Hof Amsterdam, 22-02-2011, nr. 200.052.164-01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BV6435
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
200.052.164-01
- LJN
BV6435
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BV6435, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑02‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:98, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Huurovereenkomst bedrijfsruimte. Is huurbetalingsverplichting geëindigd per 1 juli 2005 althans heeft huurder er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat haar huurbetalingsverplichting is geëindigd per 1 juli 2005. Huurder mag bewijs leveren.
Partij(en)
zaaknummer 200.052.164/01
22 februari 2011 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROQ HOLDING B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
APPELLANTE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. J.N. Heeringa, te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANT IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. E.H.J. Slager, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Het hof zal hierna appellante in het principaal appel, tevens geïntimeerde in het incidenteel appel Roq Holding noemen. Geïntimeerde in het incidenteel appel, tevens appellant in het incidenteel appel zal het hof [geïntimeerde] noemen.
1.2
Roq Holding is bij exploot van 13 december 2009 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam onder rolnummer 4868/08 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 18 september 2009, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
1.2
Roq Holding heeft bij memorie vier grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en producties in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot restitutie van hetgeen Roq Holding uit hoofde van het vonnis waarvan beroep aan hem heeft betaald, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van de beide instanties. Daarna heeft Roq Holding bij afzonderlijke akte bewijs aangeboden.
1.3
[geïntimeerde] heeft vervolgens bij memorie van antwoord de grieven bestreden en producties in het geding gebracht. Bovendien heeft [geïntimeerde] van zijn kant, naar het hof begrijpt, beroep ingesteld en zijn eis vermeerderd, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en zal toewijzen hetgeen hij in hoger beroep aanvullend heeft gevorderd, een en ander als omschreven in de memorie, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Roq Holding in de proceskosten van het hoger beroep.
1.4
Hierop heeft Roq Holding geantwoord in het incidentele hoger beroep en geconcludeerd tot verwerping daarvan en van de vermeerdering van eis, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
1.5
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten bij monde van hun raadslieden, beiden mede aan de hand van pleitnotities. [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheid een aanvullende productie in het geding gebracht (nummer 23). Partijen hebben inlichtingen verschaft. Ook heeft [geïntimeerde] zijn eis verminderd in dier voege dat hij niet langer aanspraak maakt op de wettelijke handelsrente maar slechts op wettelijke rente.
1.6
Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven en naar het stuk met het opschrift ‘memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens memorie van grieven en/of akte vermeerdering van eis in principaal appel’.
Het hof zal ook de vermeerderde eis van [geïntimeerde] behandelen, voor zover bij gelegenheid van de pleidooien gehandhaafd. De stellingen van Roq Holding bieden onvoldoende houvast voor de conclusie dat [geïntimeerde], toen hij voor het eerst in hoger beroep aan het woord kwam, zijn eis niet meer had
mogen vermeerderen met de nevenvorderingen die hij aan de orde heeft gesteld.
3. Waarvan het hof uitgaat
De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 12 december 2008 in rechtsoverweging nummer 1 onder 1.1. tot en met 1.7 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1
Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1
Roq Holding heeft met ingang van 1 maart 2001 voor bepaalde tijd (met mogelijkheid van verlenging) kantoorruimte en parkeerplaatsen van [geïntimeerde] gehuurd, gelegen te Aalsmeer. De huurovereenkomst is vastgelegd in een door beide partijen op 6 april 2001 ondertekend schriftelijk stuk.
4.1.2
Roq Holding heeft het gehuurde met ingang van 1 december 2001 voor bepaalde tijd (met mogelijkheid van verlenging) onderverhuurd aan [A.] Telecommunicatie (verder: [A.]), een eenmanszaak.
4.1.3
Op 19 juli 2005 heeft een gesprek plaatsgehad tussen in elk geval [R. G.], bestuurder van Roq Holding, [geïntimeerde] en [A.]. Roq Holding koesterde toentertijd de wens dat haar huurovereenkomst met [geïntimeerde] zou eindigen en dat op korte termijn een huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [A.] dan wel tussen [geïntimeerde] en I.S.D.N. Benelux B.V. tot stand zou komen. [A.] was bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap.
