Gerechtshof Amsterdam 1 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1473.
HR, 20-01-2023, nr. 21/03811
ECLI:NL:HR:2023:65, Conclusie: Contrair, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-01-2023
- Zaaknummer
21/03811
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:65, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑01‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:624, Contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:1023, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2022:624, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑06‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:65, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑10‑2021
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2023-0125 met annotatie van I. Lintsen
JAR 2023/54
JIN 2023/59 met annotatie van mr. J.A. Tersteeg
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2023/36
NJ 2023/274 met annotatie van B. Barentsen
JAR 2023/54
Uitspraak 20‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Overgang van onderneming; art. 7:663 BW; Richtlijn 2001/23/EG. In hoeverre dient bij vervreemder opgebouwde senioriteit door verkrijger te worden gehandhaafd?
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/03811
Datum 20 januari 2023
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1] , wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser 2] , wonende te [woonplaats] ,
3. [eiser 3] , wonende te [woonplaats] ,
4. [eiser 4] , wonende te [woonplaats] ,
5. [eiser 5] , wonende te [woonplaats] ,
6. [eiser 6] , wonende te [woonplaats] ,
7. [eiser 7] , wonende te [woonplaats] , Spanje,
8. [eiser 8] , wonende te [woonplaats] ,
9. [eiser 9] , wonende te [woonplaats] ,
10. [eiser 10] , wonende te [woonplaats] , Spanje,
11. [eiser 11] , wonende te [woonplaats] ,
12. [eiser 12] , wonende te [woonplaats] , Turkije,
13. [eiser 13] , wonende te [woonplaats] ,
14. [eiser 14] enig erfgenaam van [erflater] , wonende te [woonplaats] ,
15. [eiser 15] , wonende te [woonplaats] ,
16. [eiser 16] , wonende te [woonplaats] , Spanje,
17. [eiser 17] , wonende te [woonplaats] ,
18. [eiser 18] , wonende te [woonplaats] ,
19. [eiser 19] , wonende te [woonplaats] ,
20. [eiser 20] , wonende te [woonplaats] ,
21. [eiser 21] , wonende te [woonplaats] ,
22. [eiser 22] , wonende te [woonplaats] ,
23. [eiser 23] , wonende te [woonplaats] ,
24. [eiser 24] , wonende te [woonplaats] ,
25. [eiser 25] , wonende te [woonplaats] , België,
26. [eiser 26] , wonende te [woonplaats] ,
27. [eiser 27] , wonende te [woonplaats] ,
28. [eiser 28] , wonende te [woonplaats] ,
29. [eiser 29] , wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
30. [eiser 30] , wonende te [woonplaats] ,
31. [eiser 31] , wonende te [woonplaats] ,
32. [eiser 32] , wonende te [woonplaats] ,
33. [eiser 33] , wonende te [woonplaats] ,
34. [eiser 34] , wonende te [woonplaats] ,
35. [eiser 35] , wonende te [woonplaats] ,
36. [eiser 36] , wonende te [woonplaats] ,
37. [eiser 37] , wonende te [woonplaats] , Italië,
38. [eiser 38] , wonende te [woonplaats] ,
39. [eiser 39] , wonende te [woonplaats] ,
40. [eiser 40] , wonende te [woonplaats] ,
41. [eiser 41] , wonende te [woonplaats] ,
42. [eiser 42] , wonende te [woonplaats] ,
43. [eiser 43] , wonende te [woonplaats] ,
44. [eiser 44] , wonende te [woonplaats] ,
45. [eiser 45] , wonende te [woonplaats] ,
46. [eiser 46] , wonende te [woonplaats] ,
47. [eiser 47] , wonende te [woonplaats] ,
48. [eiser 48] , wonende te [woonplaats] , Noord-Macedonië,
49. [eiser 49] , wonende te [woonplaats] ,
50. [eiser 50] , wonende te [woonplaats] ,
51. [eiser 51] , wonende te [woonplaats] ,
52. [eiser 52] , wonende te [woonplaats] ,
53. [eiser 53] , wonende te [woonplaats] ,
54. [eiser 54] , wonende te [woonplaats] ,
55. [eiser 55] , wonende te [woonplaats] , België,
56. [eiser 56] , wonende te [woonplaats] ,
57. [eiser 57] , wonende te [woonplaats] ,
58. [eiser 58] , wonende te [woonplaats] ,
59. [eiser 59] , wonende te [woonplaats] ,
60. [eiser 60] , wonende te [woonplaats] ,
61. [eiser 61] , wonende te [woonplaats] ,
62. [eiser 62] , wonende te [woonplaats] ,
63. [eiser 63] , wonende te [woonplaats] ,
64. [eiser 64] (voorheen genaamd [eiser 64] ), wonende te [woonplaats] , Frankrijk,
65. [eiser 65] , wonende te [woonplaats] ,
66. [eiser 66] , wonende te [woonplaats] ,
67. [eiser 67] , wonende te [woonplaats] , Zuid-Afrika,
68. [eiser 68] , wonende te [woonplaats] ,
69. [eiser 69] , wonende te [woonplaats] ,
70. [eiser 70] , wonende te [woonplaats] ,
71. [eiser 71] , wonende te [woonplaats] ,
72. [eiser 72] , wonende te [woonplaats] , Qatar,
73. [eiser 73] , wonende te [woonplaats] ,
74. [eiser 74] , wonende te [woonplaats] ,
75. [eiser 75] , wonende te [woonplaats] ,
76. [eiser 76] , wonende te [woonplaats] ,
77. [eiser 77] , wonende te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk,
78. [eiser 78] , wonende te [woonplaats] ,
79. [eiser 79] , wonende te [woonplaats] ,
80. [eiser 80] , wonende te [woonplaats] ,
81. [eiser 81] , wonende te [woonplaats] , Duitsland,
82. [eiser 82] , wonende te [woonplaats] ,
83. [eiser 83] , wonende te [woonplaats] ,
84. [eiser 84] , wonende te [woonplaats] ,
85. [eiser 85] , wonende te [woonplaats] ,
86. [eiser 86] , wonende te [woonplaats] ,
87. [eiser 87] , wonende te [woonplaats] ,
88. [eiser 88] , wonende te [woonplaats] , Canada,
89. [eiser 89] , wonende te [woonplaats] ,
90. [eiser 90] , wonende te [woonplaats] ,
91. [eiser 91] , wonende te [woonplaats] ,
92. [eiser 92] , wonende te [woonplaats] ,
93. [eiser 93] , wonende te [woonplaats] ,
94. [eiser 94] , wonende te [woonplaats] ,
95. [eiser 95] , wonende te [woonplaats] ,
96. [eiser 96] , wonende te [woonplaats] ,
97. [eiser 97] , wonende te [woonplaats] ,
98. [eiser 98] , wonende te [woonplaats] ,
99. [eiser 99] , wonende te [woonplaats] ,
100. [eiser 100] , wonende te [woonplaats] ,
101. [eiser 101] , wonende te [woonplaats] ,
102. [eiser 102] , wonende te [woonplaats] ,
103. [eiser 103] , wonende te [woonplaats] ,
104. [eiser 104] , wonende te [woonplaats] , Italië,
105. [eiser 105] , wonende te [woonplaats] ,
106. [eiser 106] , wonende te [woonplaats] ,
107. [eiser 107] , wonende te [woonplaats] ,
108. [eiser 108] , wonende te [woonplaats] ,
109. [eiser 109] , wonende te [woonplaats] ,
110. [eiser 110] , wonende te [woonplaats] ,
111. [eiser 111] , wonende te [woonplaats] ,
112. [eiser 112] , wonende te [woonplaats] ,
113. [eiser 113] , wonende te [woonplaats] ,
114. [eiser 114] , wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: de vrachtvliegers,
advocaat: P.A. Fruytier,
tegen
1. KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,gevestigd te Amstelveen,advocaat: W.H. van Hemel,hierna: KLM,
2. VERENIGING NEDERLANDSE VERKEERSVLIEGERS,gevestigd te Badhoevedorp,advocaten: S.F. Sagel en I.L.N. Timp,hierna: VNV,
VERWEERSTERS in cassatie.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
zijn arrest tussen partijen in de zaak 18/03295 (ECLI:NL:HR:2019:1858) van 29 november 2019;
het arrest in de zaak 200.278.757/01 van het gerechtshof Den Haag van 8 juni 2021.
De vrachtvliegers hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
KLM en VNV hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor de vrachtvliegers en KLM toegelicht door hun advocaten, en voor KLM mede door J.M. van Slooten en J. Boer.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de vrachtvliegers heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vrachtvliegers zijn allen bij Martinair Holland N.V. (hierna: Martinair) werkzaam (geweest) in de functie van vrachtvlieger.
(ii) Martinair heeft als activiteiten (gehad) passagiersluchtvaart en luchtvrachtvervoer, ondergebracht in afzonderlijke divisies. Het vrachtvervoer van Martinair vindt plaats onder de naam Martinair Cargo (hierna: MAC).
(iii) KLM heeft een passagiersdivisie en een vrachtdivisie (de laatste hierna: AFKL Cargo).
(iv) VNV is een vakvereniging van werknemers als bedoeld in de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst (WCAO). Zij heeft een dekkingspercentage van ruim 90% onder de piloten van KLM en van Martinair.
(v) Sinds 1964 hield KLM 50% van de aandelen in Martinair. Sinds 31 december 2008 is KLM enig aandeelhouder van Martinair.
(vi) Vanaf begin 2009 zijn MAC en AFKL Cargo langzamerhand geïntegreerd. In 2009 zijn de eerste onderdelen samengevoegd. De betrokken medewerkers (grondpersoneel) van Martinair zijn met behoud van anciënniteit in dienst van KLM gekomen en zijn ingezet op soortgelijke werkzaamheden als zij bij Martinair verrichtten.
(vii) In de loop van 2010 heeft verdere commerciële integratie van MAC en AFKL Cargo plaatsgevonden, waarbij onder meer het commerciële netwerk van de vrachtafdelingen is geïntegreerd.
(viii) Martinair heeft haar passagiersdivisie per 1 november 2011 opgeheven. Het cabinepersoneel van de passagiersdivisie van Martinair is per 1 februari 2011 bij KLM in dienst getreden. KLM heeft deze medewerkers een startersfunctie aangeboden, zonder behoud van anciënniteit en senioriteit. Hun salaris wordt door Martinair aangevuld tot de hoogte van het oude loon.
(ix) In de loop van 2011 zijn de commerciële organisatie van MAC en die van AFKL Cargo volledig samengevoegd.
(x) Per 1 november 2011 zijn 71 vliegers van Martinair in dienst van KLM getreden. Deze vliegers kregen bij KLM een startersfunctie. Er zijn ongeveer 20 vliegers van Martinair afgewezen, omdat er te weinig plaatsen waren voor alle solliciterende vliegers.
(xi) Na de voltooiing van de commerciële integratie is besloten om een verdere operationele samenwerking tussen KLM en Martinair te realiseren. Een aantal operationele afdelingen van Martinair is onderdeel van KLM geworden. Daarbij zijn ongeveer 65 medewerkers van Martinair naar KLM overgegaan.
(xii) Een aantal grondmedewerkers van Martinair is per 1 januari 2014 bij KLM in dienst getreden. Martinair heeft sindsdien nog slechts vrachtvliegers in dienst. KLM heeft deze vrachtvliegers geen arbeidsovereenkomst aangeboden.
2.2
De vrachtvliegers vorderen in dit geding, voor zover in cassatie van belang:
i. een verklaring voor recht dat de vrachtvliegers per 1 januari 2014, althans een door de rechter vast te stellen datum, op grond van art. 7:663 BW (overgang van onderneming) van rechtswege in dienst zijn van KLM en dat alle per de datum van overgang van onderneming uit de arbeidsovereenkomst tussen de vrachtvliegers en Martinair voortvloeiende rechten en plichten zijn overgegaan op KLM;
ii. een verklaring voor recht
a) primair: dat de vrachtvliegers per de datum van overgang van onderneming met behoud van de bij Martinair op de dag vóór de datum van overgang van onderneming geldende senioriteit een plaats hebben op de senioriteitslijst van de vliegers van KLM, zonder dat hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen KLM- en Martinair-vliegers;
b) subsidiair: dat de vrachtvliegers in het kader van eventuele boventalligheid en/of overtolligheid bij KLM – waaronder mede worden begrepen: de dochterondernemingen van KLM – in de periode na de datum van overgang van onderneming worden geacht een plaats op de senioriteitslijst van de vliegers van KLM te hebben op basis van de bij Martinair op de dag vóór de datum van overgang van onderneming geldende senioriteit, zonder dat hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen KLM- en Martinair-vliegers.
2.3
De rechtbank en het gerechtshof Amsterdam1.hebben de vorderingen van de vrachtvliegers afgewezen. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd2.en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof).
2.4
Het hof3.heeft, voor zover in cassatie van belang, de hiervoor in 2.2 onder i. genoemde vordering toegewezen en de onder ii. genoemde vordering afgewezen. Met betrekking tot die afwijzing heeft het hof als volgt overwogen:
“Plaats op de senioriteitslijst van KLM
4.32
Ten aanzien van de senioriteit en anciënniteit heeft het gerechtshof Amsterdam onder 2.18 van zijn arrest vastgesteld dat binnen de vliegwereld aan functieniveau, senioriteit en anciënniteit veel belang wordt gehecht. Aan de hand van de datum indiensttreding wordt de anciënniteit vastgesteld (met daaraan gekoppelde rechten) en de plaats op de senioriteitslijst. Senioriteit heeft consequenties voor uitzending, stationering, plaatsing op de IPB-lijst (Indien Plaats Beschikbaar, bij KLM) en detachering. Anciënniteit is bepalend voor ontslag bij inkrimping. In het algemeen verliest een vlieger zijn anciënniteit en senioriteit als hij van luchtvaartmaatschappij wisselt. Het zogenoemde ‘horizontaal overstappen’ (veranderen van werkgever met behoud van anciënniteit en senioriteit) komt zelden voor. Geen van de partijen heeft de juistheid van deze vaststelling bestreden.
