RvdW 2020/1160:Diefstal uit woning, art. 311 lid 1 onder 3o Sr. Vordering b.p. wegens immateriële schade door diefstal trouwringen uit woning. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 28 mei 2019, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga en HR 15 maart 2019, NJ 2019/162, m.nt. Lindenbergh m.b.t. gevallen waarin sprake kan zijn van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW. Oordeel aantasting in persoon ‘op andere wijze’ is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk nu hof niets heeft vastgesteld over aard en ernst van normschending en van gevolgen daarvan voor benadeelde. Enkele omstandigheid dat (hoogte van) schadevergoeding in h.b. niet is weersproken, volstaat niet ter motivering van oordeel dat zich een van de bedoelde gevallen voordoet waarin grond bestaat voor vergoeding van immateriële schade (vgl. HR 15 oktober 2019, NJ 2019/468, m.nt. Vellinga). Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.