4.1.4
Roq Holding heeft haar huurbetalingen aan [geïntimeerde] na 19 juli 2005 niet voortgezet.
4.1.5
[geïntimeerde] heeft na 19 juli 2005 een bedrag groot
€ 1.785,- ontvangen van de firma Speed X. Dat bedrag heeft hij afgeboekt op de huurvordering die verband houdt met de kantoorruimte waarover dit geding gaat.
In het najaar van 2005 heeft [geïntimeerde] twee betalingen groot € 3.570,- van [A.] ontvangen. Daarmee heeft hij naar zijn zeggen in de vorderingsopstelling rekening gehouden.
4.1.6
[A.] is in 2005 in financiële moeilijkheden geraakt. I.S.D.N. Benelux B.V. is op 4 oktober 2006 in staat van faillissement verklaard. De curator van I.S.D.N. Benelux B.V., mr. S.O. Reiziger, heeft de sleutels van het gehuurde naar zijn zeggen op 25 januari 2007 overgedragen aan [geïntimeerde] en dat in een e-mailbericht d.d. 3 april 2007 medegedeeld aan [A. G.], de echtgenote van [R. G.] en medewerkster van Roq Holding.
4.1.7
[geïntimeerde] heeft in februari 2006 aan Roq Holding de huur voor de maanden augustus tot en met december 2005 gefactureerd, volgens Roq Holding toen voor het eerst. Roq Holding heeft niet betaald. Roq Holding heeft zich ingespannen om [A.] tot betaling van de huur te bewegen.
4.1.8
Roq Holding heeft zich op het standpunt gesteld dat [A.] het gehuurde vanaf 1 juli 2005 rechtstreeks van [geïntimeerde] is gaan huren krachtens een daartoe op 19 juli 2005 gemaakte afspraak, zodat [geïntimeerde] vanaf 1 juli 2005 niets meer van haar heeft te vorderen. [geïntimeerde] heeft die stelling bestreden.
Voorts heeft Roq Holding aangevoerd, kennelijk subsidiair, dat zij haar huurovereenkomst met [geïntimeerde] tijdig heeft opgezegd tegen 1 maart 2006 en dat deze opzegging door [geïntimeerde] is aanvaard, zodat [geïntimeerde] in elk geval vanaf 1 maart 2006 niets meer van haar heeft te vorderen.
4.1.9
De kantonrechter heeft onderzocht of Roq Holding de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 1 maart 2006 en is na getuigenverhoor tot de conclusie gekomen dat de opzegging niet is komen vast te staan.
Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat de stellingen van Roq Holding ontoereikend zijn om aan te nemen dat [A.] per 1 juli 2005 rechtstreeks van [geïntimeerde] is gaan huren. De kantonrechter heeft in dit verband vooral gewezen op een tegenstrijdigheid in het gedrag van Roq Holding.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] dan ook toegewezen.
4.2
Roq Holding is daartegen in hoger beroep opgekomen.
Grieven 2 en 3 strekken het verst. Deze grieven zal het hof daarom eerst behandelen. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.3
Roq Holding wil met de grieven 2 en 3 ingang doen vinden dat zij vanaf 1 juli 2005 geen huur meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd, omdat [geïntimeerde] en [A.] een nieuwe huurovereenkomst hebben gesloten krachtens welke overeenkomst [A.] vanaf 1 juli 2005 rechtstreeks van [geïntimeerde] is gaan huren, althans dat zij er gelet op het gedrag van [geïntimeerde] gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] met een nieuwe huurrelatie had ingestemd.
