Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/6.5.2.3
6.5.2.3 De rang van de in art. 51 lid 3 Fw bedoelde vordering op de boedel
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS375966:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Zie hierover ook Van der Weijden 2009, p. 138.
Het is maar de vraag of dit risico bij een 'echte' objectief relatieve werking niet bestaat. Anders dan het geval is bij verhaal door een individuele schuldeiser na een beroep op de actio Pauliana van art. 3:45 BW, zal de verdeling van de executieopbrengst na een beroep op de faillissementspauliana niet via de kwaliteitsrekening van de deurwaarder of de notaris lopen, maar via de boedel. De wederpartij loopt ook in dat geval het risico dat de boedel negatief is.
Zie ook Faber 2005, nr. 331.
Zie HR 5 september 1997, NJ 1998, 437, nt. PvS; JOR 1997/102, nt. De Liagre Biihl en NEDF (Ontvanger/Hamm q.q.); HR 7 juni 2002, NJ 2002, 608, nt. JBMV; JOR 2002/147, nt. Boekraad (Komdeur q.q./Nationale Nederlanden) en HR 8 juni 2007, NJ 2007, 419, nt. PvS; JOR 2007/221, nt. Steneker (Van der Werff q.q./BLG).
Een ander aspect dat verband houdt met de objectief relatieve werking van de vernietiging is de rang van de in art. 51 lid 3 Fw bedoelde vordering op de boedel. Is dit een concurrente boedelvordering, dan leidt strikte toepassing van art. 51 lid 1 en lid 3 Fw er onder omstandigheden toe dat de schuldeisers door vernietiging in een betere positie verkeren dan zonder de aangevochten rechtshandeling het geval zou zijn geweest.1 In het bijzonder moet daarbij worden gedacht aan situaties waarin sprake is van een negatieve boedel. Het is dan niet uitgesloten dat de wederpartij de van de schuldenaar ontvangen prestatie volledig aan de boedel restitueert (art. 51 lid 1 Fw), terwijl de curator de tegenprestatie - 'voor zover de boedel erdoor is gebaat' - slechts gedeeltelijk aan hem terug kan geven (art. 51 lid 3 Fw).2 De wederpartij van de schuldenaar doet er dan ook verstandig aan om - indien mogelijk - zijn schuld aan de boedel te verrekenen met zijn vordering op de boedel, dan wel zich met betrekking tot deze schuld op een opschortingsrecht te beroepen, zolang de curator de op de boedel rustende verplichting niet nakomt.3 Om binnen het systeem van art. 51 lid 1 en lid 3 Fw zoveel mogelijk te bereiken dat de vernietiging per saldo niet verder werkt dan nodig is om het nadeel op te heffen, zou de vordering op de boedel van art. 51 lid 3 Fw als superpreferent moeten worden aangemerkt. Opgemerkt zij echter dat deze oplossing niet goed aansluit bij de jurisprudentie van de Hoge Raad over de rang van boedelvorderingen uit onverschuldigde betaling.4