4.33
De vrachtvliegers hebben een verklaring voor recht gevraagd dat zij eveneens per de datum van overgang van onderneming, dat wil zeggen per 1 januari 2014 – met behoud van hun bij Martinair geldende senioriteit – primair een plaats hebben op de senioriteitslijst van de vliegers van KLM, dan wel subsidiair dat zij in het kader van eventuele boventalligheid en/of overtolligheid bij KLM worden geacht een dergelijke plaats op de senioriteitslijst van de vliegers van KLM te hebben, (en primair en subsidiair) zonder dat hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen KLM- en Martinair-vliegers. Zij hebben ter onderbouwing van hun vordering gewezen op art. 5.3 van de cao voor vliegers martinair holland n.v., dat bepaalt dat promotie, tewerkstelling op [vliegtuig]type, demotie, stationering en heraanstelling na ontslag ten gevolge van overtolligheid, zullen plaatsvinden overeenkomstig de senioriteit van de werknemer, volgens de regels vastgelegd in Bijlage 18. Die regels bepalen onder andere dat elke vlieger bij indiensttreding onderaan de senioriteitslijst wordt geplaatst, dat in geval van gelijktijdige indiensttreding de volgorde wordt bepaald door de geboortedatum, dat de oudere vlieger boven de jongere vlieger wordt geplaatst en dat bij gelijke geboortedatum de alfabetische volgorde wordt aangehouden. Een vlieger kan klimmen op de senioriteitslijst door uitstroom van een hoger geplaatste vlieger. De senioriteitslijst van Martinair vermeldt onder andere senioriteitsnummer, naam, functie/type, datum pensionering en datum einde bindingstermijn.
4.34
De vrachtvliegers stellen dat senioriteit een positie is waaraan concrete rechten kunnen worden ontleend en die ten dele gebaseerd is op anciënniteit. Alle aan anciënniteit gekoppelde rechten (en plichten), waaronder hun senioriteit, zijn volgens de vrachtvliegers op grond van art. 7:663 BW per 1 januari 2014 naar KLM overgegaan. In ieder geval geldt dat senioriteit een financieel recht inhoudt omdat senioriteit bepalend is voor de tewerkstelling op een bepaald vliegtuigtype en promotie (die beide gevolgen hebben voor het salaris) alsmede voor de vergoeding bij ontslag. Dit rechtvaardigt hoe dan ook de conclusie dat senioriteit een aan anciënniteit verbonden financieel recht inhoudt waarvan het HvJ EU heeft geoordeeld dat een dergelijk recht in het geval van overgang van onderneming mee overgaat. Zij verwijzen in dit verband naar de arresten Collino (HvJ EG 14 september 2000, C-343/98, JAR 2000/225) en Scattalon (HvJ EU 6 september 2011, C-108/10, EU:C:2011:542). Het onderaan de senioriteitslijst (van KLM) plaatsen zou de vrachtvliegers in een ongunstiger positie brengen met een enorme salarisachteruitgang en de kans op het verlies van hun baan omdat de ontslagvolgorde wordt bepaald door de omgekeerde volgorde van senioriteit.
4.35
KLM betwist dat senioriteit kan worden aangemerkt als een aan anciënniteit verbonden recht van financiële aard, terwijl uitsluitend zo’n financieel recht mee overgaat blijkens de rechtspraak van het HvJEU. KLM kent een eigen senioriteitslijst. Of promotie zal worden gemaakt, hangt niet exclusief af van de senioriteit van de vlieger maar van een aantal omstandigheden zoals bijvoorbeeld geschiktheid. KLM betwist dat de bij KLM en Martinair uitgevoerde vliegwerkzaamheden gelijkwaardig zijn, zodat ook daarom opgebouwde anciënniteit of senioriteit na een eventuele overgang van onderneming niet in acht behoort te worden genomen. Omdat KLM een grotere vloot heeft, met meer vliegtuigtypes, kent het functiegebouw van KLM meer verschillende functies die op de verschillende vliegtuigtypes vervuld kunnen worden en zijn er dan ook meer promotiekansen voor de vliegers bij KLM dan bij Martinair. Overgang van senioriteit na een eventuele overgang van onderneming is in strijd met het Unierecht gelet op de gevolgen hiervan voor alle betrokkenen, aldus KLM. Ook VNV heeft betoogd dat van een gegarandeerde promotie op grond van senioriteit geen sprake is: vacatures worden ingevuld door vliegers die in de biedronde (2x per jaar) vrijwillig hebben geboden (gesolliciteerd). De plek op de senioriteitslijst is van belang, maar ook of de vlieger horizontaal en/of verticaal ‘gebonden’ is en of hij voldoet aan de voorwaarden om in opleiding genomen te worden.
4.36
Het hof oordeelt als volgt. Zowel de vrachtvliegers als KLM omschrijven senioriteit als het hebben van een plaats op de senioriteitslijst. Bij indiensttreding wordt de vlieger onderaan de senioriteitslijst geplaatst en stijging vindt plaats doordat hoger geplaatste vliegers in de loop der tijd uitstromen. Senioriteit wordt daardoor in hoofdzaak bepaald door anciënniteit, namelijk door het aantal jaren in dienst als vlieger bij de luchtvaartmaatschappij. Promotie naar een andere functie en/of vliegtuigtype hangt grotendeels af van de plaats op de senioriteitslijst, en daarmee ook weer van de anciënniteit van de vlieger. Daarnaast speelt ook (gebleken) geschiktheid een rol. De vrachtvliegers van Martinair maken blijkens hun vordering aanspraak op een plaats op de senioriteitslijst van KLM. Het HvJEU heeft zich tot op heden niet gebogen over de vraag of senioriteit een recht is dat overgaat bij overgang van onderneming. Wel heeft het HvJEU in het arrest Collino geoordeeld dat anciënniteit op zich geen recht is dat mee overgaat (“Anciënniteit die de overgegane werknemers bij hun oude werkgever hebben opgebouwd [is] op zich geen recht dat zij bij hun nieuwe werkgever te gelden kunnen maken”). Dit is echter anders wanneer de anciënniteit medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van de werknemer. De verkrijger dient dan de anciënniteit mee te nemen bij de berekening van die financiële rechten (zoals een vergoeding bij afloop van de arbeidsovereenkomst of salarisverhoging), en die rechten zullen in beginsel door de verkrijger op dezelfde voet als bij de vervreemder moeten worden gehandhaafd. In het arrest Scatallon oordeelde het HvJEU dat anciënniteit van de overgenomen werknemer moet worden meegenomen als deze relevant is voor de salariëring van de werknemer bij de verkrijger, indien het niet (geheel of gedeeltelijk) meenemen ervan ertoe zou leiden dat de werknemer een wezenlijk salarisverlies – in vergelijking met zijn situatie onmiddellijk voorafgaand aan de overgang – zou ondergaan.
4.37
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de senioriteit van de vrachtvliegers, dat wil zeggen de plaats op de senioriteitslijst van Martinair die bestond onmiddellijk voorafgaand aan de overgang van onderneming, geen aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is dat overgaat bij de overgang van onderneming. De vrachtvliegers hebben dan ook geen recht op plaatsing op de senioriteitslijst van KLM hoger dan de positie die ontstaat vanwege de indiensttreding per 1 januari 2014, dat wil zeggen onderaan de senioriteitslijst per die datum. Voor zover de plaats op de senioriteitslijst een kans op toekomstige promotie inhoudt bij de verkrijger valt niet in te zien dat die promotiekansen voor de vrachtvliegers vergroot zouden moeten worden bij overgang van onderneming. Het doel van de Richtlijn is immers een ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomst en om te verzekeren dat de werknemers niet uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren, niet een positieverbetering. De promotiekansen bij KLM op basis van de bij KLM gehanteerde senioriteitslijst zijn naar het oordeel van het hof gunstiger dan de promotiekansen bij Martinair op basis van de daar geldende senioriteitslijst, zulks gelet op het functiegebouw van KLM en Martinair (kort gezegd, meer vliegtuigtypes en navenant meer (promotie)functies voor vliegers bij KLM dan bij Martinair). Anders dan de vrachtvliegers betogen, ligt een salarisachteruitgang als gevolg van de overgang van onderneming niet in de rede omdat de vrachtvliegers hun salarisaanspraken per de overdrachtsdatum behouden. Dit alles betekent dat de gevraagde verklaring voor recht die ziet op een plaatsing van de vrachtvliegers op de senioriteitslijst van KLM in algemene zin en in het kader van eventuele boventalligheid of overtolligheid (uitgaande van behoud van bij Martinair opgebouwde senioriteit) zal worden afgewezen. De vordering van de vrachtvliegers onder (ii) wordt afgewezen.”
3. Beoordeling van het middel
3.1.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen rov. 4.36 en 4.37 van het bestreden arrest, waarin het hof vordering ii onder a en b van de vrachtvliegers (zie hiervoor in 2.2) heeft afgewezen. De klachten van het onderdeel voeren onder meer aan dat het hof in deze overwegingen heeft miskend dat senioriteit – de plaats op de senioriteitslijst die wordt bepaald door anciënniteit – een recht van de werknemer jegens de werkgever is dat op grond van art. 7:663 BW overgaat op de verkrijger, in ieder geval indien daaraan financiële rechten zijn gekoppeld. Voor zover het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel volgens het onderdeel onbegrijpelijk, omdat het hof verschillende stellingen van de vrachtvliegers onbesproken heeft gelaten, dan wel te beperkt heeft uitgelegd. In ieder geval is volgens het onderdeel onjuist dan wel onbegrijpelijk dat het hof de vordering van de vrachtvliegers met betrekking tot de aan de senioriteit verbonden ontslagvolgorde heeft afgewezen.
3.1.2
Art. 7:663 BW bepaalt dat door de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer, van rechtswege overgaan op de verkrijger. Art. 7:663 BW vormt de implementatie van art. 3 lid 1 van Richtlijn 2001/23 inzake overgang van ondernemingen (hierna: de Richtlijn).4.De rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) over de Richtlijn is daarom richtinggevend voor de uitleg van art. 7:663 BW.
3.1.3
In de arresten Collino en Chiappero, Scattolon en Unionen heeft het HvJEU overwogen dat bij de vervreemder verworven anciënniteit (het aantal dienstjaren dat de werknemer bij de vervreemder heeft vervuld) als zodanig geen recht is dat op grond van de Richtlijn mee overgaat, maar dat financiële rechten van de werknemers waarvoor anciënniteit mede bepalend is, door de verkrijger in beginsel op dezelfde voet als bij de vervreemder zullen moeten worden gehandhaafd.5.In het arrest Scattolon heeft het HvJEU verder benadrukt dat de Richtlijn alleen recht geeft op het behoud van bij de overgang reeds bestaande aanspraken, en niet op een verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Ook verzet de Richtlijn zich niet ertegen dat bepaalde verschillen in behandeling wat betreft het salaris bestaan tussen overgegane werknemers en werknemers die op het tijdstip van de overgang reeds bij de verkrijger tewerkgesteld waren, aldus het HvJEU.6.
3.1.4
Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.8 tot en met 2.13 moet uit de hiervoor in 3.1.3 vermelde rechtspraak van het HvJEU worden afgeleid dat de – (in hoofdzaak) door anciënniteit bepaalde – senioriteit van de vrachtvliegers als zodanig geen recht is dat bij overgang van onderneming mee overgaat. Voor zover deze senioriteit evenwel medebepalend is voor rechten van financiële aard van de vrachtvliegers, dienen deze rechten door de verkrijger (KLM) op dezelfde voet als bij de vervreemder (Martinair) te worden gehandhaafd. De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU.7.
Op het voorgaande stuiten de onderdelen 1.2 tot en met 1.6, die alle berusten op de gedachte dat senioriteit als zodanig een recht is dat bij overgang van onderneming mee overgaat, af.
3.1.5
Aan zijn afwijzing van vordering ii onder a van de vrachtvliegers, die strekt tot plaatsing op de senioriteitslijst van KLM met behoud van hun bij Martinair geldende senioriteit, heeft het hof in rov. 4.37 onder meer, en in cassatie onbestreden, ten grondslag gelegd dat voor zover de plaats op de senioriteitslijst een kans op toekomstige promotie inhoudt, geldt dat de promotiekansen bij KLM op basis van de bij KLM gehanteerde senioriteitslijst gunstiger zijn dan bij Martinair, gelet op de verschillen in het functiegebouw en het grotere aantal vliegtuigtypen en promotiefuncties bij KLM; de Richtlijn strekt er volgens het hof echter niet toe dat de vrachtvliegers als gevolg van de overgang van onderneming in een gunstiger positie komen te verkeren. Voorts heeft het hof, eveneens in cassatie onbestreden, overwogen dat de vrachtvliegers hun salarisaanspraken per de datum van overgang van onderneming behouden. Om deze reden heeft het hof geoordeeld dat de met vordering ii onder a gevorderde verklaring voor recht die ziet op plaatsing van de vrachtvliegers op de senioriteitslijst van KLM “in algemene zin” niet toewijsbaar is.