Ter ondersteuning van die stelling heeft Roq Holding zich beroepen op een reeks feiten en omstandigheden, als volgt:
- -
over de nieuwe huurrelatie is op 19 juli 2005 onderhandeld en [geïntimeerde] heeft daarmee toen ingestemd;
- -
Roq Holding ging er toentertijd van uit dat zij haar huurovereenkomst met [geïntimeerde] rechtsgeldig had opgezegd tegen 1 maart 2006 en haar onderhuurder [A.] wilde het gebruik van het gehuurde continueren;
- -
[geïntimeerde] is zich overeenkomstig de op 19 juli 2005 gemaakte afspraak gaan gedragen door niet langer huurfacturen aan haar, Roq Holding, te zenden; dat is opvallend, omdat [geïntimeerde] voordien de huur maandelijks aan Roq Holding in rekening bracht door middel van een factuur; [geïntimeerde] zond aan Roq Holding evenmin aanmaningen, toen regelmatige huurbetaling in het najaar van 2005 stagneerde;
- -
[geïntimeerde] heeft de facturering aan haar pas in februari 2006 hervat toen betaling door [A.] uitbleef; Roq Holding heeft op 13 februari 2006 de facturen voor de maanden augustus tot en met december 2005 ontvangen en voorzien van het stempel “INGEKOMEN 13 FEB 2006”;
- -
[A.] werd krachtens de huurvoorwaarden die tussen [geïntimeerde] en [A.] zijn gaan gelden een borgsom aan [geïntimeerde] verschuldigd, welke borgsom hij heeft betaald en [geïntimeerde] heeft behouden;
- -
er is een schriftelijk stuk met het opschrift “huurovereenkomst bedrijfsruimte ex artikel 7A:1624 BW”, waaruit van een nieuwe overeenkomst met een andere huurder dan Roq Holding met ingang van 1 juli 2005 kan blijken en wel met een huurprijs van € 1.500,- per maand exclusief BTW (€ 1.785,- inclusief BTW); dat stuk is door [geïntimeerde] aan [A.] gestuurd, is ondertekend door [A.] en is door [A.] aan [geïntimeerde] geretourneerd;
- -
Roq Holding heeft zichzelf na 19 juli 2005 niet langer als onderverhuurder beschouwd; zij heeft vanaf 1 juli 2005 niet langer huur aan [A.] in rekening gebracht; in het mailbericht van 15 september 2005 van [R. G.] aan [A.] maakt hij met zoveel woorden melding van de gewijzigde rechtsverhouding;
- -
ook overigens is er schriftelijk bewijsmateriaal dat het gelijk van Roq Holding ondersteunt.
Roq Holding heeft verder betoogd dat haar activiteiten om [A.] tot betaling te bewegen niet moeten worden opgevat als een bevestiging van het standpunt van [geïntimeerde], ook niet de omstandigheid dat zij een incassoprocedure tegen [A.] is begonnen. Zij heeft zich zo gedragen, aldus Roq Holding, om [geïntimeerde] van dienst te zijn bij het uit de wereld helpen van zijn huurincassoprobleem. Zij was daartoe beter uitgerust dan [geïntimeerde]. [geïntimeerde] wist ervan. Ter ondersteuning van dit betoog heeft Roq Holding zich beroepen op een brief van 23 maart 2006 van haar aan [geïntimeerde] (welke brief door Roq Holding als productie 13 bij conclusie van antwoord in het geding is gebracht en door [geïntimeerde] als productie 4 bij de inleidende dagvaarding). Het verweer van [geïntimeerde] dat hij deze brief niet heeft ontvangen heeft Roq Holding gepareerd door te verwijzen naar een brief van 28 maart 2006 van [geïntimeerde], die deze in het geding heeft gebracht maar die Roq Holding naar haar zeggen nooit heeft ontvangen, in welke brief [geïntimeerde] melding maakt van de ontvangst van een van Roq Holding afkomstig en op 23 maart 2006 gedateerd schrijven. Achteraf beschouwt Roq Holding haar handelwijze als onverstandig.
4.4
[geïntimeerde] heeft bestreden dat hij op 19 juli 2005 met [A.] (of I.S.D.N. Benelux B.V.) een huurovereenkomst heeft gesloten. Zijns inziens is de huurbetalings-verplichting dan ook op Roq Holding blijven rusten.
[geïntimeerde] heeft betwist dat Roq Holding op grond van zijn, [geïntimeerde], gedrag er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat aan de huurovereenkomst tussen haar en [geïntimeerde] met ingang van 1 juli 2005 een einde was gekomen. [geïntimeerde] heeft bestreden dat hij in de periode vanaf 19 juli 2005 tot 13 februari 2006 geen huurfacturen aan Roq Holding heeft gezonden en kopieën van de facturen die hij verzonden zou hebben in eerste aanleg bij akte houdende uitlating producties in het geding gebracht.
