Vgl. HR 19 juni 2007, LJN BA5856.
HR, 22-09-2009, nr. 07/12681
ECLI:NL:HR:2009:BJ3483
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-09-2009
- Zaaknummer
07/12681
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ3483
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ3483, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ3483
ECLI:NL:PHR:2009:BJ3483, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑07‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ3483
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑03‑2008
- Vindplaatsen
NJ 2010/637 met annotatie van Y. Buruma
Uitspraak 22‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Geen cassatie wegens schending van art. 359.3 Sv nu daarover niet wordt geklaagd (in afwijking van conclusie AG).
22 september 2009
Strafkamer
nr. 07/12681
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 september 2007, nummer 22/002264-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu de middelen, waarin niet wordt geklaagd dat het Hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 september 2009.
Conclusie 07‑07‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verdachte op 27 september 2007 voor ‘als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
2.
Mr. G.E.M. Later, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Zie ik goed, dan keert zich het eerste middel tegen de overweging van het hof waarin het de bevindingen van het rapport van de psycholoog drs. M.H. de Groot overneemt. Deze overweging luidt aldus:
‘Het hof heeft acht geslagen op een rapport d.d. 18 april 2007 van drs. M.H. de Groot, klinisch psycholoog, betreffende de verdachte. Blijkens dit rapport acht de rapporteur de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde feit.
Het hof neemt dit advies over en houdt hiermee rekening in de strafmaat.’
Het tweede middel keert zich tegen de afwijzing van het verzoek van de verdediging om de behandeling van de zaak aan te houden om een nader onderzoek te laten doen naar de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. In het arrest is die afwijzing als volgt gemotiveerd:
‘Overweging ten aanzien van het verzoek tot aanhouding
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 september 2007 heeft de raadsvrouw meer subsidiair verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde nader onderzoek te laten doen naar de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en daartoe aangevoerd zoals weergegeven in de pleitnota.
Naar het oordeel van het hof zijn de vragen — zoals die zijn geformuleerd in het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 30 november 2006 — afdoende beantwoord in het rapport van drs. M.H. de Groot d.d. 18 april 2007. Het aanhoudingsverzoek wordt dan ook afgewezen.’
Beide middelen hangen nauw samen en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2.
Het eerste middel klaagt dat het hof geen acht heeft geslagen op het feit dat de deskundige spreekt over ‘illegaal verblijf’ maar daarvoor zou verdachte niet worden vervolgd. Eerlijk gezegd begrijp ik deze stelling niet. Art. 197 Sr heeft immers betrekking op een vreemdeling die in Nederland verblijft terwijl hij dat niet mag. Waarom deze situatie niet mag worden aangeduid als ‘illegaal verblijf’ is mij niet duidelijk. Daarmee is volgens mij ook het tweede punt van bezwaar irrelevant. Het derde bezwaar van het eerste middel houdt in dat de psycholoog uitdrukkelijk heeft aangegeven dat nader neurologisch onderzoek verricht zou moeten worden om erachter gekomen wat de verdachte precies mankeert. Ik begrijp dat die klacht, evenals het tweede middel, erop betrekking heeft dat het hof zo een nader neurologisch onderzoek niet heeft bevolen. Maar daartoe was het hof ook niet verplicht. Het rapport van drs. De Groot houdt immers in dat verdachte niet helemaal goed in staat was de essentie van zijn illegaal verblijf in Nederland volledig te begrijpen en dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Die conclusie sluit aan bij de onderzoeksopdracht van het hof. Het hof heeft de onderzoeksopdracht ingekaderd in de beslissingen die het hof in deze zaak moest nemen. Het hof heeft kunnen menen dat het door het rapport van de psycholoog voldoende ingelicht was. Dat niet precies duidelijk was welke oorzaak aan het gebrekkig cognitief functioneren van verdachte ten grondslag ligt en welke behandeling daarom geïndiceerd is, staat daaraan, gezien de beslissingen die het hof diende te nemen, niet in de weg. Hetzelfde geldt voor het feit dat de deskundige zich heeft onthouden van een advies over de straf of maatregel die uit psychiatrisch oogpunt beschouwd aanbeveling verdient. De deskundige heeft deze vraag niet kunnen beantwoorden omdat de behandeling moet passen bij de stoornis van verdachte. Dat het hof zich door de deskundige voldoende voorgelicht heeft geacht en het daarom niet nodig oordeelde nog nader (neurologisch) onderzoek te doen verrichten hangt af van waarderingen en afwegingen van feitelijke aard die in cassatie niet kunnen worden getoetst. Ik acht dat oordeel niet onbegrijpelijk.1.