Dit oordeel komt erop neer dat het hof vordering ii onder a van de vrachtvliegers te algemeen heeft geacht om te kunnen worden toegewezen, nu het behoud van salarisaanspraken van de vrachtvliegers reeds is gewaarborgd en plaatsing van de vrachtvliegers op de senioriteitslijst van KLM met behoud van hun bij Martinair opgebouwde senioriteit zou leiden tot gunstiger promotiekansen, waarop de Richtlijn geen aanspraak geeft. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dit brengt mee dat het hof in dit geding onbesproken kon laten of de overige rechten van de vrachtvliegers die aan senioriteit zijn gekoppeld (zoals door het hof omschreven in rov. 4.32), aan te merken zijn als rechten van financiële aard die door de verkrijger op dezelfde voet als bij de vervreemder dienen te worden gehandhaafd. Dat zal zo nodig per geval moeten worden beoordeeld. De onderdelen 1.8 tot en met 1.10 zijn daarom ongegrond.
3.1.6
Het hof heeft in rov. 4.37 ook vordering ii onder b afgewezen. Deze vordering strekt ertoe dat in het kader van eventuele boventalligheid of overtolligheid bij KLM (waarbij KLM de omgekeerde volgorde van senioriteit hanteert), de senioriteit die de vrachtvliegers bij Martinair hadden opgebouwd in aanmerking wordt genomen. Het hof heeft niet kenbaar onderzocht of deze ontslagvolgorde moet worden beschouwd als een recht van financiële aard van de vrachtvliegers waarvoor de senioriteit medebepalend is (als bedoeld in de hiervoor in 3.1.3 vermelde rechtspraak van het HvJEU) en of de vrachtvliegers als gevolg van de overgang van onderneming in een minder gunstige positie terecht zouden komen dan bij Martinair wanneer hun bij Martinair opgebouwde senioriteit in geval van boventalligheid of overtolligheid bij KLM niet in aanmerking zou worden genomen. Onderdeel 1.7 klaagt dan ook terecht dat het hof zijn afwijzing van vordering ii onder b onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 juni 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt KLM en VNV in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de vrachtvliegers begroot op € 350,-- aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien KLM c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek , C.E. du Perron, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 20 januari 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑01‑2023
HR 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1858.
Gerechtshof Den Haag 8 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1023.
Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, PbEG 2001, L 82/16.
HvJEU 14 september 2000, zaak C-343/98, ECLI:EU:C:2000:441 (Collino en Chiappero), punt 50; HvJEU 6 september 2011, zaak C-108/10, ECLI:EU:C:2011:542 (Scattolon), punt 69; HvJEU 6 april 2017, zaak C-336/15, ECLI:EU:C:2017:276 (Unionen), punt 21.
HvJEU 6 september 2011, zaak C-108/10, ECLI:EU:C:2011:542 (Scattolon), punt 77.
HvJEU 6 oktober 2021, zaak C-561/19, ECLI:EU:C:2021:799 (Consorzio Italian Management c.s./Rete Ferroviaria Italiana).
Conclusie 24‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Overgang van onderneming. Richtlijn 2001/23/EG; art. 7:663 BW. Gaan rechten uit hoofde van senioriteit vrachtvliegers Martinair over op overnemende onderneming KLM?; plaatsing op senioriteitslijst een aan anciënniteit gekoppeld financieel recht?; begrippen ‘senioriteit’ en ‘anciënniteit’; HvJEU Collino (C-343/98) en Scattolon (C-108/10); motiveringsklachten. Vervolg op HR 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1858.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03811
Zitting 24 juni 2022
CONCLUSIE
P. Vlas
In de zaak
1. [eiser 1]
2. [eiser 2]
3. [eiser 3]
4. [eiser 4]
5. [eiser 5]
6. 109 anderen
(hierna: de vrachtvliegers)
Tegen
1. Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (hierna: KLM)
2. Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (hierna: VNV)
Dit is de tweede keer dat de Hoge Raad geroepen wordt te oordelen over het geschil tussen KLM en de vrachtvliegers naar aanleiding van de overgang van de onderneming van Martinair naar KLM. Nadat de Hoge Raad bij arrest van 29 november 20191.het arrest van het hof Amsterdam heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het hof Den Haag, moest het verwijzingshof beoordelen of sprake is geweest van de overgang van de onderneming van Martinair naar KLM op 1 januari 2014. Het verwijzingshof heeft deze vraag bevestigend beantwoord en tevens geoordeeld dat de senioriteit die de vrachtvliegers bij Martinair hadden geen aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is dat overgaat bij de overgang van de onderneming. Tegen dat oordeel komen de vrachtvliegers in cassatie op.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Voor de feiten volsta ik met verwijzing naar rov. 2.2 van het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2019, alsmede naar rov. 1 van het thans in cassatie bestreden arrest van het hof Den Haag.2.
1.2
Tussen partijen is in 2014 een geschil gerezen over de vraag of de vrachtvliegers door overgang van onderneming van rechtswege in dienst zijn getreden bij KLM en zo ja, of per datum van overgang alle uit de arbeidsovereenkomsten tussen de vrachtvliegers en Martinair voortvloeiende rechten en plichten, waaronder rechten voortvloeiende uit anciënniteit en senioriteit, zijn overgegaan op KLM. Bij eindvonnis van 4 april 2016 heeft de kantonrechter bij de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat geen sprake was van overgang van onderneming en de vorderingen van de vrachtvliegers afgewezen. Het hof Amsterdam heeft het vonnis van de rechtbank bij arrest van 1 mei 2018 bekrachtigd.3.De vrachtvliegers hebben daartegen beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 29 november 2019 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof Amsterdam vernietigd en de zaak verwezen naar het hof Den Haag. Het verwijzingshof heeft met inachtneming van alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, opnieuw moeten onderzoeken of een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden.
1.3
Voor zover in cassatie relevant, heeft het hof Den Haag beslist over de volgende vorderingen van de vrachtvliegers ten aanzien van KLM: (i) verklaring voor recht dat de vrachtvliegers met ingang van 1 januari 2014, althans per een door het hof vast te stellen datum, op de voet van art. 7:663 BW van rechtswege in dienst zijn van KLM en dat alle per de datum van overgang van onderneming uit de arbeidsovereenkomst tussen de vrachtvliegers en Martinair voortvloeiende rechten en plichten zijn overgegaan op KLM, en (ii) verklaring voor recht dat de vrachtvliegers per datum van overgang – met behoud van hun bij Martinair geldende senioriteit – primair een plaats hebben op de senioriteitslijst van KLM, dan wel subsidiair in het kader van eventuele boventalligheid en/of overtolligheid bij KLM worden geacht een dergelijke plaats op de senioriteitslijst van KLM te hebben, (en primair en subsidiair) zonder dat hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen KLM- en Martinair-vliegers.
1.4
Bij arrest van 8 juni 20214.heeft het hof Den Haag geoordeeld dat er sprake is geweest van een overgang van onderneming in de zin van art. 7:662 BW (rov. 4.28) en wel per 1 januari 2014 (rov. 4.29), zodat per die datum de overgang van de arbeidsovereenkomsten dient plaats te vinden (rov. 4.30). Het hof heeft, kort gezegd, voor recht verklaard dat de vrachtvliegers met ingang van 1 januari 2014 op de voet van art. 7:663 BW van rechtswege in dienst zijn van KLM en dat alle per datum van overgang van onderneming uit de arbeidsovereenkomst tussen de vrachtvliegers en Martinair voortvloeiende rechten en plichten zijn overgegaan op KLM (rov. 4.31).
1.5
Het hof heeft de vorderingen van de vrachtvliegers betreffende plaatsing op de senioriteitslijst van KLM afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
‘4.36 Het hof oordeelt als volgt. Zowel de vrachtvliegers als KLM omschrijven senioriteit als het hebben van een plaats op de senioriteitslijst. Bij indiensttreding wordt de vlieger onderaan de senioriteitslijst geplaatst en stijging vindt plaats doordat hoger geplaatste vliegers in de loop der tijd uitstromen. Senioriteit wordt daardoor in hoofdzaak bepaald door anciënniteit, namelijk door het aantal jaren in dienst als vlieger bij de luchtvaartmaatschappij. Promotie naar een andere functie en/of vliegtuigtype hangt grotendeels af van de plaats op de senioriteitslijst, en daarmee ook weer van de anciënniteit van de vlieger. Daarnaast speelt ook (gebleken) geschiktheid een rol. De vrachtvliegers van Martinair maken blijkens hun vordering aanspraak op een plaats op de senioriteitslijst van KLM. Het HvJEU heeft zich tot op heden niet gebogen over de vraag of senioriteit een recht is dat overgaat bij overgang van onderneming. Wel heeft het HvJEU in het arrest Collino geoordeeld dat anciënniteit op zich geen recht is dat mee overgaat (“Anciënniteit die de overgegane werknemers bij hun oude werkgever hebben opgebouwd [is] op zich geen recht dat zij bij hun nieuwe werkgever te gelden kunnen maken”). Dit is echter anders wanneer de anciënniteit medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van de werknemer. De verkrijger dient dan de anciënniteit mee te nemen bij de berekening van die financiële rechten (zoals een vergoeding bij afloop van de arbeidsovereenkomst of salarisverhoging), en die rechten zullen in beginsel door de verkrijger op dezelfde voet als bij de vervreemder moeten worden gehandhaafd. In het arrest Scatallon [lees: Scattolon, A-G] oordeelde het HvJEU dat anciënniteit van de overgenomen werknemer moet worden meegenomen als deze relevant is voor de salariëring van de werknemer bij de verkrijger, indien het niet (geheel of gedeeltelijk) meenemen ervan ertoe zou leiden dat de werknemer een wezenlijk salarisverlies - in vergelijking met zijn situatie onmiddellijk voorafgaand aan de overgang - zou ondergaan.
4.37 Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de senioriteit van de vrachtvliegers, dat wil zeggen de plaats op de senioriteitslijst van Martinair die bestond onmiddellijk voorafgaand aan de overgang van onderneming, geen aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is dat overgaat bij de overgang van onderneming. De vrachtvliegers hebben dan ook geen recht op plaatsing op de senioriteitslijst van KLM hoger dan de positie die ontstaat vanwege de indiensttreding per 1 januari 2014, dat wil zeggen onderaan de senioriteitslijst per die datum. Voor zover de plaats op de senioriteitslijst een kans op toekomstige promotie inhoudt bij de verkrijger valt niet in te zien dat die promotiekansen voor de vrachtvliegers vergroot zouden moeten worden bij overgang van onderneming. Het doel van de Richtlijn is immers een ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomst en om te verzekeren dat de werknemers niet uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren, niet een positieverbetering. De promotiekansen bij KLM op basis van de bij KLM gehanteerde senioriteitslijst zijn naar het oordeel van het hof gunstiger dan de promotiekansen bij Martinair op basis van de daar geldende senioriteitslijst, zulks gelet op het functiegebouw van KLM en Martinair (kort gezegd, meer vliegtuigtypes en navenant meer (promotie)functies voor vliegers bij KLM dan bij Martinair). Anders dan de vrachtvliegers betogen, ligt een salarisachteruitgang als gevolg van de overgang van onderneming niet in de rede omdat de vrachtvliegers hun salarisaanspraken per de overdrachtsdatum behouden. Dit alles betekent dat de gevraagde verklaring voor recht die ziet op een plaatsing van de vrachtvliegers op de senioriteitslijst van KLM in algemene zin en in het kader van eventuele boventalligheid of overtolligheid (uitgaande van behoud van bij Martinair opgebouwde senioriteit) zal worden afgewezen. De vordering van de vrachtvliegers onder (ii) wordt afgewezen.’
1.6
De vrachtvliegers hebben tijdig cassatieberoep ingesteld. KLM en VNV hebben verweer gevoerd. De vrachtvliegers en KLM hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna de vrachtvliegers hebben gerepliceerd en KLM en VNV hebben gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt uitsluitend over het oordeel van het hof in rov. 4.36-4.37, waarin de vordering met betrekking tot de plaatsing van de vrachtvliegers op de senioriteitslijst van KLM is afgewezen. Het oordeel van het hof dat sprake is van overgang van onderneming, is in cassatie onbestreden.
2.2
Het middel bestaat na een inleiding uit elf onderdelen, waarvan onderdeel 1.1 geen klacht bevat maar een samenvatting van het oordeel van het hof.
2.3
Onderdeel 1.2 klaagt dat het hof heeft miskend dat senioriteit als recht kwalificeert in de zin van art. 7:663 BW, indien daaraan financiële rechten zijn gekoppeld. Het onderdeel betoogt dat het HvJEU weliswaar anciënniteit niet als zodanig als een voor overgang vatbaar recht heeft gekwalificeerd, maar wel heeft geoordeeld dat met anciënniteit rekening moet worden gehouden als zij medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van werknemers en die rechten door de verkrijger op dezelfde voet als de vervreemder moeten worden gehandhaafd. Volgens het onderdeel kwalificeert senioriteit daarom in ieder geval wel als recht in de zin van art. 7:663 BW, althans als voor overgang vatbare hoedanigheid, voor zover die senioriteit medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van de werknemers. In normatief opzicht bestaat tussen anciënniteit en senioriteit geen relevant verschil. Het hof is hieraan voorbijgegaan door slechts te constateren dat het HvJEU zich er nog niet over heeft uitgelaten of senioriteit als zodanig als voor overgang vatbaar recht kwalificeert. Vervolgens is het hof nog nagegaan of de senioriteit een aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is en heeft het (in dat kader) overwogen dat het niet kan inzien waarom de promotiekansen van de vliegers door een gelijke plaatsing op de senioriteitslijst van KLM zouden moeten worden vergroot en dat hun salarisaanspraken per de overdrachtsdatum gelijk blijven, aldus het onderdeel.
