Rb. Zutphen, 31-05-2006, nr. 71566FARK05-1361
ECLI:NL:RBZUT:2006:AX6825
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
31-05-2006
- Zaaknummer
71566FARK05-1361
- LJN
AX6825
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2006:AX6825, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 31‑05‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2006/117
JIN 2006/284
Uitspraak 31‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Artikel 1:141 lid 4 BW is alleen van toepassing, indien een verrekenbeding is overeengekomen dat impliciet of expliciet ook winst uit een rechtspersoon of een personenvennootschap in de verrekening betrekt. Of het verrekenbeding dat partijen zijn overeengekomen ook ziet op dergelijke winsten moet aan de hand van de Haviltex-formule worden bepaald. Hiervoor zijn allereerst van belang de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden, de omstandigheden waaronder deze zijn gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen. In casu ziet het verrekenbeding alleen op winst uit onderneming in een eenmanszaak en is verrekening overeenkomstig artikel 1:141 lid 4 niet aan de orde.
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel
Afdeling Familie
Uitspraak: 31 mei 2006
Zaaknummer: 71566 FARK 05-1361
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[verzoekster],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
verzoekster, hierna te noemen de vrouw,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: thans mr. J.W.Th.M. Follender Grossfeld te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
verweerder, hierna te noemen de man,
procureur: thans mr. J.J.F.A. Ligthart.
Het verdere verloop van de procedure
Dit verdere verloop blijkt uit:
- de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 14 december 2005;
- de brief met bijlagen van mr. Ligthart van 31 januari 2006;
- de brief met bijlage van mr. Gaaf van 20 februari 2006;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 13 april 2006.
De verdere beoordeling
De rechtbank neemt over al hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 14 december 2005.
Bij deze tussenbeschikking is de behandeling ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de verdeling van gemeenschappelijke zaken en ten aanzien van de kosten van deze procedure aangehouden en is partijen onder meer verzocht een overzicht van te verrekenen bedragen en een voorstel tot afwikkeling over te leggen.
Vaststaande feiten
In de huwelijkse voorwaarden die partijen hebben gemaakt bij een akte die op 10 juni 1997 voor mr. A.G. van der Reijt, notaris te ’s-Heerenberg is verleden, zijn zij naast uitsluiting van elke gemeenschap van goederen tevens een periodiek verrekenbeding van inkomsten overeengekomen. Dit beding is opgenomen in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden dat voor zover hier van belang luidt als volgt:
Artikel 9:
1. Partijen verplichten zich jegens elkaar jaarlijks ter verdeling bij helfte bijeen te voegen hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze aan beiden ten goede is gekomen. Onder inkomsten uit arbeid worden in dit verband begrepen de uitkeringen welke geacht worden in de plaats te treden van inkomsten uit arbeid, zoals sociale uitkeringen en pensioenen. De bepaling van de omvang van de netto-inkomsten uit arbeid, waaronder begrepen winst uit onderneming, geschiedt door het belastbaar inkomen voor de heffing van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, voor zover afkomstig uit arbeid, te verminderen met de daarover betaalde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
2. (...)
3. (...)
4. (...)
5. De verrekening vindt niet plaats over de periode gedurende welke partijen gescheiden zijn van tafel en bed of naders dan in onderling overleg niet samenwonen.
6. (...)
In de lijst van aanbrengsten, die aan de akte van huwelijkse voorwaarden is gehecht, is vermeld dat de man de aandelen in [naam B.V.] en overige tot zijn ondernemingsvermogen behorende goederen ten huwelijk heeft aangebracht.
Er heeft nooit enige verrekening van inkomsten heeft plaatsgehad.
Partijen zijn samen eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats]. Zij zijn ten aanzien van deze woning een tweetal hypothecaire geldleningen aangegaan bij de [bank] die op 7 januari 2005 bedroegen € 90.755,59 (aflossingsvrij) en
€ 57.448,58 (aflossingsverplichting van € 226,89 per maand).
Verdeling woning
Zowel de man als de vrouw hebben verzocht om toedeling van de woning.
Toedeling dient te geschieden op grond van een afweging van de belangen die elk van partijen heeft bij toedeling van de woning.
Op de zitting van 13 april hebben beide partijen zich daarover desgevraagd uitgelaten.