Beide middelen falen.
4.1.
Het derde middel klaagt over het volgende onderdeel van de strafmotivering:
‘Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 juni 2007, is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.’
Het middel voert aan dat verdachte indertijd bij verstek is veroordeeld en dat nergens uit kan blijken dat verdachte op de hoogte was van deze veroordeling. Het bestaan van deze veroordeling is pas kunnen blijken uit een in de onderhavige zaak opgemaakt uittreksel Justitiële Documentatie. Gelet op de stoornis van verdachte zou hem niet verweten kunnen worden dat hij zich niet door de eerdere veroordeling heeft laten weerhouden.
4.2.
Het uittreksel vermeldt dat verdachte op 9 september 2005 door de politierechter te Amsterdam is veroordeeld voor het misdrijf van artikel 197 Sr, begaan op 26 mei 2005, en dat dit vonnis op 24 september 2005 onherroepelijk is geworden. Dat wijst erop dat de dagvaarding in persoon is uitgereikt of dat de verdachte anderszins bekend is geweest met de dag van de terechtzitting. Artikel 197 Sr is ook typisch een delict dat aan den lijve geconstateerd wordt; meestal zal de vreemdeling zijn aangehouden. Dat verdachte indertijd niet op de hoogte was van de vervolging is dus nauwelijks aannemelijk.
4.3.
Dit onderdeel van de strafmotivering dient aldus te worden uitgelegd dat verdachte indertijd, op de hoogte hetzij van de vervolging hetzij van de veroordeling, geen stappen heeft gezet om te voorkomen dat hij hetzelfde misdrijf nogmaals zou kunnen begaan. Aldus begrepen zou de omstandigheid dat verdachte zich thans niets meer van deze veroordeling kan herinneren er niet aan in de weg staan dat deze veroordeling toch bij de straftoemeting wordt betrokken.
Het middel faalt.
5.1.
Het vierde middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op het betoog van de advocaat dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat het subjectief bestanddeel van artikel 197 Sr gelet op de persoonlijkheid van verdachte zoals die onder meer blijkt uit de rapportage van de klinisch psycholoog ontbreekt.
5.2.
Het hof heeft in de opgave van bewijsmiddelen verwezen naar een proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1512/2006/16819-5, d.d. 29 maart 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], welk proces-verbaal ook door de politierechter is gebruikt en waarin de bekennende verklaring van verdachte is opgenomen.
Door dat bewijsmiddel kan het bewijs van het weten of ernstige redenen hebben om te vermoeden worden geleverd.
6.
Ambtshalve wijs ik er echter op dat het hof gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die het derde lid, tweede volzin, van art. 359 Sv biedt, hoewel de gemachtigd advocaat ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak heeft bepleit. Daarom zal naar mijn mening het arrest niet in stand kunnen blijven.2.
7.
De voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Op de ambtshalve aangegeven grond kan het bestreden arrest niet in stand blijven.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑07‑2009
Vgl. HR 13 januari 2009, LJN BG4818.