2.4
Bij de bespreking van dit onderdeel stel ik het volgende voorop. In deze zaak spelen de begrippen ‘anciënniteit’ en ‘senioriteit’ een rol. In rov. 4.36 heeft het hof onder ‘anciënniteit’ kortweg verstaan ‘het aantal jaren in dienst als vlieger bij de luchtvaartmaatschappij’ en – evenals de vrachtvliegers en KLM – onder ‘senioriteit’ verstaan ‘het hebben van een plaats op de seniorititeitslijst’ (rov. 4.36). De vlieger wordt onderaan de lijst geplaatst op het moment van indiensttreding en stijgt op de lijst wanneer hoger geplaatste vliegers uitstromen. De senioriteit wordt hoofdzakelijk bepaald door de anciënniteit, het aantal jaren dat de vlieger in dienst is. Tegen deze door het hof gehanteerde begripsuitleg zijn geen klachten gericht.
2.5
De bescherming van de rechten van werknemers bij overgang van onderneming is geregeld in art. 7:662 e.v. BW. Deze regeling vormt de implementatie van Richtlijn 2001/23/EG (hierna: de Richtlijn)5., die de opvolger is van de eerdere richtlijnen 98/50/EG6.en 77/187/EEG.7.De Richtlijn strekt ertoe ‘de handhaving van de rechten van de werknemers te verzekeren bij een verandering in de persoon van de ondernemer, door het mogelijk te maken dat zij op dezelfde voorwaarden als zij met de vervreemder waren overeengekomen, in dienst van de nieuwe werkgever blijven’.8.Het doel van de Richtlijn bestaat er tevens in een billijk evenwicht te verzekeren tussen de belangen van de werknemers en die van de verkrijger.9.
2.6
Art. 3 lid 1 van de Richtlijn luidt als volgt:
‘De rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, gaan door deze overgang op de verkrijger over.
De lidstaten kunnen bepalen dat de vervreemder en de verkrijger na het tijdstip van de overgang hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen welke vóór het tijdstip van de overgang voortvloeien uit een op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking.’
2.7
Dit artikel is voor Nederland geïmplementeerd in art. 7:663 BW, dat bepaalt:
‘Door de overgang van een onderneming gaan de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger. Evenwel is die werkgever nog gedurende een jaar na de overgang naast de verkrijger hoofdelijk verbonden voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, die zijn ontstaan vóór dat tijdstip.’
2.8
De Richtlijn definieert niet wat onder ‘rechten en verplichtingen’ in de zin van art. 3 lid 1 moet worden verstaan, zodat de vraag of senioriteit als recht kwalificeert dat werknemers bij overgang van onderneming behouden, niet op basis van de tekst van de Richtlijn kan worden beantwoord. Het HvJEU heeft zich over deze vraag nog niet uitdrukkelijk uitgelaten. Wél heeft het HvJEU in een aantal arresten geoordeeld over de status van anciënniteit – het aantal opgebouwde dienstjaren – in het kader van overgang van onderneming. In het arrest Collino heeft het Hof overwogen:
‘50. Zoals de advocaat-generaal in punt 91 van zijn conclusie opmerkt, is de anciënniteit die de overgegane werknemers bij hun oude werkgever hebben opgebouwd, op zich geen recht dat zij bij hun nieuwe werkgever geldend kunnen maken. Daarentegen is de anciënniteit medebepalend voor bepaalde financiële rechten van de werknemers, en die rechten zullen door de verkrijger al naar het geval op dezelfde voet als bij de vervreemder moeten worden gehandhaafd.’
51. De verkrijger is dus bij de berekening van de rechten van financiële aard zoals een vergoeding bij afloop van de arbeidsovereenkomst of salarisverhogingen, gehouden om alle dienstjaren die het overgedragen personeel heeft vervuld, samen te tellen, voor zover deze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding van dit personeel met de vervreemder en overeenkomstig de in het kader van die arbeidsverhouding overeengekomen voorwaarden.’
2.9
Anciënniteit is dus geen recht dat overgaat bij overgang van onderneming. De verkrijger is, zo volgt uit punt 51 van het arrest Collino, wel gehouden de anciënniteit van de overgegane werknemer in acht te nemen bij de berekening van rechten van financiële aard, voor zover deze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding van de werknemer met de vervreemder en overeenkomstig de in het kader van die arbeidsverhouding overeengekomen voorwaarden.
2.10
Ook in het arrest Scattolon10.heeft het HvJEU zich uitgelaten over anciënniteit in het kader van overgang van onderneming. In deze zaak werd in de cao van de vervreemder bij de bezoldiging géén rekening gehouden met de anciënniteit. In de cao die gold bij de verkrijger hingen de salaristrappen en loonsverhogingen van de werknemers daarentegen wél in hoge mate af van de anciënniteit. Het Hof heeft vastgesteld dat de anciënniteit die was verworven door het personeel van de vervreemder kon worden aangemerkt als gelijkwaardig met de anciënniteit van de werknemers met hetzelfde profiel die al langer werkzaam waren voor de verkrijger. Van een gelijkwaardige anciënniteit is sprake wanneer de taken die de overgegane werknemer verrichtte bij de vervreemder, gelijk waren aan of zeer veel gelijkenissen vertonen met de taken die werden verricht door het personeel met hetzelfde profiel dat al vóór de overgang door de verkrijger was tewerkgesteld.11.Het Hof heeft vervolgens overwogen:
’81. In dergelijke omstandigheden, waarbij via een minstens gedeeltelijke erkenning van de anciënniteit van de overgegane werknemers wordt vermeden dat zij een wezenlijk salarisverlies in vergelijking met hun situatie onmiddellijk voorafgaand aan de overgang moeten ondergaan, zou het in zijn strijd met de doelstelling van Richtlijn 77/187 (…) om met deze anciënniteit geen rekening te houden voor zover dit nodig is voor de handhaving bij benadering van het salaris dat deze werknemers bij de vervreemder ontvingen (…).’
2.11
In het arrest Collino heeft het Hof overwogen dat de verkrijger rekening moet houden met de anciënniteit van de werknemer bij de berekening van financiële rechten, voor zover deze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding van deze werknemer met de vervreemder. Hierop heeft het HvJEU in het arrest Scattolon een nuancering aangebracht. Ook wanneer de vervreemder niet verplicht was om het aantal dienstjaren samen te tellen bij de berekening van financiële rechten, kan de verkrijger gehouden zijn de bij de vervreemder opgebouwde anciënniteit gedeeltelijk te erkennen. Dit is het geval wanneer de werknemer als gevolg van het feit dat zijn dienstjaren niet mee overgaan een wezenlijk salarisverlies lijdt; de verkrijger moet dit verlies dan bij benadering compenseren.12.
2.12
In de arresten Collino en Scattolon ging het om aan anciënniteit verbonden rechten van de werknemers die financieel van aard waren, namelijk de vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de bezoldiging. Naar aanleiding van deze arresten is in de literatuur de vraag opgeworpen of de verkrijger ook gehouden kan zijn om de anciënniteit in acht te nemen wanneer deze medebepalend is voor bepaalde rechten van de werknemers die niet- financieel van aard zijn.13.Uit het arrest Unionen kan worden afgeleid dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. De verwijzende rechter heeft in deze zaak aan het HvJEU de vraag voorgelegd of de verkrijger bij de bepaling van de opzegtermijn van de arbeidsovereenkomst ook het aantal dienstjaren moet meetellen dat de werknemer bij de vervreemder heeft vervuld.14.Het HvJEU heeft overwogen dat de gevorderde verlenging van de opzegtermijn met zes maanden recht gaf op betaling van zes maanden loon en dat het recht op een opzegtermijn daarom moest worden beschouwd als een financieel recht.15.Daarom was de verkrijger op grond van art. 3 lid 1 van de Richtlijn verplicht om de anciënniteit die de werknemer had opgebouwd bij de vervreemder mee te nemen bij de bepaling van de opzegtermijn.16.Hoewel in de literatuur kritiek is geuit op de argumentatie van het HvJEU17., volgt uit het arrest dat het Hof het begrip ‘financieel recht’ ruim opvat en dat het een zelfstandige betekenis heeft. Uit het arrest volgt dat de verkrijger geen rekening behoeft te houden met de anciënniteit wanneer deze bepalend is voor niet-financiële rechten.
2.13
Uit de besproken rechtspraak van het HvJEU volgt dat er geen grond bestaat om in het kader van overgang van onderneming een verschil te maken tussen de behandeling van senioriteit en die van anciënniteit. Dat betekent dat senioriteit op zich geen recht is dat een overgegane werknemer tegenover de verkrijger geldend kan maken. De verkrijger moet echter wel rekening houden met deze senioriteit als feitelijke omstandigheid18.voor zover de senioriteit bij de vervreemder medebepalend was voor bepaalde financiële rechten van de werknemers én voor zover dit nodig is om die rechten op dezelfde voet te handhaven. Er is geen reden te veronderstellen dat het HvJEU de vraag inzake senioriteit bij overgang van onderneming anders zal beantwoorden dan de reeds beantwoorde vraag naar anciënniteit bij overgang van onderneming. In zoverre is sprake van een ‘acte éclairé’. Bij deze stand van zaken is de Hoge Raad niet gehouden tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU.
2.14
Na deze uiteenzetting keer ik terug naar onderdeel 1.2. Zoals gezegd, klaagt het onderdeel in de kern genomen dat het hof heeft miskend dat de bij de vervreemder opgebouwde senioriteit als recht van de werknemer moet worden beschouwd dat ingevolge art. 7:663 BW overgaat op de verkrijger voor zover hieraan financiële rechten zijn gekoppeld. Uit de besproken arresten van het HvJEU volgt dat de bij de vervreemder verworven senioriteit op zich geen recht is dat een overgegane werknemer geldend kan maken bij de verkrijger. De verkrijger is slechts gehouden senioriteit als feitelijke omstandigheid mee te nemen bij de berekening van financiële rechten die aan senioriteit zijn gekoppeld, voor zover deze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding tussen de werknemer en de vervreemder en voor zover dit nodig is voor de handhaving van die rechten. De klacht gaat derhalve uit van een onjuiste rechtsopvatting en faalt daarom.
2.15
Het onderdeel klaagt nog dat het hof heeft miskend dat senioriteit in het verlengde van anciënniteit kwalificeert als een voor overgang vatbare hoedanigheid, voor zover senioriteit medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van de werknemers.
2.16
Het hof heeft overwogen dat de vrachtvliegers hebben gevorderd dat het hof voor recht verklaart dat zij met behoud van hun bij Martinair geldende senioriteit op de senioriteitslijst van KLM worden geplaatst in algemene zin dan wel in het kader van eventuele boventalligheid en/of overtolligheid (rov. 4.33) en dat zij hiertoe hebben gesteld dat in ieder geval geldt dat senioriteit een financieel recht inhoudt dat op grond van de rechtspraak van het HvJEU mee overgaat in geval van overgang van onderneming (rov. 4.34).19.Deze rechtsoverwegingen zijn in cassatie niet bestreden. De vraag die bij het hof voorlag, was dus of senioriteit een aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is dat op grond van art. 7:663 BW overgaat bij de overgang van onderneming. Het hof heeft deze vraag in rov. 4.37 ontkennend beantwoord en hieraan de conclusie verbonden dat de vrachtvliegers geen recht hebben op plaatsing op de senioriteitslijst van KLM hoger dan de positie die ontstaat vanwege de indiensttreding per 1 januari 2014. De vrachtvliegers hebben niet gesteld dat senioriteit, in het verlengde van anciënniteit, kan kwalificeren als een voor overgang vatbare hoedanigheid wanneer deze medebepalend is voor bepaalde financiële rechten. Dat het hof zich niet (expliciet) over deze kwestie heeft uitgelaten, betekent dus niet dat het hof heeft miskend dat senioriteit als zodanig kan worden aangemerkt.
2.17
Daarbij komt dat het hof in rov. 4.36 heeft overwogen dat het HvJEU zich nog niet heeft gebogen over senioriteit, maar dat de anciënniteit die de werknemer heeft opgebouwd bij de vervreemder op zich geen recht is dat de werknemer te gelden kan maken bij de verkrijger. Is de anciënniteit echter medebepalend voor bepaalde financiële rechten, dan dient de verkrijger de anciënniteit bij de berekening van die financiële rechten mee te nemen en die rechten zullen door de verkrijger op dezelfde voet als bij de vervreemder moeten worden gehandhaafd. In rov. 4.37 heeft het hof overwogen dat ‘gelet op het voorgaande’ senioriteit geen aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is dat overgaat bij overgang van onderneming. Kennelijk heeft het hof aangenomen dat hetgeen het HvJEU betreffende anciënniteit heeft overwogen, ook geldt voor senioriteit, en dat de stelling van de vrachtvliegers dat senioriteit een aan anciënniteit verbonden financieel recht is, daarom onjuist is.
2.18
De klacht dat het hof heeft miskend dat senioriteit in het verlengde van anciënniteit kwalificeert als een voor overgang vatbare hoedanigheid, voor zover de senioriteit medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van de werknemers, mist dus feitelijke grondslag en faalt daarmee.
2.19
Onderdeel 1.3 klaagt dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is gemotiveerd, omdat de vrachtvliegers hebben aangevoerd dat de senioriteit als recht in de zin van art. 7:663 BW kwalificeert omdat daaraan financiële rechten zijn gekoppeld, waaronder de verschuldigde ontslagvergoeding.
2.20
Het onderdeel bouwt voort op het vorige onderdeel en deelt hetzelfde lot. Bovendien miskent het onderdeel dat een rechtsoordeel niet met vrucht kan worden bestreden met een motiveringsklacht.
2.21
Onderdeel 1.4 klaagt dat het oordeel van het hof onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd, omdat de vrachtvliegers hebben aangevoerd dat senioriteit een aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is. Het onderdeel wijst hierbij op verschillende stellingen van de vrachtvliegers waaruit dit zou blijken en stelt dat het hof in ieder geval op deze stellingen had moeten responderen.