De vrouw heeft het volgende belang gesteld. Zij woont thans met [zoon], de zoon van partijen, die zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft, in de woning. Het is voor [zoon] van belang dat hij in zijn vertrouwde omgeving kan blijven wonen en spelen. Zij is actief in de paardensport. Bij de woning hoort een weiland van ongeveer 1,6 hectare. Zij heeft een paard aan huis en is in verband met de paardensport op de woning met toebehoren aangewezen. Zij is verder voornemens uit de paardensport inkomsten te genereren.
De man heeft in verband met zijn belang aangevoerd dat hij is geboren en getogen in [plaats], dat al zijn vrienden, kennissen en familie daar wonen, en dat hij daar zijn sport, voetbal, bedrijft. Hij heeft verder zijn bedrijf in [plaats], al gaat dit bedrijf waarschijnlijk volgend jaar naar [plaats] verhuizen. Hij heeft veel energie in de woning gestoken. Het is niet makkelijk in [plaats] een vergelijkbare woning te verwerven. Ook de man rijdt paard.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen die de vrouw heeft gesteld voor toedeling van de woning zwaarder wegen dan de belangen die de man heeft gesteld.
Overwogen wordt dat de man zijn belang om in [plaats] te wonen, omdat hij daar zijn sociale netwerk heeft, ook op andere wijze kan dienen. Hij is daarvoor niet gebonden aan de woning aan de [adres]. Ook al zou het niet makkelijk zijn een vergelijkbare woning in [plaats] te verwerven, er is gesteld noch gebleken dat het niet mogelijk is. Dat het bedrijf van de man in [plaats] is gevestigd vormt naar het oordeel van de rechtbank geen zwaarwegend belang van de man bij toedeling van de woning, nu is gebleken dat het bedrijf (waarschijnlijk) volgende jaar naar [plaats] verhuist en de woning niet op enige wijze met het bedrijf is verbonden.
Weliswaar kan ook de vrouw haar belangen op andere wijze dienen door ten behoeve van [zoon] te trachten een woning in de nabijheid van de huidige woning te verwerven en door daarnaast een ander terrein te zoeken voor de realisering van haar plannen inzake de paardensport. Zij zal naar het oordeel van de rechtbank dit alternatief minder makkelijk kunnen realiseren dan de man zijn alternatief.
Dat de man, zoals hij heeft aangevoerd, belang heeft bij toedeling, omdat hij veel energie in de woning heeft gestoken, mag juist zijn, daar staat tegenover dat ook de vrouw veel energie in de woning heeft gestoken zodat dit belang voor beide partijen even zwaar moet wegen en niet de doorslag kan geven.
Partijen hebben beiden verklaard in staat te zijn de toedeling van de woning te financieren.
Op de zitting zijn partijen ten aanzien van de woning overeengekomen dat zij via hun raadslieden de vrije verkoopwaarde van de woning met toebehoren laten taxeren en deze taxatie – gedurende het verloop van de procedure in eerste instantie – als bindend beschouwen. Toedeling van de woning aan de vrouw zal dan ook geschieden tegen deze aldus vastgestelde waarde onder de verplichting voor de vrouw de hypothecaire geldleningen geheel over te nemen onder vrijwaring van de man en om wegens overbedeling aan de man te betalen de helft van het positief verschil tussen de waarde van de woning en de totale omvang van de hypothecaire geldleningen. De vrouw dient zich ervoor in te spannen dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke verbondenheid voor deze geldleningen. Tevens zal worden bepaald dat in de akte van verdeling een recht van eerste koop en een meerwaardeverrekening worden opgenomen op de wijze als is bepaald in het proces-verbaal van de zitting van 13 april 2006. Voor effectuering van deze verdeling moet ten slotte nog worden voldaan aan de leveringsformaliteiten, te weten de inschrijving van een notariële akte van verdeling en inschrijving van een afschrift daarvan in de openbare registers. De vrouw dient het bedrag wegens overbedeling te voldoen ter gelegenheid van de levering via de kwaliteitsrekening van de notaris.
Verrekening ten aanzien van aandelen in [naam B.V.]
De vrouw heeft haar verzoek op dit punt gewijzigd en vraagt thans om verrekening ten aanzien van deze aandelen met toepassing van artikel 1:141 lid 4 BW. Zij heeft daartoe gesteld dat in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden duidelijk is vermeld dat de verrekening ook betrekking heeft op winst uit onderneming, waaronder ook winst in een B.V., waarvan de man directeur en enig aandeelhouder is, is begrepen.
