Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 54
Geldend
Geldend vanaf 21-05-1977
- Bronpublicatie:
08-11-1968, Trb. 1974, 35 (uitgifte: 15-03-1974, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-05-1977
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-1997, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke Staat kan bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of van toetreding verklaren dat hij zich niet gebonden acht door artikel 52 van dit Verdrag. Andere Verdragsluitende Partijen zijn niet gebonden door artikel 52 met betrekking tot een Verdragsluitende Partij die een dergelijke verklaring heeft afgelegd.
2.
Bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of van toetreding kan elke Staat, door middel van een aan de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving, verklaren dat hij voor de toepassing van dit Verdrag bromfietsen als motorfietsen behandelt ( artikel 1 (n)).
Door middel van een aan de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving kan elke Staat deze verklaring naderhand te allen tijde intrekken.
3.
De verklaringen bedoeld in het tweede lid van dit artikel treden in werking zes maanden na de datum waarop de Secretaris-Generaal deze kennisgeving heeft ontvangen, of op de datum waarop het Verdrag voor deze Staat van kracht wordt, welke van beide data later valt.
4.
Elke verandering van een vroeger gekozen onderscheidingsteken, waarvan kennis is gegeven overeenkomstig artikel 45, vierde lid, of artikel 46, derde lid, van dit Verdrag, treedt in werking drie maanden na de datum waarop de Secretaris-Generaal de kennisgeving hiervan heeft ontvangen.
5.
Elk voorbehoud ten aanzien van dit Verdrag en de bijlagen daarbij, met uitzondering van het voorbehoud bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is toegestaan op voorwaarde dat elk voorbehoud schriftelijk wordt gemaakt, en dat het, indien het is gemaakt vóór de nederlegging van de akte van bekrachtiging of van toetreding, in deze akte wordt bevestigd. De Secretaris-Generaal deelt deze voorbehouden mede aan alle Staten bedoeld in artikel 45, eerste lid, van dit Verdrag.
6.
Elke Verdragsluitende Partij die een voorbehoud heeft gemaakt of een verklaring heeft afgelegd zoals bedoeld in het eerste of het vierde lid van dit artikel, kan dit te allen tijde intrekken door middel van een tot de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving.
7.
Elk voorbehoud, gemaakt overeenkomstig het vijfde lid van dit artikel,
- (a)
wijzigt voor de Verdragsluitende Partij die het voorbehoud heeft gemaakt de bepalingen van dit Verdrag waarop het voorbehoud betrekking heeft, zulks overeenkomstig de draagwijdte van het voorbehoud;
- (b)
wijzigt deze bepalingen in dezelfde mate voor de andere Verdragsluitende Partijen ten aanzien van hun betrekkingen met de Verdragsluitende Partij die het voorbehoud heeft gemaakt.