2.22
Dit onderdeel bouwt voort op de voorgaande onderdelen en deelt het lot daarvan.
2.23
Onderdeel 1.5 klaagt, kort gezegd, dat het hof heeft miskend dat senioriteit (ook) als (aan anciënniteit) gekoppeld recht in de zin van art. 7:663 BW kwalificeert indien daaraan andersoortige, niet (zuiver) financiële rechten zijn verbonden.
2.24
Ook dit onderdeel bouwt voort op de voorgaande onderdelen en deelt het lot daarvan.
2.25
Onderdeel 1.6 klaagt dat het hof miskent dat ook niet zuiver financiële rechten waarvoor senioriteit dan wel anciënniteit medebepalend zijn, op de voet van art. 7:663 BW wel als zodanig overgaan op de verkrijger en/of door de verkrijger jegens de werknemer op dezelfde voet als de vervreemder moeten worden gehandhaafd. Voor zover het hof dit niet heeft miskend, heeft het hof zijn oordeel onvoldoende navolgbaar gemotiveerd, omdat de vrachtvliegers hebben aangevoerd dat zij verschillende niet zuiver financiële rechten hebben waarvoor hun senioriteit medebepalend is en het hof niet op dat betoog is ingegaan.
2.26
Het door het hof in rov. 4.37 gegeven oordeel dat de vorderingen van de vrachtvliegers betreffende de plaatsing op de senioriteitslijst moeten worden afgewezen, wordt reeds zelfstandig gedragen door de tevergeefs bestreden grond dat senioriteit geen aan anciënniteit verbonden (financieel) recht is dat op de voet van art. 7:663 BW overgaat. Ten overvloede merk ik op dat uit het HvJEU-arrest Unionen volgt dat de verkrijger op grond van de Richtlijn niet gehouden is rekening te houden met anciënniteit wanneer deze bepalend is voor rechten die niet-financieel van aard zijn. Het onderdeel faalt.
2.27
Onderdeel 1.7 betoogt dat onvoldoende begrijpelijk is waarom het hof tot de conclusie komt dat de verklaring voor recht met betrekking tot de eventuele boventalligheid of overtolligheid moet worden afgewezen. Die vordering vindt haar grondslag immers in de door de vrachtvliegers gestelde aan de senioriteit verbonden ontslagvolgorde, dat een aan senioriteit verbonden recht is dat moet worden gekwalificeerd als zowel financieel als niet-financieel.
2.28
In rov. 4.34 heeft het hof – in cassatie onbestreden – overwogen dat de vrachtvliegers ten aanzien van hun vorderingen inzake een verklaring voor recht betreffende plaatsing op de senioriteitslijst van KLM in algemene zin en in het kader van eventuele boventalligheid en overtolligheid bij KLM, hebben gesteld dat senioriteit een aan anciënniteit verbonden (financieel) recht is. Het onderdeel gaat, als ik het goed zie, uit van een grondslag voor de vordering die de vrachtvliegers in de feitelijke instanties niet hebben gesteld en faalt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag. Overigens is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk in het licht van rov. 4.31, waarin het hof heeft overwogen dat het hof Amsterdam in zijn arrest van 1 mei 2018 heeft vastgesteld dat anciënniteit bepalend is voor de volgorde van ontslag en dat partijen deze vaststelling niet hebben bestreden.
2.29
Onderdeel 1.8 klaagt dat, voor zover het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat de vrachtvliegers enkel hebben aangevoerd dat de senioriteit dan wel de daaraan gekoppelde rechten bestaan uit betere promotiekansen en salaris, het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de processtukken die bovendien innerlijk tegenstrijdig is, omdat het hof in rov. 4.32 heeft vastgesteld dat senioriteit consequenties heeft voor uitzending, stationering, plaatsing op de IPB-lijst en detachering.
2.30
Het onderdeel faalt reeds bij gebrek aan belang om dezelfde reden als onderdeel 1.6. Daarbij komt dat uit rov. 4.32 blijkt dat het hof niet tot uitgangspunt heeft genomen dat de vrachtvliegers enkel hebben aangevoerd dat de senioriteit dan wel de daaraan gekoppelde rechten bestaan uit betere promotiekansen en salaris. Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en faalt dus.
2.31
Onderdeel 1.9 klaagt dat het hof heeft miskend dat aan het doel van de Richtlijn, dat werknemers niet uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren, niet is voldaan als enkel de per de overdrachtsdatum bestaande salarisaanspraken (gefixeerd) gehandhaafd blijven. Ook het verlies van, of de vermindering van, mogelijkheden van salarisdoorgroei of promotie, de verminderde mogelijkheid van tewerkstelling op bepaalde vliegtuigtypen, verminderde ontslagbescherming en/of een lagere ontslagvergoeding na de overgang, hetgeen het gevolg zou zijn van het niet-respecteren van de bij de vervreemder opgebouwde senioriteit, betekent immers dat de werknemers uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren. In ieder geval is het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd, omdat het hof niet motiveert waarom het verlies, of de vermindering, van voornoemde rechten niet tot gevolg heeft dat de vrachtvliegers in een slechtere positie komen te verkeren ten opzichte van hun positie bij Martinair, aldus het onderdeel.
2.32
Het hof heeft in rov. 4.37 overwogen dat het doel van de Richtlijn is een ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomst en te verzekeren dat de werknemers niet uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren. Het doel is niet een positieverbetering. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de promotiekansen bij KLM op basis van de bij KLM gehanteerde senioriteitslijst gunstiger zijn dan de promotiekansen bij Martinair op basis van de daar geldende senioriteitslijst. De klacht dat het hof heeft miskend dat aan het doel van de Richtlijn niet is voldaan als enkel de per de overdrachtsdatum bestaande salarisaanspraken (gefixeerd) gehandhaafd blijven, mist dus feitelijke grondslag en faalt daarom.
2.33
Het hof heeft niet geoordeeld dat wanneer de vrachtvliegers níet op de senioriteitslijst van KLM zouden worden geplaatst met behoud van hun bij Martinair opgebouwde senioriteit, zij mogelijkheden van, onder andere, salarisdoorgroei of promotie verliezen of dat deze mogelijkheden worden verkleind. Kennelijk heeft het hof de daartoe strekkende stellingen van de vrachtvliegers, die door verweerders zijn betwist, niet bewezen geacht. De klacht dat het hof heeft miskend dat een verlies of vermindering van, onder andere, mogelijkheden van promotie, ertoe kan leiden dat een werknemer als gevolg van overgang van onderneming in een minder gunstige positie kan verkeren, mist ook feitelijke grondslag en faalt.
2.34
De vraag of loopbaanverwachtingen van de werknemer, zoals mogelijkheden van promotie naar een andere functie, kunnen kwalificeren als een recht dat mee overgaat na overgang van onderneming, kan daarmee buiten beschouwing blijven. Ten overvloede wijs ik erop dat de Richtlijn er slechts toe strekt de op de dag van overgang bestaande rechten en verplichtingen van de werknemers te handhaven.20.Met deze doelstelling is moeilijk verenigbaar dat verwachtingen van de werknemer ten aanzien van het maken van promotie naar een andere functie kwalificeren als een voor overgang vatbaar recht. Dit geldt in het bijzonder wanneer, zoals in deze zaak, promoties niet louter afhangen van de senioriteit, maar ook van gebleken geschiktheid21.en de functies bij de vervreemder en verkrijger, en daarmee ook de promotiekansen, verschillen.22.
2.35
Nu het hof niet heeft geoordeeld dat het niet-respecteren van de door de vrachtvliegers bij Martinair opgebouwde senioriteit leidt tot een verlies of vermindering van de mogelijkheden van salarisdoorgroei of promotie, faalt ook de in het onderdeel vervatte motiveringsklacht bij gebrek aan feitelijke grondslag.
2.36
Onderdeel 1.10 klaagt dat het hof heeft miskend dat reeds sprake is van een situatie dat een werknemer ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komt te verkeren, als zonder overgang van de senioriteit, althans de daaraan verbonden (financiële) rechten, het gevaar bestaat dat de werknemer in een minder gunstige positie komt te verkeren dan die waarin hij vóór die overgang verkeerde. Voor zover het hof dat niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Zonder nadere, ontbrekende motivering valt namelijk niet in te zien waarom het verlies of de vermindering van mogelijkheden van salarisdoorgroei of promotie, de verminderde mogelijkheid van tewerkstelling op bepaalde vliegtuigtypen, verminderde ontslagbescherming en/of een lagere ontslagvergoeding na de overgang als gevolg van het verlies van senioriteit niet ten minste het gevaar inhoudt dat de vrachtvliegers in een slechtere positie komen te verkeren dan waarin zij bij Martinair verkeerden, aldus het onderdeel.
2.37
Het onderdeel gaat er, evenals het voorgaande onderdeel, ten onrechte vanuit dat het hof heeft vastgesteld dat de overgang van onderneming leidt tot een verlies of vermindering van mogelijkheden van salarisdoorgroei of promotie, verminderde ontslagbescherming en/of een lagere ontslagvergoeding voor de vrachtvrachtvliegers als gevolg van verlies van senioriteit. Het onderdeel faalt daarmee wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
2.38
Ten overvloede merk ik nog het volgende op. Het onderdeel betoogt dat een werknemer als gevolg van de overgang reeds in een minder gunstige positie verkeert wanneer het gevaar bestaat dat hij in een minder gunstige positie komt te verkeren dan die waarin hij vóór de overgang verkeerde. Ter onderbouwing van deze stelling verwijzen de vrachtvliegers in hun schriftelijke toelichting23.naar het arrest van het HvJEU inzake Correia Moreira24., waarin een werkneemster als gevolg van overgang van onderneming op grond van de toepasselijke nationale wetgeving moest deelnemen aan een selectieprocedure en daarnaast een nieuwe verbintenis met de verkrijger moest aangaan. Wanneer zij in dienst zou worden genomen, zou zij gedurende een periode van minstens tien jaar een lager salaris krijgen dan voor de overgang. Het HvJEU overwoog:
’60. Dergelijke vereisten, die ten eerste de met de vervreemder overeengekomen arbeidsvoorwaarden van personen als verzoekster in het hoofdgeding wijzigen en ten tweede het gevaar inhouden dat de werkneemster in een minder gunstige positie komt te verkeren dan die waarin zij vóór die overgang verkeerde, moeten echter worden geacht in strijd te zijn zowel met artikel 3, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/23 als met de doelstelling van die richtlijn.’
2.39
Deze overweging, die nauw verweven is met de omstandigheden van het concrete geval, levert op zichzelf onvoldoende bewijs voor de stelling dat de werknemer als gevolg van de overgang van onderneming reeds in een minder gunstige positie komt te verkeren, wanneer daarvoor alleen al het gevaar bestaat. Dan bestaat immers ook de mogelijkheid dat de werknemer na de overgang in dezelfde positie of zelfs in een gunstiger positie komt te verkeren. Die mogelijkheid deed zich in het arrest Correia Moreira niet voor. Ook in de andere uitspraken van het HvJEU over de Richtlijn zijn geen aanwijzingen te vinden dat ‘het gevaar om in een ongunstigere positie te komen te verkeren’ al voldoende is. Het HvJEU heeft bij herhaling overwogen dat de Richtlijn tot doel heeft te verhinderen dat de bij de overgang van de onderneming betrokken werknemers uitsluitend ten gevolge van deze overgang in een minder gunstige positie komen – en niet: kunnen komen – te verkeren.25.Het onderdeel gaat derhalve uit van een onjuiste rechtsopvatting en faalt ook op die grond.
2.40
Onderdeel 1.11 klaagt dat voor zover het hof in rov. 4.32 tot uitgangspunt zou hebben genomen dat (het hof Amsterdam in rov. 2.18 van zijn arrest van 1 mei 2018 heeft geoordeeld dat) senioriteit niet van belang is voor ontslag bij inkrimping, dat oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd is, althans dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan rov. 2.18 van het arrest van het hof Amsterdam. Volgens het onderdeel wordt ontslag bij inkrimping ook door senioriteit bepaald. Dit vloeit voort uit (i) het feit dat senioriteit in hoofdzaak wordt bepaald door anciënniteit, (ii) het door de vrachtvliegers aangevoerde art. 5.3 van de Martinair CAO, waarin wordt bepaald dat (onder meer) heraanstelling na ontslag ten gevolge van overtolligheid plaatsvindt op grond van senioriteit en (iii) dat KLM bij ontslag bij reorganisatie de omgekeerde senioriteit hanteert.
2.41
Rov. 2.18 van het arrest van het hof Amsterdam van 1 mei 2018 luidt:
‘Binnen de vliegwereld wordt aan functieniveau, senioriteit en anciënniteit veel belang gehecht. Aan de hand van de datum van indiensttreding wordt de anciënniteit vastgesteld (met daaraan gekoppelde bijzondere rechten) en de plaats op een bij een bepaalde functie behorende senioriteitslijst. Senioriteit heeft voorts consequenties voor uitzending, stationering, plaatsing op de IPB-lijsten (“Indien Plaats Beschikbaar”-vliegen) en detachering. Anciënniteit is bepalend voor ontslag ten gevolge van inkrimping van de vliegers. In het algemeen verliest men zijn anciënniteit en senioriteit als men van luchtvaartmaatschappij wisselt. Het zogenoemde “horizontaal overstappen” (veranderen van werkgever met behoud van anciënniteit en senioriteit) komt zelden voor.’
2.42
Het hof Den Haag heeft deze rechtsoverweging integraal overgenomen in rov. 4.32 van het bestreden arrest en hieraan toegevoegd dat geen van de partijen de juistheid van deze vaststelling heeft bestreden. Voor zover het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat slechts anciënniteit en niet senioriteit bepalend is voor ontslag ten gevolge van inkrimping, is dat oordeel in het licht van het bovenstaande voldoende begrijpelijk en behoeft het geen nadere motivering. Van een onbegrijpelijke uitleg van rov. 2.18 van het arrest van het hof Amsterdam is evenmin sprake. Het onderdeel faalt.