De man heeft het verzoek van de vrouw bestreden en gesteld dat toepassing van artikel 1:141 lid 4 BW niet aan de orde is. Hij heeft aangevoerd dat voor het antwoord op de vraag wat onder de te verrekenen inkomsten valt moet worden aangeknoopt bij het belastbaar inkomen zoals dat in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden duidelijk is bepaald en dat de winst van de B.V. daar beslist niet onder valt.
Partijen zijn het erover eens dat de aandelen niet behoren tot het te verrekenen vermogen. Zij verschillen van mening over de vraag of artikel 1:141 lid 4 hier kan leiden tot enige verrekening ten aanzien van de winsten van de B.V.
Toepassing van deze bepaling is aan de orde, indien:
(1) een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van een niet op zijn naam uitgeoefende onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komt en
(2) een verrekenbeding is overeengekomen dat ook ondernemingswinsten omvat. In verband hiermee kan de vraag rijzen of er overeenkomstig artikel 1:141 lid 4 BW moet worden verrekend ongeacht de bron van de winst. Naar de letter genomen zou deze bepaling immers zo kunnen worden uitgelegd dat niet uitgekeerde winsten in een B.V. ook moeten worden verrekend, indien partijen een verrekenbeding ten aanzien van winst uit onderneming uit een eenmanszaak zijn overeengekomen. Nu de tekst van deze bepaling op dit punt geen duidelijkheid geeft wordt te rade gegaan bij de Memorie van Toelichting Tweede Kamer bij wetsvoorstel 27 554, p. 16 waar ten aanzien van artikel 1:141 lid 4, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld: Het vierde lid verschaft een voorziening in geval een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winst van een niet op zijn naam gevoerde onderneming hem rechtstreeks of onmiddellijk ten goede komt. Het gaat dan om een onderneming die in vorm van een rechtspersoon of vennootschap onder firma wordt gedreven. In dat geval dient voor de uitvoering van een beding dat winsten uit een dergelijke onderneming in de verrekening betrekt een in het maatschappelijk verkeer als redelijk beschouwde winst te worden bepaald. (...) Voorwaarde is wel dat de verrekenplicht ook impliciet of expliciet dergelijke ondernemingswinsten omvat.
Gelet op deze toelichting is een ruime uitleg uitgesloten en is artikel 1:141 lid 4 BW alleen van toepassing indien een verrekenbeding is overeengekomen dat impliciet of expliciet ook winst uit een rechtspersoon of personenvennootschap in de verrekening betrekt.
Aan voorwaarde (1) is voldaan, nu de man directeur en enig aandeelhouder van [naam B.V.] en haar dochtermaatschappijen is.
Het debat van partijen spitst zich toe op de vraag of het verrekenbeding impliciet of expliciet ook ziet op niet uitgekeerde winst in de B.V. van de man en aldus aan voorwaarde (2) is voldaan. Deze vraag moet niet alleen worden beantwoord op grond van de tekst en inhoud van de huwelijkse voorwaarden, maar ook aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen hebben afgeleid en van wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
In dit verband zijn allereerst vooral van belang de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden op dit punt, de omstandigheden waaronder deze zijn gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen.
Op de zitting van 13 april 2006 hebben zowel de man als de vrouw verklaard dat zij niet weten waarom in de akte van huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding is opgenomen. De vrouw heeft verder nog verklaard van de hele gang van zaken rond de huwelijkse voorwaarden niets meer te weten. De man heeft nog verklaard dat de huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt ten behoeve van de continuïteit van zijn onderneming bij een echtscheiding, hetgeen de vrouw niet heeft betwist.
In artikel 9 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden is kort gezegd bepaald dat partijen verrekenen wat van hun netto-inkomsten uit arbeid na voldoening van de kosten van de huishouding resteert. Voor het bepalen van de omvang van de netto-inkomsten uit arbeid wordt daaronder vervolgens uitdrukkelijk winst uit onderneming begrepen en wordt aangeknoopt bij het belastbaar inkomen voor de heffing van de inkomstenbelasting, voor zover afkomstig uit arbeid, verminderd met de daarover betaalde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Gelet op de redactie van artikel 9 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden tegen de achtergrond van wat de man heeft verklaard omtrent de redenen voor het maken van de huwelijkse voorwaarden (continuïteit onderneming bij echtscheiding) wordt geoordeeld dat een redelijke uitleg van de huwelijkse voorwaarden met zich brengt dat het verrekenbeding wel ziet op winst uit onderneming die voor de inkomstenbelasting relevant is, maar niet op winst uit onderneming die is gemaakt door de B.V. van de man en nog niet is uitgekeerd. Daarvoor is ook van belang dat de man op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden zijn onderneming al uitoefende in de vorm van een B.V. en de niet uitgekeerde winsten in de B.V. expliciet noch impliciet onder de werking van het verrekenbeding zijn gebracht.