Beroepschrift 26‑03‑2008
Hoogedelachtbaar College,
Ondergetekende:
Mr.G.E.M.Later, advocaat te 's‑Gravenhage, kantoorhoudende aan de Riouwstraat no. 131 (2585 HP), die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
De heer [verdachte],
Geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], [land],
Thans verblijvende in het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn aan de Eikenlaan no. 36 (2404 BR)
Heeft hierbij de eer aan Uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van 27 september 2007 alsmede tegen het tussenbeslissing van 30 november 2006, gewezen door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 09-925292-06 en rolnummer 22-002264-06.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's‑Gravenhage rekwirant bij arrest van 27 september 2007 schuldig verklaard aan het hem telaste gelegde en bewezen verklaard dat hij als vreemdeling in Nederland heeft verbleven terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard,
Rekwirant voert de navolgende middelen van cassatie aan:
I. Schending van de artt., 348, 349350, 352, 358, 359, 415 en 425 Sv., althans en in ieder geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen,
Meer in het bijzonder heeft het hof blijkens het arrest van 27 september 2007 overwogen:
‘Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 september 2007 heeft de raadsvrouw meer subsidiair verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde nader onderzoek te laten doen naar de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en daartoe aangevoerd zoals weergegeven in de pleitnota. Naar het oordeel van het hof zijn de vragen — zoals die zijn geformuleerd in het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 30 november 2006 — afdoende beantwoord in het rapport van drs.M.H. Groot d.d. 19 april 2007. Het aanhoudingsverzoek wordt dan ook afgewezen…’
‘…Het hof heeft acht geslagen op een rapport d.d. 18 april 2007 van drs.M.H. de Groot, klinisch psycholoog, betreffende de verdachte. Blijkens dit rapport acht de rapporteur de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde feit. Het hof neemt dit advies over en houdt hiermee rekening in de strafmaat…’
zijnde deze overwegingen onbegrijpelijk, in het licht van de onderzoeksopdracht zoals weergegeven in het proces-verbaal van 30 november 2006 en de antwoorden van de klinisch psycholoog.
Toelichting
Uit het proces-verbaal van de zitting van 30 november 2006 blijkt:
‘… Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden, teneinde de verdachte door een psycholoog dan wel psychiater, zo mogelijk door een neuro-psycholoog dan wel een neuro-psychiater , te doen onderzoeken. Dit teneinde inzicht te verkrijgen in de mate waarin de verdachte in staat is om de strekking en de gevolgen van de ongewenstverklaring onder ogen te zien en in de toerekeningsvatbaarheid met betrekking tot het tenlastegelegde feit van de verdachte…’
Vervolgens is geen neuro-psycholoog of neuro-psychiater benoemd. De klinisch psycholoog drs.M.H. de Groot heeft vervolgens gerapporteerd op 18 april 2007 en hij overweegt in zijn rapportage onder meer het volgende:
‘…8. Forensisch psychologische beschouwing
Betr.werkt mee aan onderhavig onderzoek. Hij vertelt zijn levensverhaal, maar is daarbij niet altijd even betrouwbaar en vertelt de ene keer niet hetzelfde als de andere keer. Als hij geconfronteerd wordt met eerder verstrekte informatie accepteert hij probleemloos deze nieuwe gegevens.
Mede hierdoor maakt hij tijdens onderhavig onderzoek een zwakbegaafde indruk. Als er formeel intelligentie-onderzoek verricht wordt blijkt hij een score te behalen die past bij een zwakbegaafd IQ-niveau.
Neuropsychologisch onderzoek laat een globaal diffuus disfunctioneren zien, waarbij zowel de aandachtsfunctie, het geheugen, het visueel-ruimtelijk vermogen als het executief functioneren zijn aangetast. Nadere hetero-anamnestische informatie versterkt de indruk dat er sprake is van ofwel een neurologisch lijden in de vorm van organisch-celebraal disfunctioneren, ofwel een zich ontwikkelende schizofrenie.
Nader neurologisch onderzoek en/of nadere observatie is naar het oordeel van rapporteur nodig.
Met betrekking tot de tenlastegelegde feiten kan gesteld worden dat betr. zich bewust is van het feit dat hij zonder geldige verblijfspapieren in Nederland verblijft; hij maakt hier tegen rapporteur diverse keren melding van. Hij wist dat hij ervoor moest zorgen niet op te vallen en uit de handen van de politie moest blijven.