2.43
In de schriftelijke toelichting doen de vrachtvliegers nog een beroep op feiten die zij niet in de feitelijke instanties hebben aangevoerd.26.Zij miskennen aldus dat de Hoge Raad geen acht kan slaan op feitelijke nova (art. 419 lid 2 Rv).
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑06‑2022
ECLI:NL:HR:2019:1858, NJ 2020/10, JAR 2020/12, m.nt. B.C.L. van Kanen.
ECLI:NL:GHDHA:2021:1023, JAR 2021/173.
ECLI:NL:GHAMS:2018:1473, JAR 2018/143, m.nt. R.M. Beltzer.
Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, PbEG 2001, L 82/16.
Richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 tot wijziging van Richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van vestigingen, PbEG 1998, L 201/88.
Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, PbEG 1977, L 61/26.
Zie o.a. HvJEG 14 september 2000, C‑343/98, ECLI:EU:C:2000:441, JAR 2000/225 (Collino), punt 49; HvJEU 6 april 2017, C-336/15, ECLI:EU:C:2017:276, JAR 2017/118, m.nt. R.M. Beltzer (Unionen), punt 18.
Zie o.a. het arrest Unionen, reeds aangehaald, punt 19.
HvJEU 6 september 2011, C-108/10, ECLI:EU:C:2011:542, NJ 2011/590, m.nt. M.R. Mok.
Arrest Scattolon, punt 80.
Zie ook Haanappel-van der Burg, T&C BW, art. 7:663 BW, aant. 2.
Zie R.M. Beltzer en F. Koopman, Overgang van onderneming in een triptiek: economische activiteiten, anciënniteit en cao’s, Arbeidsrechtelijke Annotaties 2012-2, par. 5.2.p. 42-43.
Arrest Unionen, reeds aangehaald, punt 16.
Arrest Unionen, reeds aangehaald, punten 23-24.
Arrest Unionen, reeds aangehaald, punt 26.
Zie Beltzer in zijn noot onder het arrest Unionen (JAR 2017/118) die opmerkt dat het recht op een langere opzegtermijn niet alleen het recht op loon over die periode impliceert, maar ook de verplichting arbeid te verrichten.
Beltzer 2020, reeds aangehaald, p. 116.
Uit de processtukken blijkt overigens ook niet dat de vrachtvliegers in de feitelijke instanties aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd dat senioriteit een voor overgang vatbare hoedanigheid is die bij de berekening van bepaalde financiële rechten moet worden betrokken. Zie Processtuk 1 (Dagvaarding), punt 6.7 (‘De vrachtvliegers stellen zich aldus op het standpunt dat alle aan anciënniteit gekoppelde rechten (en plichten), waaronder hun senioriteit, op grond van art. 7:663 BW naar KLM zijn overgegaan.’); punt 6.11 (‘De plaats op de senioriteitslijst betreft een door anciënniteit bepaald recht.’); Processtuk 9 (Pleitaantekeningen zijdens de vrachtvliegers), punt 2.31 (‘Daarnaast ís senioriteit ook een aan anciënniteit verbonden financieel recht’); Processtuk 40 (Memorie na cassatie en verwijzing zijdens de vrachtvliegers), punt 202 (‘Bovendien betekent het feit dat de senioriteit bepalend is voor […] dat senioriteit wel degelijk een aan anciënniteit verbonden financieel recht inhoudt’), punt 203 (‘Dat de plaats op de senioriteitslijst een door anciënniteit bepaald financieel recht behelst […]).
Zie HvJEG 9 maart 2006, C-499/04, ECLI:EU:C:2006:168 (Werhof), punt 29.
Zie rov. 4.36 van het bestreden arrest.
Zie rov. 4.37 van het bestreden arrest, waarin het hof erop wijst dat KLM meer vliegtuigtypes heeft en navenant meer (promotie)functies dan Martinair.
Schriftelijke toelichting zijdens de vrachtvliegers, punt 2.1.
HvJEU 13 juni 2019, C-317/18, ECLI:EU:C:2019:499, JAR 2019/184.
Zie o.a. HvJEG 26 mei 2005, C‑478/03, ECLI:EU:C:2005:321 (Celtec), punt 26; HvJEU 15 september 2010, C‑386/09, ECLI:EU:C:2010:526 (Briot), punt 26. Zie ook de reeds aangehaalde arresten Scattolon, punt 75 en Unionen, punt 18.
Schriftelijke toelichting zijdens de vrachtvliegers, punt 3.
Beroepschrift 29‑10‑2021
PROCESINLEIDING VORDERINGSPROCEDURE
Eisers,
- 1.
[eiser 1], wonende te [woonplaats]
- 2.
[eiser 2], wonende te [woonplaats];
- 3.
[eiser 3], wonende te [woonplaats];
- 4.
[eiser 4], wonende te [woonplaats];
- 5.
[eiser 5], wonende te [woonplaats];
- 6.
[eiser 6], wonende te [woonplaats];
- 7.
[eiser 7], wonende te [woonplaats] (Spanje);
- 8.
[eiser 8], wonende te [woonplaats];
- 9.
[eiser 9], wonende te [woonplaats];
- 10.
[eiser 10], wonende te [woonplaats] (Spanje);
- 11.
[eiser 11], wonende te [woonplaats];
- 12.
[eiser 12], wonende te [woonplaats] (Turkije);
- 13.
[eiser 13], wonende te [woonplaats];
- 14.
[eiser 14] enig erfgenaam van [erflater] (overleden op [overlijdensdatum] 2021), wonende te [woonplaats];
- 15.
[eiser 15], wonende te [woonplaats];
- 16.
[eiser 16], wonende te [woonplaats] (Spanje);
- 17.
[eiser 17], wonende te [woonplaats];
- 18.
[eiser 18], wonende te [woonplaats];
- 19.
[eiser 19], wonende te [woonplaats];
- 20.
[eiser 20], wonende te [woonplaats];
- 21.
[eiser 21], wonende te [woonplaats];
- 22.
[eiser 22], wonende te [woonplaats];
- 23.
[eiser 23], wonende te [woonplaats];
- 24.
[eiser 24], wonende te [woonplaats];
- 25.
[eiser 25], wonende te [woonplaats] (België);
- 26.
[eiser 26], wonende te [woonplaats];
- 27.
[eiser 27], wonende te [woonplaats];
- 28.
[eiser 28], wonende te [woonplaats];
- 29.
[eiser 29], wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika);
- 30.
[eiser 30], wonende te [woonplaats];
- 31.
[eiser 31], wonende te [woonplaats];
- 32.
[eiser 32], wonende te [woonplaats];
- 33.
[eiser 33], wonende te [woonplaats];
- 34.
[eiser 34], wonende te [woonplaats];
- 35.
[eiser 35], wonende te [woonplaats];
- 36.
[eiser 36], wonende te [woonplaats];
- 37.
[eiser 37], wonende te [woonplaats] (Italië);
- 38.
[eiser 38], wonende te [woonplaats];
- 39.
[eiser 39], wonende te [woonplaats];
- 40.
[eiser 40], wonende te [woonplaats];
- 41.
[eiser 41], wonende te [woonplaats];
- 42.
[eiser 42], wonende te [woonplaats];
- 43.
[eiser 43], wonende te [woonplaats];
- 44.
[eiser 44], wonende te [woonplaats];
- 45.
[eiser 45], wonende te [woonplaats];
- 46.
[eiser 46], wonende te [woonplaats];
- 47.
[eiser 47], wonende te [woonplaats];
- 48.
[eiser 48], wonende te [woonplaats] (N. Macedonië);
- 49.
[eiser 49], wonende te [woonplaats];
- 50.
[eiser 50], wonende te [woonplaats];
- 51.
[eiser 51], wonende te [woonplaats];
- 52.
[eiser 52], wonende te [woonplaats];
- 53.
[eiser 53], wonende te [woonplaats];
- 54.
[eiser 54], wonende te [woonplaats];
- 55.
[eiser 55], wonende te [woonplaats] (België);
- 56.
[eiser 56], wonende te [woonplaats];
- 57.
[eiser 57], wonende te [woonplaats];
- 58.
[eiser 58], wonende te [woonplaats];
- 59.
[eiser 59], wonende te [woonplaats];
- 60.
[eiser 60], wonende te [woonplaats];
- 61.
[eiser 61], wonende te [woonplaats];
- 62.
[eiser 62], wonende te [woonplaats];
- 63.
[eiser 63], wonende te [woonplaats];
- 64.
[eiser 64] (voorheen genaamd: [eiser 64]), wonende te [woonplaats] (Frankrijk);
- 65.
[eiser 65], wonende te [woonplaats];
- 66.
[eiser 66], wonende te [woonplaats];
- 67.
[eiser 67], wonende te [woonplaats] (Zuid-Afrika);
- 68.
[eiser 68], wonende te [woonplaats];
- 69.
[eiser 69], wonende te [woonplaats];
- 70.
[eiser 70], wonende te [woonplaats];
- 71.
[eiser 71], wonende te [woonplaats];
- 72.
[eiser 72], wonende te [woonplaats] (Qatar);
- 73.
[eiser 73], wonende te [woonplaats];
- 74.
[eiser 74], wonende te [woonplaats];
- 75.
[eiser 75], wonende te [woonplaats];
- 76.
[eiser 76], wonende te [woonplaats];
- 77.
[eiser 77], wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk);
- 78.
[eiser 78], wonende te [woonplaats];
- 79.
[eiser 79], wonende te [woonplaats];
- 80.
[eiser 80], wonende te [woonplaats];
- 81.
[eiser 81], wonende te [woonplaats] (Duitsland);
- 82.
[eiser 82], wonende te [woonplaats];
- 83.
[eiser 83], wonende te [woonplaats];
- 84.
[eiser 84], wonende te [woonplaats];
- 85.
[eiser 85], wonende te [woonplaats];
- 86.
[eiser 86], wonende te [woonplaats];
- 87.
[eiser 87], wonende te [woonplaats];
- 88.
[eiser 88], wonende te [woonplaats] (Canada);
- 89.
[eiser 89], wonende te [woonplaats];
- 90.
[eiser 90], wonende te [woonplaats];
- 91.
[eiser 91], wonende te [woonplaats];
- 92.
[eiser 92], wonende te [woonplaats];
- 93.
[eiser 93], wonende te [woonplaats];
- 94.
[eiser 94], wonende te [woonplaats];
- 95.
[eiser 95], wonende te [woonplaats];
- 96.
[eiser 96], wonende te [woonplaats];
- 97.
[eiser 97], wonende te [woonplaats];
- 98.
[eiser 98], wonende te [woonplaats];
- 99.
[eiser 99], wonende te [woonplaats];
- 100.
[eiser 100], wonende te [woonplaats];
- 101.
[eiser 101], wonende te [woonplaats];
- 102.
[eiser 102], wonende te [woonplaats];
- 103.
[eiser 103], wonende te [woonplaats];
- 104.
[eiser 104], wonende te [woonplaats] (Italië);
- 105.
[eiser 105], wonende te [woonplaats];
- 106.
[eiser 106], wonende te [woonplaats];
- 107.
[eiser 107], wonende te [woonplaats];
- 108.
[eiser 108], wonende te [woonplaats];
- 109.
[eiser 109], wonende te [woonplaats];
- 110.
[eiser 110], wonende te [woonplaats];
- 111.
[eiser 111], wonende te [woonplaats];
- 112.
[eiser 112], wonende te [woonplaats];
- 113.
[eiser 113], wonende te [woonplaats];
- 114.
[eiser 114], wonende te [woonplaats];
voor deze cassatieprocedure vertegenwoordigd door de advocaat bij de Hoge Raad mr. P.A. Fruytier (BarentsKrans Coöperatief U.A.), kantoorhoudende te (2514 EA) Den Haag aan het Lange Voorhout 3, hierna: de ‘Vliegers’
stellen cassatieberoep in tegen het op 8 juni 2021 door het Gerechtshof Den Haag (het ‘hof’) onder zaaknummer 200.278.757/01 gewezen arrest (het ‘arrest’).
Verweerders zijn:
- 1.
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.
gevestigd te Amstelveen,
in deze zaak in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr. J.M. van Slooten kantoorhoudende te (1077 WM) Amsterdam aan het Beethovenplein 10, hierna: ‘KLM’.
en
- 2.
Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV),
gevestigd te Badhoevedorp,
in deze zaak in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr. I.M.C.A Reinders Folmer kantoorhoudende te (1071 CN) Amsterdam aan de Jan Luijkenstraat 20, hierna: ‘VNV’
Verweersters kunnen in deze cassatieprocedure ten laatste verschijnen op 29 oktober 2021.
De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op de vrijdagen die worden genoemd in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10:00 uur. De behandeling vindt plaats in het gebouw van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout 8 te Den Haag.
De Vliegers voeren tegen het aangevallen arrest aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, mede in onderlinge samenhang te lezen redenen:
A. Inleiding
1.
In deze procedure gaat het — kort samengevat — om het volgende. De Vliegers zijn allen (ex-) werknemers van Martinair. De cargodivisie van Martinair (‘MAC’) is vanaf 2009 langzaamaan geïntegreerd in de cargodivisie van KLM. De passagiersdivisie van Martinair is in 2011 opgeheven. KLM heeft in de periode tot januari 2014 verschillende typen personeel van MAC (grondpersoneel, cabinepersoneel en piloten) overgenomen en is MAC is steeds verder geïntegreerd in KLM. Vanaf 1 januari 2014 had Martinair nog slechts vliegers in dienst. KLM heeft geweigerd hun een arbeidsovereenkomst aan te bieden.1.