Aan de omstandigheid dat hij van een ander dan Roq Holding huurbetaling zou hebben ontvangen, kan slechts worden ontleend dat hij genoegen nam met betaling van de door Roq Holding verschuldigde huur door een ander dan Roq Holding. Ook anderszins heeft hij met zijn gedrag geen aanleiding gegeven voor de door Roq Holding verdedigde opvatting. Dat ligt ook geenszins voor de hand omdat hij daarmee zijn eigen belang niet zou hebben gediend. [geïntimeerde] wijst er tot slot op dat Roq Holding zelf de incasso van de door [A.]/I.S.D.N. Benelux B.V. aan haar verschuldigde huur ter hand heeft genomen, hetgeen veel meer in overeenstemming is met het door hem, [geïntimeerde], verdedigde standpunt dan met dat van Roq Holding.
4.5
Voor zover het standpunt van Roq Holding zou inhouden dat op 19 juli 2005 is afgesproken dat [A.] aan [geïntimeerde] de door Roq Holding aan [geïntimeerde] verschuldigde huur zou betalen en dat [A.] dusdoende ook jegens Roq Holding zou zijn gekweten van haar huurbetalingsverplichting (die hoger lag), houdt dit standpunt geen toereikend verweer in. Met een dergelijke afspraak is immers de huurbetalings-verplichting van Roq Holding jegens [geïntimeerde] in stand gebleven.
Het standpunt van Roq Holding strekt evenwel verder. Het gaat haar niet alleen om ander betalingsgedrag van [A.] binnen de driehoek [geïntimeerde]-Roq Holding-[A.], maar om een nieuwe huurverhouding tussen [geïntimeerde] en [A.] die zou hebben meegebracht dat haar, Roq Holdings, huurbetalings-verplichtingen jegens [geïntimeerde] per 1 juli 2005 zijn geëindigd.
Naar het oordeel van het hof zijn de stellingen van Roq Holding toereikend om verder onderzoek nodig te maken naar de vraag wat partijen op 19 juli 2005 met elkaar hebben afgesproken.
Het ligt op de weg Roq Holding om tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] in rechte waar te maken dat haar huurbetalingsverplichting jegens [geïntimeerde] per 1 juli 2005 is geëindigd althans dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat haar huurbetalingsverplichting jegens [geïntimeerde] per 1 juli 2005 is geëindigd. Roq Holding heeft bewijs aangeboden. Het hof zal Roq Holding tot bewijslevering toelaten.
4.6
Omdat de stellingen van Roq Holding inhouden dat op 19 juli 2005 een nieuwe huurovereenkomst is tot stand gekomen behoeft de door [geïntimeerde] aan de orde gestelde kwestie dat niet is voldaan aan de vereisten voor een rechtsgeldige contractsoverneming geen verdere bespreking.
4.7
In dit stadium van het geding zal het hof iedere verdere beslissing laten rusten.
5. Beslissing
Het hof:
laat Roq Holding toe tot het bewijs van haar stelling
dat haar huurbetalingsverplichting jegens [geïntimeerde] per 1 juli 2005 is geëindigd althans dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat haar huurbetalingsverplichting jegens [geïntimeerde] per 1 juli 2005 is geëindigd;
bepaalt, voor het geval Roq Holding bewijs door getuigen wil leveren, dat op dinsdag 5 april 2011 te 9.30 uur een getuigenverhoor zal worden gehouden in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam ten overstaan van mr. G.B.C.M. van der Reep, die hierbij tot raadsheer-commissaris wordt benoemd;
bepaalt dat de advocaat van Roq Holding dient na te
- (laten)
gaan of partijen en hun raadslieden op de hierboven
bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo
dat niet het geval mocht zijn – ter rolle van 8 maart 2011
schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle
voornoemde betrokkenen in de maanden april en mei 2011 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een
nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, G.B.C.M. van
der Reep en C.A. Joustra en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 22 februari 2011 door de rolraadsheer.