Tegelijkertijd wekt betr. de indruk dat hij niet meer wist wat de implicaties van deze constatering voor hem waren, dat hij niet meer goed in staat was verandering in zijn toestand te brengen. Hij was intellectueel niet in staat om beslissingen te nemen een einde aan deze toestand te brengen: hij wist niet goed wat hij moest doen, welke maatregelen hij moest nemen. De vraag is of betr. voldoende in staat was de consequenties te begrijpen van zijn illegaal verblijf in Nederland. Hoewel hij zich in detentiesituatie bevindt vraagt hij aan rapporteur diverse keren of hij wel ‘op de goede plaats is’.
9. Beantwoording van de vraagstelling
a.
Welke de persoonlijkheid van verdachte is.
a.
Betr.functioneert op zwakbegaafd intellectueel niveau; er kan gesteld worden at er sprake is van intellectuele achteruitgang.
Vanwege de beperkte intellectuele vermogens van betr.is het niet mogelijk om op betrouwbare wijze persoonlijkheidsgericht onderzoek met behulp van vragenlijsten te verrichten.
b.
Of, ten tijde dat de telastegelegde feiten zouden zijn begaan, bij verdachte gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke storing van zijn geestvermogens bestond en, zo ja, of die feiten aan verdachte dientengevolge niet of niet ten volle kunnen worden toegerekend?
b.
Er wordt geconstateerd dat er sprake van globaal cognitief disfunctioneren, mogelijk in het kader van een preseniele dementering, mogelijk in het kader van een ander eurologisch lijden ofwel van een schizofrene ontwikkeling. Vooral nader neurologisch onderzoek is aan te bevelen; indien dit geen verduidelijking geeft kan gedacht worden aan nadere observatie om te bezien of er aanwijzingen zijn voor psychotische belevingen.
Naar het oordeel van rapporteur was betr. vanwege het globaal cognitief disfunctioneren niet helemaal goed in staat de essentie van zijn illegaal verblijven in Nederland volledig te begrijpen.
Niet uit te sluiten valt dat betr. zich jaren geleden wel volledig bewust was van zijn illegale verblijfstatus.
Betr. wordt door rapporteur daarom als licht verminderd toerekeningsvatbaar voor de tenlastegelegde feiten, mits bewezen, beschouwd.
c.
Welke straf en/of maatregel, uit psychiatrisch oogpunt beschouwd, aanbeveling verdient.
c.
Nodig is naar het oordeel van rapporteur dat er nader neurologisch onderzoek verricht wordt. Het is voor rapporteur niet duidelijk welke juridische consequenties er voortvloeien uit de hierboven gemelde bevindingen. Niet uit te sluiten valt dat er behandeling nodig vanwege bevindingen uit neurologisch onderzoek…’
Naar aanleiding van deze rapportage, waarin de aarzelingen van de rapporteur ten aanzien van de diagnose duidelijk zichtbaar zijn en waarin de rapporteur nader onderzoek nodig vindt, heeft rekwirants raadsvrouwe de rechter-commissaris die voor de benoeming van de deskundige heeft zorg gedragen gevraagd op 9 mei 2007:
‘…Het Gerechtshof sprak in de opdracht over een neuro-psycholoog danwel een neuro-psychiater gelet op de eerdere aanbeveling van drs. Lefrandt, forensisch psychiater. Gelet op het feit dat volgens de klinisch psycholoog neurologisch onderzoek nodig is vraag ik mij af of uwerzijds niet een neuroloog als deskundige kan worden benoemd in het kader van de opdracht van het Gerechtshof…’
Aan de griffier bij het gerechtshof schreef rekwirants raadsvrouwe op 9 mei 2007 onder overlegging van kopie van de brief aan de rechter-commissaris:
‘…In goede orde ontving ik het rapport van de klinisch psycholoog drs. M.H. de Groot van 18 april 2007 in bovengemelde zaak. Bij de beantwoording van de vraagstelling onder b zegt deze deskundige:
‘…Er wordt geconstateerd dat er sprake van globaal cognitief disfunctioneren, mogelijk in het kader van preseniele dementering, mogelijk in het kader van een ander neurologisch lijden ofwel van een schizofrene ontwikkeling. Vooral nader neurologisch onderzoek is aan te bevelen; indien dit geen verduidelijking geeft kan gedacht worden aan nadere observatie om te bezien of er aanwijzingen zijn voor psychotische belevingen…’…
Opdracht van uw Hof was aanhouding ten einde de verdachte door een psycholoog danwel psychiater, zo mogelijk door een neuropsycholoog danwel neuro-psychiater te doen onderzoeken dit ten einde inzicht te verkrijgen in de mate waarin de verdachte in staat is om de strekking en de gevolgen van de ongewenstverklaring onder ogen te zien en de toerekeningsvatbaarheid met betrekking tot het ten laste gelegde feit van verdachte.