2.
De Vliegers hebben KLM gedagvaard en gevorderd — samengevat en voor zover in cassatie van belang — (i) te verklaren voor recht dat de Vliegers per 1 januari 2014, althans per een door het hof vast te stellen datum, ex art. 7:663 BW van rechtswege in dienst zijn van KLM en alle per de datum van de overgang van onderneming uit de arbeidsovereenkomst tussen de Vliegers en Martinair voortvloeiende rechten en plichten zijn overgegaan op KLM, (ii.a) voor recht zal verklaren dat de Vliegers een plaats krijgen op de senioriteitslijst van KLM met behoud van de senioriteit die zij bij Martinair hadden op de dag voor de overgang van onderneming en (ii.b) de Vliegers bij eventuele boventalligheid/overtolligheid geacht worden een plaats te hebben op de senioriteitslijst van KLM op basis van hun senioriteit bij Martinair op de dag voor de overgang van onderneming.2.
3.
Het hof heeft in het arrest geoordeeld dat per 1 januari 2014 sprake is van overgang van onderneming van MAC naar KLM in de zin van art. 7:662 BW.3. Alle per die datum uit de arbeidsovereenkomsten tussen de Vliegers en Martinair geldende rechten en verplichtingen zijn daarom ex art. 7:663 BW overgegaan op KLM.4.
4.
Het hof heeft de vorderingen voor zij betrekking hebben op overgang van senioriteit of daaraan verbonden rechten en plichten afgewezen. De senioriteit (en daarmee de plaats op de senioriteitslijst) speelt binnen de vliegwereld echter een zeer belangrijke rol.5. De Vliegers hebben erop gewezen dat de senioriteit blijkens art. 5.3 Martinair CAO uitermate belangrijk is voor onder meer de volgende zaken: promotie, tewerkstelling op een type vliegtuig, stationering en heraanstelling na ontslag ten gevolge van overtolligheid,6. de vergoeding die de Vliegers bij ontslag krijgen7. en de ontslagvolgorde (bij reorganisatie).8. Eenvoudig gezegd: bij Martinair hadden de Vliegers als gevolg van hun plaats op de senioriteitslijst rechten ten aanzien van het vliegtuigtype waarop zij vlogen (en bij promotie kwamen te vliegen) en genoten zij een van hun senioriteit afhankelijke mate van ontslagbescherming (bij reorganisatie).9. Een plaatsing op de senioriteitslijst van KLM enkel per de datum van overgang van onderneming (1 januari 2014) en zonder behoud van de voor 1 januari 2014 bij Martinair opgebouwde senioriteit, zoals door het hof aangenomen, heeft wezenlijk negatieve gevolgen voor Vliegers, onder meer, maar niet uitsluitend waar het gaat om de vliegtuigtypen waarop zij bij KLM geplaatst (kunnen) worden, het salaris en doorgroei daarvan en de volgorde bij ontslag.
5.
Het hof grondt de afwijzing van de vorderingen — samengevat — erop dat (i) senioriteit geen aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is, (ii) voor zover de plaats op de senioriteitslijst een vergrootte kans op promotie inhoudt, niet valt in te zien waarom die promotiekansen bij de overgang van onderneming moeten worden vergroot — wat door plaatsing op de senioriteitslijst van KLM het geval zou zijn, terwijl (iii) de Vliegers door de overgang van onderneming niet in salaris achteruit gaan (rov. 4.37).
6.
De Vliegers stellen in dit cassatieberoep bovenstaand senioriteitsoordeel aan de orde. Ten eerste heeft het HvJEU zich er nog niet over uitgelaten hoe met senioriteit en anciënniteit en de daaraan gekoppelde rechten bij overgang van onderneming precies moet worden omgegaan. Het HvJEU onderkent in ieder geval in verschillende arresten dat met anciënniteit rekening moet worden gehouden voor zover daaraan financiële rechten zijn verbonden. Het HvJEU heeft zich echter nog niet expliciet erover uitgelaten (a) of senioriteit (of de plaats op een senioriteitslijst) als zodanig als recht kwalificeert en kan overgaan voor zover daaraan (financiële of andersoortige) rechten zijn verbonden, (b) of de aan senioriteit en anciënniteit verbonden (financiële of andersoortige) rechten als zodanig kunnen overgaan en (c) of de senioriteit of de daaraan verbonden rechten enkel overgaan voor zover sprake is van financiële rechten dan wel dat de overgang ook ziet op andersoortige, niet (zuiver) financiële, rechten.
7.
De Vliegers hebben bij de aanvaarding van (een van) deze modaliteiten belang, omdat KLM jegens hen dan ook gebonden is aan de andere hiervoor opgesomde rechten die aan de senioriteit zijn verbonden. De aanvaarding van (een van) deze modaliteiten ligt in lijn van het doel van Richtlijn 2001/23/EG (de ‘Richtlijn’). Die Richtlijn wil immers — zonder onderscheid te maken tussen financiële of andersoortige rechten — een ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomst garanderen en voorkomen dat de werknemers bij de verkrijgende onderneming in een minder gunstige positie komen te verkeren dan zij hadden bij de vervreemder. Dat pleit ervoor dat in ieder geval zowel financiële als niet-financiële rechten overgaan. De vraag is dan enkel nog hoe die overgang zich concreet materialiseert: gaat de senioriteit als zodanig over, of dienen de daarvan afhankelijke rechten te worden ‘losgeweekt’ en door de verkrijger zelfstandig jegens de werknemer te worden gerespecteerd. Om ingewikkelde discussies te voorkomen hoe die ‘losgeweekte’ rechten bij de verkrijger precies moeten worden vormgegeven en ingepast, ligt het voor de hand aan de werknemers eenzelfde plaats op de senioriteitslijst te geven als zij de dag voor de overgang hadden bij de vervreemder.
8.
Ten tweede focust het hof zich bij zijn beslissing over de senioriteit enkel op de daaraan verbonden promotiemogelijkheden en het (behoud van het) huidige salarisniveau van de Vliegers. Zij hebben er echter op gewezen dat de senioriteit óók relevant is voor andersoortige, zowel financiële als niet-financiële rechten: de tewerkstelling op een type vliegtuig (hetgeen medebepalend is voor het salaris), stationering en heraanstelling na ontslag ten gevolge van overtolligheid,10. de vergoeding die de Vliegers bij ontslag krijgen,11. de ontslagvolgorde (bij reorganisatie)12. en de wijze van salarisberekening.13. Het hof besteedt daaraan ten onrechte geen aandacht. Die rechten zijn echter grotendeels evident (ook) financieel van aard, omdat zij onder meer van invloed zijn op de vraag of — en met inachtneming van welke termijn — de Vliegers ontslagen kunnen worden (en dus hun salaris verliezen), op de hoogte van de toe te kennen ontslagvergoeding en op de hoogte van het salaris zelf. Dat volgt ook uit de door het HvJEU aangehouden lijn: als de opbouw van arbeidsjaren van invloed is op de lengte van de in acht te nemen opzegtermijn, is sprake van een financieel recht, omdat de werknemer gedurende die periode recht op salaris heeft.14. In dat licht geldt a fortiori dat de hiervoor genoemde rechten van de Vliegers financieel van aard zijn. Bovendien bepaalt de senioriteit dus onder meer welk werk de Vliegers mogen verrichten. Dat is in ieder geval een niet zuiver financieel recht dat de Richtlijn ook wil beschermen. De vliegwereld is voor dat type rechten meteen ook exemplarisch: het recht om (als gezagvoerder) op een Boeing 747 te mogen vliegen wordt verworven door langdurige inzet en jarenlange opleiding en ervaring. Dat is onvergelijkbaar met het recht om (als copiloot) te mogen vliegen op een Embraer 190 (Cityhopper).
9.
De Vliegers werken het voorgaande hierna in verschillende middelonderdelen uit.
B. Klachten
1. Senioriteit en/of daaraan verbonden rechten gaan over op verkrijger
1.1.
Het hof oordeelt in rov. 4.36–4.37 — samengevat — als volgt:
- (i)
Zowel de Vliegers als KLM beschrijven senioriteit als het hebben van een plaats op de senioriteitslijst. Stijging op die lijst vindt plaats doordat hoger geplaatste vliegers uitstromen. Senioriteit wordt daardoor met name bepaald door anciënniteit: het aantal dienstjaren als vlieger bij een maatschappij (rov. 4.36);
- (ii)
Promotie naar een andere functie en/of vliegtuigtype hangt grotendeels — naast gebleken geschiktheid — af van de plaats op de senioriteitslijst en daarmee ook weer van de anciënniteit van de vlieger (rov. 4.36);
- (iii)
Het HvJEU heeft zich tot op heden niet uitgelaten over de vraag of senioriteit een recht is dat overgaat bij overgang van onderneming. Wel heeft het HvJEU in het Collino-arrest geoordeeld dat anciënniteit als zodanig geen voor overgang vatbaar recht is (rov. 4.36);
- (iv)
Voor overgang bestaat wel grond als de anciënniteit medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van de werknemer. De verkrijger moet dan de anciënniteit meenemen bij de berekening van die financiële rechten (zoals een vergoeding bij afloop van de arbeidsovereenkomst of salarisverhoging) en die rechten zullen in beginsel door de verkrijger op dezelfde voet als bij de vervreemder moeten worden gehandhaafd (rov. 4.36);
- (v)
In het Scattolon-arrest heeft het HvJEU geoordeeld dat anciënniteit moet worden meegenomen als deze relevant is voor de salariëring van de werknemer bij de verkrijger, indien het niet (geheel of gedeeltelijk) meenemen ervan ertoe zou leiden dat de werknemer een wezenlijk salarisverlies zou ondergaan ten opzichte van zijn situatie onmiddellijk voorafgaand aan de overgang (rov. 4.36);
- (vi)
De senioriteit van de Vliegers, dat wil zeggen hun plaats op de senioriteitslijst van Martinair, is geen aan anciënniteit gekoppeld financieel recht dat overgaat bij overgang van onderneming. Daarom hebben zij geen recht op plaatsing op de senioriteitslijst van KLM hoger dan onderaan de senioriteitslijst per 1 januari 2014 (rov. 4.37);
- (vii)
Voor zover de plaats op de senioriteitslijst een kans op toekomstige promotie inhoudt, valt niet in te zien waarom eventuele aan de plaatsing op de senioriteitslijst verbonden promotiekansen vergroot zouden moeten worden bij overgang van onderneming. Het doel van de Richtlijn is immers om een ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomst te garanderen en te voorkomen dat de werknemers in een minder gunstige positie komen te verkeren. De promotiekansen bij KLM zijn, gelet op het functiegebouw, voor de Vliegers bij gelijkblijvende senioriteit gunstiger dan bij Martinair (rov. 4.37);
- (viii)
Een salarisachteruitgang als gevolg van de overgang van onderneming ligt niet in de rede, omdat de Vliegers hun salarisaanspraken per de overdrachtsdatum van 1 januari 2014 behouden (rov. 4.37);
- (ix)
Gelet op het voorgaande zullen de gevorderde verklaringen voor recht die zien op de plaatsing van Vliegers op de senioriteitslijst van KLM in algemene zin en in het kader van de eventuele boventalligheid of overtolligheid worden afgewezen (rov. 4.37).
1.2.
Het hof miskent met voornoemd oordeel, met name als bedoeld onder (iii)-(viii) dat senioriteit — dat wil zeggen: de aan de hand van anciënniteit bepaalde, door het uitstromen van hoger geplaatsten, plaats op een senioriteitslijst — (in ieder geval) als recht in de zin van art. 7:663 BW kwalificeert, indien daaraan financiële rechten zijn gekoppeld. Immers, het HvJEU kwalificeert weliswaar anciënniteit niet als zodanig als voor overgang vatbaar recht, maar oordeelt eveneens dat met de opgebouwde anciënniteit wel rekening moet worden gehouden als zij medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van werknemers en die rechten door de verkrijger op dezelfde voet als de vervreemder moeten worden gehandhaafd. Anciënniteit gaat in zoverre dus volgens het HvJEU wel als recht, althans als hoedanigheid die de omvang van het daaraan verbonden recht beïnvloedt, over. De senioriteit kwalificeert in het verlengde daarvan daarom in ieder geval wel als recht ex art. 7:663 BW, althans als voor overgang vatbare hoedanigheid, voor zover die senioriteit medebepalend is voor bepaalde financiële rechten van de werknemers. In normatief opzicht bestaat tussen anciënniteit en senioriteit geen relevant verschil: het betreft allebei een (met name) van tijdsverloop afhankelijke bij de vervreemder verworven status die meegaat op de verkrijger indien daaraan financiële rechten worden ontleend. Het hof ziet daaraan voorbij doordat het enkel constateert dat het HvJEU zich er nog niet over heeft uitgelaten of senioriteit als zodanig als voor overgang vatbaar recht kwalificeert, daarna nog nagaat of de senioriteit een aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is en (in dat kader) overweegt dat het niet kan inzien waarom de promotiekansen van de Vliegers door een gelijke plaatsing op de senioriteitslijst van KLM zouden moeten worden vergroot en dat hun salarisaanspraken per de overdrachtsdatum gelijk blijven.
1.3.
In ieder geval is 's hofs oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, omdat de Vliegers hebben aangevoerd dat de senioriteit als recht in de zin van art. 7:663 BW kwalificeert, omdat daaraan financiële rechten zijn gekoppeld, zoals de verschuldigde ontslagvergoeding,15. tewerkstelling op een bepaald vliegtuigtype (wat weer invloed heeft op salarishoogte), promoties (eveneens van belang voor de hoogte van het salaris) alsmede de vergoeding en rechten bij ontslag en reorganisatie (bij eerder ontslag bij de verkrijger dan bij de vervreemder loopt een Vrachtvlieger ook salaris mis).16. Het hof is ten onrechte niet nagegaan of senioriteit in dat licht als recht in de zin van 7:663 kwalificeert.
