HR, 09-10-2015, nr. 15/02877
ECLI:NL:HR:2015:3017
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-10-2015
- Zaaknummer
15/02877
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3017, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑10‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2052, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2052, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑07‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3017, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑10‑2015
Partij(en)
9 oktober 2015
Eerste Kamer
15/02877
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],wonende te [woonplaats],
2. [verzoekster 2],wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak R 89/90/2013 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 22 april 2015;
b. het arrest in de zaak HR 200.169.087/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 juni 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoeker] c.s. heeft bij brief van 7 augustus 2015 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 9 oktober 2015.
Conclusie 28‑07‑2015
15/02877 | Mr. L. Timmerman |
Parket 28 juli 2015 | |
Conclusie inzake: | |
1. [verzoeker 1] 2. [verzoekster 2] , | |
verzoekers tot cassatie |
1. Bij vonnis van 22 april 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, die op 23 april 2013 ten aanzien van verzoekers tot cassatie (gezamenlijk “ [verzoeker] c.s. ”)1.was uitgesproken, tussentijds beëindigd zonder verlening van de ‘schone lei’. In het door [verzoeker] c.s. hiertegen ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 18 juni 2015 het bestreden vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het hof (kort gezegd) overwogen (in rov. 3.7.2, 3.7.3 en 3.8) dat [verzoeker] c.s. ex art. 350 lid 3 sub c en d Fw ernstig zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun sollicitatie-, informatie- en inspanningsverplichtingen en nieuwe schulden hebben laten ontstaan. Het overlijden van de (schoon)vader van [verzoeker] c.s. doet hier niet aan af, aangezien (aldus het hof) [verzoeker] c.s. reeds vóór dit overlijden niet aan hun verplichtingen voldeden. Ik merk op dat het een tragische dood betrof: de (77-jarige) (schoon)vader is bij een brand in een woning om het leven gekomen; hij kon niet op tijd uit de woning komen. Zijn vrouw is ernstig gewond geraakt. Het dossier bevat een kopie van een krantenbericht over dit ongeval.
2. Namens [verzoeker] c.s. is op 26 juni 2015 (tijdig2.) een cassatieverzoekschrift ingediend.3.Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen (aangeduid als onderdelen 1 en 2). Het middel klaagt in beide onderdelen dat het hof in rov. 3.7.2, 3.7.3 en 3.8 te hard heeft geoordeeld gelet op de, door het hof miskende, ernstige omstandigheden van [verzoeker] c.s. als gevolg van het overlijden van hun (schoon)vader.
3. Het middel kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden, omdat het feitelijke grondslag mist. Het middel gaat er namelijk aan voorbij dat het oordeel van het hof mede gebaseerd is op het tekortschieten door [verzoeker] c.s. in de periode ruim vóór het overlijden van hun (schoon)vader. De (schoon)vader stierf begin februari 2015 (rov. 3.7.2 van het hof), terwijl het oordeel van het hof mede gebaseerd is op de periode nadat de gemeente bij beschikking van 21 augustus 2014 de WWB-uitkering van [verzoeker] c.s. had beëindigd en het op de weg van [verzoeker] c.s. lag om opnieuw een uitkering aan te vragen (rov. 3.7.3 van het hof). Daarnaast stelt het hof vast (in rov. 3.7.2, laatste volzin) dat blijkens het tweede verslag van de bewindvoerder [verzoeker] c.s. al vrij vroeg in de wettelijke schuldsanering (dus ruim vóór het overlijden) hun verplichtingen niet nakwamen.
Gelet op het voorgaande gaat de klacht (in onderdeel 1) dat het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd is, niet op.
4. In onderdeel 2 klaagt het middel nog dat het hof in rov. 3.9 geen rekening heeft gehouden met de stelling van [verzoeker] c.s. dat zij een vangnet van familie en vrienden hebben om hen te ondersteunen, hetgeen grond is voor verlenging van de schuldsanering. Ook deze klacht gaat niet op, omdat het hof in rov. 3.9 voldoende gemotiveerd overweegt dat het er – onder andere gezien de kwestie met de WWB-uitkering, de boedelachterstanden en bij gebreke van behandeling door een psycholoog of andere hulpverlener – geen vertrouwen in heeft dat [verzoeker] c.s. thans wel aan hun verplichtingen zullen voldoen en/of thans wel in staat zullen zijn om aan hun verplichtingen te voldoen.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G L. Timmerman
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑07‑2015
Namens [verzoeker] c.s. is aangegeven (op p. 1 van het verzoekschrift tot cassatie) dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, die op 10 juni 2015 bij het hof heeft plaatsgevonden, is opgevraagd en dat [verzoeker] c.s. zich het recht voorbehouden nog nader op dit proces-verbaal te kunnen reageren en nadere cassatiemiddelen in te dienen. Bij brief van 10 juli 2015 heeft de Griffier van de Hoge Raad een kopie van dit proces-verbaal aan (de advocaat van) [verzoeker] c.s. gezonden en hen tot en met 20 juli 2015 de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. Bij faxbrief van 20 juli 2015 heeft de advocaat van [verzoeker] c.s. aangegeven dat het proces-verbaal geen aanleiding geeft tot een nadere reactie.