Gelet op het feit dat de klinisch psycholoog aanbeveelt om neurologisch onderzoek te doen valt dat naar mijn mening onder de opdracht van uw Hof. Gelet daarop kan ik mij voorstellen dat de rechter-commissaris nog ander nader onderzoek zou laten plaatsvinden. In ieder geval meen ik dat gelet op de conclusies van de klinisch psycholoog nader neurologisch onderzoek nodig is…’
Beide brieven zijn gehecht aan de pleitnotities d.d. 13 september 2007 en de inhoud is overgenomen in de pleitnotities.
Aangevoerd is blijkens de pleitnotities onder meer:
‘…(2.1)Niet toerekenbaarheid
Drs Lefrandt signaleerde problemen met het lange termijn geheugen. Ook uit de rapportage van de klinisch psycholoog de Groot blijkt van grote problemen.
Preseniele dementie schijnt heel weinig voor te komen.
Volgens publicaties op internet zijn er 15.000 mensen in Nederland die dementie laten zien onder de 65 jaar. Het zijn er 500 per jaar. Maar 37 en 64 is wel wat anders.
Ik heb tijdens een congres van de International Academy of Law and Mental Health het probleem voorgelegd aan diverse psychiaters, die bevestigden dat het niet veel voorkomt. De verschijnselen zouden niet lijken op schizofrenie.
Neurologisch problemen moeten niet uitgesloten worden, volgens de deskundige. Ik heb gevraagd een neuroloog onderzoek te laten doen, met name vanwege de opdracht van uw hof, maar daar is niet op gereageerd.
Volgens de deskundige De Groot is de heer [verdachte] vanwege het globaal cognitief functioneren niet helemaal goed in staat de essentie van zijn illegaal verblijven in Nederland volledig te begrijpen. Niet zou uit te sluiten zijn dat hij zich jaren geleden wel volledig bewust was van zijn illegale verblijfsstatus.
Los van het feit of dat juist is, is die vraag echter niet aan de orde.
Het gaat over de vraag of de heer [verdachte] in 2006 zich bewust is van het feit dat hij ongewenst verklaard is en dat hij daarom niet hier mag zijn.
Uit het rapport blijkt m.i. al duidelijk dat hij zich daar niet van bewust is en was.
Hoe dan ook de deskundige kan spreken over lichte toerekeningsvatbaarheid is de vraag. Als iemand niet weet en begrijpt — vanwege een bijvoorbeeld globaal cognitief disfunctioneren — dat er een beslissing is m.b.t. ongewenst verklaring en dat hij een strafbaar feit begaat als hij hier is, kan niet gezegd worden dat het toegerekend kan worden.
De deskundige geeft echter ook aan dat de precieze diagnose niet kan worden gesteld zonder neurologisch onderzoek.’
