Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 14 Algemene eisen betreffende het manoeuvreren met voertuigen
Geldend
Geldend vanaf 21-05-1977
- Bronpublicatie:
08-11-1968, Trb. 1974, 35 (uitgifte: 15-03-1974, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-05-1977
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-1997, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke bestuurder die een handeling met zijn voertuig wenst uit te voeren zoals het verlaten van een rij geparkeerde voertuigen of het zich er in begeven, het zich naar rechts of naar links op de rijbaan begeven, of het links of rechts een andere weg inslaan, of een aan de weg gelegen perceel binnenrijden, dient zich er eerst van te overtuigen dat hij zulks kan doen zonder het risico, gevaar op te leveren voor andere weggebruikers die vóór of achter hem rijden, of die op het punt staan hem te passeren, waarbij hij rekening dient te houden met hun plaats, richting en snelheid.
2.
Elke bestuurder die wenst te keren, of die achteruit wenst te rijden dient er zich eerst van te overtuigen dat hij zulks kan doen zonder voor andere weggebruikers een gevaar of belemmering op te leveren.
3.
Alvorens te keren of af te slaan of met een handeling te beginnen die een zijwaartse verplaatsing inhoudt, dient de bestuurder zijn bedoelingen tijdig op duidelijk wijze kenbaar te maken met behulp van de richtingaanwijzer of -aanwijzers van zijn voertuig, of bij gebreke hiervan door, indien mogelijk, het juiste teken te geven met zijn hand. De waarschuwing door middel van de richtingaanwijzer of -aanwijzers dient gedurende de gehele manoeuvre te worden gegeven en te worden beëindigd zodra de manoeuvre is voltooid.