Aangezien zoals hiervoor is vastgesteld het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden van partijen niet op de niet uitgekeerde ondernemingswinsten in de B.V. ziet zullen de verzoeken van de vrouw die de verrekening ten aanzien van de aandelen in [naam B.V.] betreffen, worden afgewezen.
Afstorting ouderdomspensioen
Ten behoeve van de man wordt in [naam B.V.] een ouderdomspensioen opgebouwd. Dit pensioen moet worden verevend overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten na scheiding (WVPS).
De vrouw heeft gesteld dat het redelijk is dat het aandeel van de vrouw in het ouderdomspensioen van de man door de B.V. wordt afgestort bij een door de vrouw aan te wijzen verzekeraar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er weliswaar geen sprake is van wanbeleid in de B.V., maar dat er andere goede redenen voor afstorting zijn. Er zijn voldoende liquiditeiten in de B.V., het af te storten bedrag is relatief klein, het duurt nog 28 jaar voordat de man met pensoen gaat, terwijl de kans dat de vrouw voor die tijd overlijdt statistisch gezien te verwaarlozen is.
De man heeft betwist dat het redelijk is tot afstorting over te gaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de B.V. aan de pensioenverevening zal meewerken, dat de liquiditeiten hard nodig zijn voor de bedrijfsvoering, dat afstorting zou kunnen leiden tot een faillissement en dat afstorting onomkeerbaar is, zodat bij vooroverlijden van de vrouw haar deel niet weer aanwast bij het pensioen van de man.
Het verzoek van de vrouw betreft de afstorting van het kapitaal dat is nodig is voor haar pensioenaanspraken jegens de BV van de man. Het gaat hier om de premievrije aanspraak op het weduwenpensioen als bedoeld in art. 8a Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) en het recht op uitbetaling van de helft van het ouderdomspensioen van de man op grond van de WVPS.
De PSW beoogt te waarborgen dat de toezeggingen die aan een werknemer zijn gedaan zoveel mogelijk worden nagekomen. Doordat de man ervoor heeft gekozen zijn pensioenvoorziening in eigen beheer van zijn B.V. te houden blijft een aantal beschermende bepalingen en rechten van de PSW buiten toepassing.
Nu niet is gesteld of gebleken dat er wegens deze keuze van de man een (aanmerkelijk) risico bestaat dat de hiervoor genoemde pensioenen niet volledig tot uitbetaling kunnen komen, wordt het verzoek van de vrouw tot afstorting afgewezen. Wat de vrouw overigens heeft aangevoerd kan, zo dit zou komen vast te staan, evenmin de verzochte afstorting rechtvaardigen.
Kosten procedure
De rechtbank zal de kosten van deze procedure compenseren als volgt.
De beslissing
De rechtbank:
deelt de woning met toebehoren aan de [adres] te [plaats] toe aan de vrouw;
bepaalt dat deze toedeling geschiedt tegen de waarde vast te stellen zoals partijen blijkens het proces verbaal op de zitting van 13 april 2006 zijn overeengekomen;
bepaalt dat de vrouw de hypothecaire geldleningen ten aanzien van deze woning geheel overneemt onder vrijwaring van de man;
bepaalt dat de vrouw zich ervoor dient in te spannen dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke verbondenheid voor deze geldleningen;
bepaalt dat de vrouw wegens overbedeling aan de man zal betalen een bedrag gelijk aan de helft van het positief verschil tussen de waarde van de woning enerzijds en de totale omvang van de hypothecaire geldleningen anderzijds, te voldoen ter gelegenheid van de levering van de woning via de kwaliteitsrekening van de notaris;
bepaalt dat in de akte van verdeling een recht van eerste koop en een meerwaardeverrekening worden opgenomen op de wijze als is bepaald in het proces-verbaal van de zitting van 13 april 2006;
bepaalt dat partijen binnen twee maanden na dagtekening van deze beschikking overgaan tot uitvoering van deze verdeling ten overstaan van een door de vrouw te kiezen notaris;
compenseert de kosten zodat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Lieber en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.