Blijkens het arrest van het gerechtshof neemt het hof de conclusie van de deskundige over dat er sprake zou zijn van licht verminderde toerekenbaarheid, maar gaat het hof voorbij aan het feit dat deze deskundige :
- •
spreekt over illegaal verblijf en niet over ongewenstverklaring; verblijf in Nederland ingeval van ongewenstverklaring is strafbaar en daar wordt rekwirant voor vervolgd; vervolging voor illegaal verblijf is niet aan de orde;
- •
rekwirant kennelijk licht verminderd toerekeningsvatbaar acht waar het betreft de vraag of hij de essentie van zijn illegaal verblijven in Nederland volledig kan begrijpen, maar dat was de vraag niet;
- •
uitdrukkelijk heeft aangegeven dat nader neurologisch onderzoek verricht moet worden en daarbij aangeeft dat het hem niet duidelijk is welke juridische consequenties er voorvloeien uit de daarboven gemelde bevindingen. Niet uit te sluiten valt dat er een behandeling nodig vanwege bevindingen uit neurologisch onderzoek.
- •
Geen advies geeft ten aanzien van straf en/of maatregel, met name omdat hij nader neurologisch onderzoek nodig vindt.
De advisering van de klinisch psycholoog is dus van nogal wat kanttekeningen voorzien, waar het hof gemakshalve aan voorbij gaat.
Licht verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van de vraag of hij wist dat er sprake was van ongewenstverklaring en dus strafbaarheid als rekwirant in Nederland verblijf blijkt naar de mening van rekwirant niet goed uit de advisering , zodat het onbegrijpelijk is dat het hof de onduidelijke conclusie van de rapporteur overneemt althans heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom zij die conclusie — die naar de mening van rekwirant meer het illegaal verblijf dan een strafbaar verblijf als ongewenstverklaarde betrof — heeft overgenomen.
II. Schending van de artt. 348, 349, 350, 352, 358, 359,415 en 425 Sv.jo. artikel 39 Sr., althans en in ieder geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen,
Meer in het bijzonder heeft het Hof het verzoek om nader neurologisch onderzoek te doen plaats vinden afgewezen,
- •
welk verzoek staat vermeld in de pleitnotities van de raadsvrouwe van rekwirant van 13 september 2007
- •
en al was gevraagd aan zowel de rechter-commissaris als aan de griffier bij het hof op 9 mei 2007 na het bekend worden van het rapport van de klinisch psycholoog
- •
vanwege de eerste opdracht van het hof om zo mogelijk een neuro-psycholoog of neuro-psychiater te benoemen en de aanbeveling van de klinisch psycholoog neurologisch onderzoek te doen plaats vinden
en dus alleen maar een deel van het advies — dat wil zeggen één zin — van de klinisch psycholoog overgenomen, en daarmede het risico genomen dat rekwirant vanwege neurologisch lijden als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd voor de telastegelegde overtreding van artikel 197 Sr.
Het is onbegrijpelijk dat het hof het nader onderzoek dat door de deskundige is aanbevolen heeft afgewezen althans heeft het hof in het licht van de rapportage onvoldoende gemotiveerd waarom het verzoek tot nader onderzoek werd afgewezen, dat door de deskundige nodig gevonden werd1. en dat zelfs tot de conclusie zou kunnen leiden dat rekwirant behandeld zou moeten worden vanwege bevindingen uit neurologisch onderzoek.
Toelichting
De deskundige maakt in de rapportage duidelijk dat er gebieden zijn, waarop hij niet deskundig is. Hij aarzelt over wat er precies aan de hand is en heeft drie mogelijkheden. Het neurologisch lijden en de schizofrenie moeten nader onderzocht worden.
De preseniele dementie zou naar de mening van rekwirant voor zich moeten spreken.
Iemand die als dement wordt beschouwd begrijpt in de regel veel zaken niet.
III. Schending van de artt. 348, 349, 350, 352, 358, 359,415 en 425 Sv., , althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder door overweging van het hof:
‘… Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 juni 2007, is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen…’
zijnde de overweging onbegrijpelijk althans heeft het hof geen inzicht gegeven waarom die eerdere veroordeling van belang zou kunnen zijn voor de onderhavige beslissing, met name nu rekwirant bij verstek veroordeeld is door de rechtbank te Amsterdam en zich dus daar niet teweer heeft gesteld en daar niet feitelijk bij betrokken is geweest, zoals ook al aan de strafkamer van het gerechtshof geschreven is op 23 mei 2006 :
‘…Cliënt is door de politierechter in Amsterdam op 9 september 2005 veroordeeld voor verblijf in Nederland terwijl hij ongewenst was verklaard voor de duur van twee maanden. Cliënt kan zich niet herinneren dat hij daar iets van wist en is ook niet bij de zitting aanwezig geweest. Een en ander zou mede te maken kunnen hebben met het feit dat er met cliënt kennelijk iets aan de hand is…’.2.