1.4.
Voorts/in ieder geval is 's hofs oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, omdat de Vliegers hebben aangevoerd dat senioriteit een aan anciënniteit gekoppeld financieel recht is. De Vliegers hebben er daartoe (eveneens) op gewezen dat senioriteit (i) in belangrijke mate door anciënniteit wordt bepaald,17. (ii) als arbeidsvoorwaarde is vastgelegd in art. 5.3 Martinair CAO18. en (iii) (mede)bepalend is voor tewerkstelling op een bepaald vliegtuigtype (wat weer invloed heeft op salarishoogte), promoties (eveneens van belang voor de hoogte van het salaris) alsmede de vergoeding en rechten bij ontslag en reorganisatie (bij eerder ontslag bij de verkrijger dan bij de vervreemder loopt een Vrachtvlieger ook salaris mis)19. alsmede op de berekening van de hoogte van het salaris zelf (de uitkomst van de salarisformule wordt bij KLM mede bepaald door het van de senioriteit afhankelijke functiebestanddeel).20. Zonder nadere, ontbrekende, motivering valt daarom niet in te zien waarom het hof de senioriteit desondanks niet als een aan anciënniteit gekoppeld financieel recht kwalificeert. Het hof gaat in zijn overwegingen enkel (in het onder (vii) weergegeven oordeel) in op de aan de senioriteit verbonden promotiekansen en de gelijkblijvende salariëring bij KLM (in het onder (viii) weergegeven oordeel). De Vliegers hebben aan hun betoog dat de senioriteit zelf als financieel recht kwalificeert echter het hiervoor genoemde bredere scala aan daaraan verbonden financiële gevolgen ten grondslag gelegd. Daarop had het hof in ieder geval moeten responderen bij zijn onderzoek of de senioriteit een van anciënniteit afhankelijk financieel recht is.
1.5.
Het hof miskent voorts/in ieder geval dat senioriteit (ook) als (aan anciënniteit gekoppeld) recht in de zin van art. 7:663 BW kwalificeert indien daaraan andersoortige, niet (zuiver) financiële, rechten zijn verbonden, zoals — naar de Vliegers onder verwijzing naar de Martinair CAO en de KLM CAO hebben aangevoerd — de tewerkstelling op een type vliegtuig, stationering en heraanstelling na ontslag ten gevolge van overtolligheid21. en de ontslagvolgorde (bij reorganisatie).22. Die rechten hebben immers niet enkel financiële gevolgen voor de Vliegers, maar zijn ook in niet financiële zin voor de rechtspositie van de Vliegers ten opzichte van hun werkgever relevant. Voor zover het hof dat niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende navolgbaar gemotiveerd, omdat het niet kenbaar ingaat op het betoog van de Vliegers dat de senioriteit ook vanwege voornoemde daaraan gekoppelde niet (zuiver) financiële rechten als recht in de zin van art. 7:663 BW overgaat op KLM.23.
1.6.
Althans miskent het hof dat ook niet zuiver financiële rechten waarvoor senioriteit dan wel anciënniteit medebepalend zijn, op de voet van art. 7:663 BW wel als zodanig overgaan op de verkrijger en/of door de verkrijger jegens de werknemer op dezelfde voet als de vervreemder moeten worden gehandhaafd. Voor zover het hof dit niet heeft miskend, is 's hofs oordeel onvoldoende navolgbaar gemotiveerd, omdat de Vliegers hebben aangevoerd dat zij verschillende niet zuiver financiële rechten hebben waarvoor hun senioriteit medebepalend, zoals de reeds meermaals genoemde tewerkstelling op een type vliegtuig, stationering en heraanstelling na ontslag ten gevolge van overtolligheid24. en de ontslagvolgorde (bij reorganisatie).25. Het hof gaat op dat betoog ten onrechte niet in.
1.7.
Voorts/in ieder geval is in het licht van de in onderdeel 1.2, 1.5 en 1.6 genoemde normen onvoldoende begrijpelijk waarom het hof tot de conclusie komt dat de verklaring voor recht met betrekking tot de eventuele boventalligheid of overtolligheid (primaire vordering onder (ii) sub (b)) moet worden afgewezen. Die vordering vindt haar grondslag immers in de door de Vliegers gestelde aan de senioriteit verbonden ontslagvolgorde (bij reorganisatie).26. Dat is een aan senioriteit verbonden recht dat zowel als financieel (vanwege de het snellere ontslag en het daarmee verband houdende salarisverlies) als niet financieel (vanwege het verlies van werk) moet worden gekwalificeerd.
1.8.
Voor zover het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat de Vliegers enkel hebben aangevoerd dat de senioriteit dan wel de daaraan gekoppelde rechten bestaan uit betere promotiekansen en salaris, heeft het hof een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan de processtukken. De Vliegers hebben zich immers — naar op grond van de hiervoor ontwikkelde klachten inmiddels duidelijk moge zijn — op het standpunt gesteld dat de senioriteit en anciënniteit mede krachtens art. 5.3 Martinair CAO niet alleen van invloed zijn op hun promotiekansen en salaris, maar ook op de tewerkstelling op een type vliegtuig, stationering en heraanstelling na ontslag ten gevolge van overtolligheid,27. de vergoeding die de Vliegers bij ontslag krijgen28. en de ontslagvolgorde (bij reorganisatie).29. 's Hofs oordeel is in dat geval bovendien innerlijk tegenstrijdig, omdat het in rov. 4.32 heeft vastgesteld dat senioriteit consequenties heeft voor uitzending, stationering, plaatsing op de IPB-lijst en detachering, terwijl anciënniteit bepalend is voor ontslag bij inkrimping. Daarmee verhoudt zich niet op begrijpelijke wijze dat senioriteit of daaraan gekoppelde rechten enkel van belang zijn voor betere promotiekansen en salaris.
1.9.
Althans miskent het hof dat aan het doel van de Richtlijn, dat werknemers er niet uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren, niet is voldaan als enkel de per de overdrachtsdatum bestaande salarisaanspraken (gefixeerd) gehandhaafd blijven. Ook het verlies van, of de vermindering van, mogelijkheden van salarisdoorgroei of promotie, de verminderde mogelijkheid van tewerkstelling op bepaalde vliegtuigtypen, verminderde ontslagbescherming en/of een lagere ontslagvergoeding na de overgang, hetgeen het gevolg zou zijn van het niet respecteren van de bij de vervreemder opgebouwde senioriteit, betekent immers dat de werknemers uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren. In ieder geval is 's hofs oordeel onvoldoende gemotiveerd, omdat het niet motiveert waarom het verlies, of de vermindering, van voornoemde rechten niet tot gevolg heeft dat de Vliegers in een slechtere positie komen te verkeren ten opzichte van hun positie bij MAC.
1.10.
Althans miskent het hof dat reeds sprake is van een situatie dat een werknemer ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komt te verkeren, als zonder overgang van de senioriteit, althans de daaraan verbonden (financiële) rechten, het gevaar bestaat dat de werknemer in een minder gunstige positie komt te verkeren dan die waarin hij vóór die overgang verkeerde. Voor zover het hof dat niet heeft miskend, is 's hofs oordeel onvoldoende gemotiveerd. Zonder nadere, ontbrekende, motivering valt namelijk niet in te zien waarom het verlies door de Vliegers van, of de vermindering van, mogelijkheden van salarisdoorgroei of promotie, de verminderde mogelijkheid van tewerkstelling op bepaalde vliegtuigtypen, verminderde ontslagbescherming en/of een lagere ontslagvergoeding na de overgang als gevolg van het verlies van senioriteit niet ten minste het gevaar inhoudt dat zij in een slechtere positie komen te verkeren dan waarin zij bij MAC verkeerden. De kans op (salaris)doorgroei, promotie en tewerkstelling op andere vliegtuigtypes wordt door de plaatsing op de KLM-senioriteitslijst zonder de bij MAC opgebouwde senioriteit immers in ieder geval (aanzienlijk) verminderd, terwijl de kans op sneller ontslag en een lagere ontslagvergoeding ten opzichte van hun positie bij MAC in ieder geval (aanzienlijk) wordt vergroot.30.
1.11.
Voor zover het hof in rov. 4.32 tot uitgangspunt zou hebben genomen dat (het Hof Amsterdam in rov. 2.18 van zijn arrest van 1 mei 2018 heeft geoordeeld dat) senioriteit niet van belang is voor ontslag bij inkrimping, is dat oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, althans geeft het hof een onbegrijpelijke uitleg aan rov. 2.18 van het arrest van het Amsterdamse hof. Immers, ontslag bij inkrimping wordt ook door senioriteit bepaald. Dit vloeit allereerst voort uit de eigen vaststelling van het hof in rov. 4.36 dat senioriteit in hoofdzaak wordt bepaald door anciënniteit. Senioriteit heeft daarom dus ook invloed op het ontslag bij inkrimping. Bovendien vloeit dat voort uit het door de Vliegers ter onderbouwing van hun betoog aangevoerde art. 5.3 van de Martinair CAO, dat immers onder het kopje ‘Senioriteit’ bepaalt dat (onder meer) heraanstelling na ontslag ten gevolge van overtolligheid plaatsvindt op grond van senioriteit.31. Bovendien hebben de Vliegers er al vóór verwijzing steeds — als zodanig door KLM niet bestreden — op gewezen dat KLM bij ontslag bij reorganisatie de omgekeerde senioriteit hanteert.32. Senioriteit heeft dus óók invloed op het ontslag bij inkrimping en zo heeft het Amsterdamse hof dat kennelijk — nu KLM die stelling van de Vliegers als zodanig niet heeft bestreden — ook in zijn rov. 2.18 bedoeld.
Conclusie
De Vliegers vorderen op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten. De Vliegers vorderen voorts dat de toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
Bijlagen:
- —
de uitspraak waartegen beroep in cassatie wordt ingesteld;
- —
de uitspraak van het hof van vóór de verwijzingsprocedure;
- —
de uitspraak in eerste aanleg;
- —
de aanbiedingsbrief.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑10‑2021
Zie hof rov. 1 sub (i)-(xxvi) voor een uitvoerige weergave van de feiten.
Zie ook hof rov. 2.
Hof rov. 4.28–4.29.
Hof rov. 3.31.
Zie ook hof rov. 4.32.
Zie o.a. Dgv. § 6.3; MnV § 193–194.
Plta I § 2.31; MnV § 203.
Plta. I § 2.33; MnV § 203.
Senioriteit speelt op tal van manieren door in al deze aspecten. Uiteraard is zij bepalend is bij het vaststellen van de groep die als eerste moet worden ontslagen of voor de vaststelling van de hoogte van de ontslagvergoeding. De senioriteit speelt echter ook een belangrijke rol als een bepaald vliegtuigtype verdwijnt. Er zal dan op basis van senioriteit op een andere functie aangeboden moeten worden. Bij een gelijke of gelijkwaardige functie (bijvoorbeeld gezagvoerder/eerste officier MD11/B747 respectievelijk gezagvoerder/eerste officier B777/787) zal degene met een lagere senioriteit naar een lagere functie gaan. Zij beïnvloedt ook op die manier de tewerkstelling. In Plta na verwijzing § 68–69 hebben de Vliegers erop gewezen dat de eis dat de werknemer er niet op achteruit gaat ertoe verplicht dat hij in een gelijkwaardige functie terecht komt. Daarvoor is senioriteit dus ook in dit opzicht van aanzienlijk belang.
Zie o.a. Dgv. § 6.3; MnV § 193–194.
O.a. Plta I § 2.31; MnV § 203
O.a. Plta. I § 2.33; MnV § 203.
Akte d.d. 1 september 2020 § 2.33 en Plta na verwijzing § 65 en MnV KLM § 347.
HvJEU 6 april 2017, ECLI:EU:C:2017:276 (Unionen) rov. 23.
Akte d.d. 1 september 2020 § 2.31 jo. MnV § 202–203. MnV § 194; Vgl. Dgv. § 6.11; 6.14;
Akte d.d. 1 september 2020 § 2.33 en 2.31 jo. MnV § 202–203; zie ook dgv. § 6.3 jo. 6.7; plta I § 2.31.
Dgv. 6.11; plta I § 2.30; MnV § 194. Ook hof rov. 4.36.
Dgv. § 6.11; MnV § 203; Plta na verwijzing § 60–61.
Dgv. § 6.3 jo. 6.7; plta I § 2.31 en MnV § 202–204.
Akte d.d. 1 september 2020, § 2.33; Plta na verwijzing § 65 en MnV KLM § 347.
Zie o.a. Dgv. § 6.3; plta I § 2.30; MnV § 193–194, 198–203.
Dgv. § 6.13; Plta. I § 2.33. MnV § 204; Plta na verwijzing § 64.
Dgv. § 6.3, 6.5 en 6.7, 6.13 plta I § 2.30 en 2.33 MnV § 193–194, 198–203.
Zie o.a. Dgv. § 6.3; MnV § 193–194 en 203.
Dgv. § 6.13; Plta. I § 2.33; MnV § 204.
Dgv. § 6.13; Plta. I § 2.33; MnV § 204.
Zie o.a. Dgv. § 6.3; MnV § 193–194 en 203–204.
Plta I § 2.31.
Dgv. § 6.13; Plta. I § 2.33; MnV § 203–204.
Dgv § 6.13–6.14; plta I § 2.31; MnV § 204.
Zie dgv. § 6.11.
Dgv. § 6.13 en Plta I § 2.33.