geen sprake kan zijn van het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf.
De rechtbank komt aldus ook tot een vrijspraak van het kennelijk subsidiair tenlastegelegde.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, al zouden de omschreven handelingen wel medeplichtigheid opleveren, niet kan worden bewezen dat deze handelingen op 27 september 2014 in Enschede plaatsvonden, zoals in de tenlastelegging is vermeld.
Ten aanzien van het kennelijk meer subsidiair ten laste gelegde plegen / medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, is de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot het medeplegen, van oordeel dat verdachte geen pleger of medepleger is van de zware mishandeling, zodat ook voor dit ten laste gelegde feit een vrijspraak volgt.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de medeplichtigheid komt de rechtbank tenslotte tot een vrijspraak van het kennelijk nog meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van medeplichtigheid aan zware mishandeling door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] .
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat zij daarvan wordt vrijgesproken.
6. De schade van benadeelden
6.1
De vordering van de benadeelde partij
Mevrouw [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 9.732,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer] , niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
7. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden; daarvan is een afzonderlijke beschikking opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2016.