Van welke brief rekwirant een afschrift aan deze schriftuur hecht(prod.1).
Toelichting
Uit niets blijkt dat rekwirant op de hoogte was van de eerdere veroordeling. De advocaat heeft uitdrukkelijk aan het hof laten weten dat het een veroordeling bij verstek was.
Dat de veroordeling er was bleek pas uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, dat in de onderhavige zaak door de officier van justitie werd overgelegd d.d. 29 maart 2006, van welk uittreksel eveneens een kopie aan deze schriftuur wordt gehecht(prod.2).
Drs. D.H.M. Lefrandt, de forensisch psychiater die op 3 april 2006 al rapporteerde aan de officier van justitie bij de politierechter, gaf al aan dat er sprake is van
‘…Desoriëntatie in tijd en mogelijk een stoornis in het lange termijn geheugen bij een 36-jarige man van onbekende origine…’
Afschrift van dit rapport dat zich bij de stukken bevindt, legt rekwirant voor de goede orde hierbij over (prod.3).
Dit gevoegd bij de conclusie van de klinisch psycholoog M.H. de Groot dat er mogelijk sprake is van preseniele dementie, is het onbegrijpelijk dat het hof de eerdere verstek veroordeling van belang gevonden heeft blijkens de overweging ‘Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen’,nu ten aanzien van iemand met geheugenproblematiek, die mogelijk dement is, een dergelijk verwijt niet past, althans heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom rekwirant een dergelijk verwijt in de gegeven omstandigheden wel kan worden gemaakt. Kennelijk is een en ander van belang voor de oplegging van de straf, maar in dat kader dus onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
IV. Schending van de artt. 348, 349, 350, 352, 358, 359,415 en 425 Sv., , althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
In het bijzonder is het hof voorbijgegaan aan de vraag — zoals blijkens de pleitnotities gesteld — of de elementen van het strafbare feit ‘Het weten althans het hebben van een ernstige reden om te vermoeden, dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard’wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, in het licht van de rapportage van de klinisch psycholoog, die spreekt over (preseniele) dementie , nu bij een demente persoon het weten of het hebben van een ernstige reden om te vermoeden niet zomaar voorondersteld kan worden, althans hebbende het hof onvoldoende redenen gegeven waarom — gelet op de rapportage van de klinisch psycholoog en gelet op de rapportage van de forensisch psychiater — zij desalniettemin van oordeel is geweest dat rekwirant informatie met betrekking tot de ongewenstverklaring had althans kon begrijpen, nu hij immers zelfs vanwege het globaal cognitief disfunctioneren niet helemaal goed in staat blijkt de essentie van zijn illegaal verblijven in Nederland volledig te begrijpen, laat staan de ongewenstverklaring die wel wat verder gaat dan een illegaal verblijf en verblijf ook strafbaar maakt.
Het is op bovengenoemde gronden
dat rekwirant Uw Hoge Raad eerbiedig verzoekt om het arrest zoals gewezen door het Hof te 's‑Gravenhage jegens hem op 27 september 2007 te vernietigen met zodanige uitspraak als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
De bijzonderlijke gemachtigde
Mr.G.E.M.Later
Den Haag, 25 mei 2008
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑03‑2008
Zie al aanbeveling door de forensisch psychiater drs. Lefrandt aan de politierechter van een neuro-psycholoog of neuro-psychiater, welke deskundigen het hof in haar opdracht aan de rechter-commissaris zelf heeft overgekomen.
De ongewenstverklaringsprocedure is ook buiten rekwirant zelf om gevoerd en heeft tot publicatie in de staatscourant geleid. Zie eveneens de brief van 23 mei 2006 aan het gerechtshof.