Arbeidsveiligheidsbesluit III BES
Artikel 4 Installatie
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tekstplaatsing van het Veiligheidsbesluit III, zoals gewijzigd bij het Aanpassingsbesluit openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (27-09-2010, Stb. 366). Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van Nederland.
- Bronpublicatie:
23-09-2010, Stb. 2010, 617 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2010, Stb. 2010, 389 (uitgifte: 07-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
1.
Een leiding, welke op een reservoir is aangesloten, moet zijn voorzien van een afsluiter, welke direct op de reservoirstomp is aangebracht.
2.
De afsluiters moeten ontworpen zijn voor een werkdruk tenminste gelijk aan die van het reservoir.
3.
In elke installatie moet een doelmatige drukregelaar zijn aangebracht. De doorlaatcapaciteit van de toe te passen drukregelaar moet voldoende zijn om bij het maximale gasverbruik van de installatie de vereiste werkdruk te kunnen handhaven.
4.
Alle vaste leidingen moeten zijn uitgevoerd in naadloze stalen buizen.
5.
Verbindingen mogen niet zijn aangebracht in leidinggedeelten:
- a.
waar deze door wand, vloer, plafond e.d. worden gevoerd;
- b.
gelegen zijn in kelders, tussen vloeren of soortgelijke niet of slecht te ventileren ruimten.
6.
Voor ondergrondse leidingen mogen uitsluitend gelaste verbindingen worden toegepast.
7.
Bij gebruik van draadverbindingen moet van conische binnen- en buitendraad gebruik worden gemaakt. De schroefdraad moet nauwkeurig en goedpassend zijn. Als dichtingsmiddel moet uitsluitend gebruik worden gemaakt van een niet verhardende vloeibare dichtingsmassa, die bestand is tegen de inwerking van koolwaterstoffen.
8.
Bij gebruik van koppelingen moet uitsluitend gebruik worden gemaakt van die met conisch dichtingsvlak.
9.
Bij gebruik van flensverbindingen moeten de flenzen vlak afgedraaid zijn, eventueel voorzien van prenten. De pakkingring moet binnen de boutgaten vallen.
10.
Alle ondergrondse leidingen moeten tegen corrosie en tegen belasting door verkeer e.d. doelmatig zijn beschermd.
11.
Deze leidingen en daarin voorkomende appendages moeten van een zodanige constructie en materiaal zijn, dat zij volgens gangbare normen geschikt en veilig bruikbaar zijn voor propaan respectievelijk butaan met een werkdruk tenminste gelijk aan de dampspanning bij de heersende temperatuur.
12.
Een bovengronds reservoir moet deugdelijk zijn ondersteund door middel van een constructie van beton of metselwerk, welke geschikt is om het reservoir, gevuld met water, te kunnen dragen.
13.
Het reservoir moet zijn beschermd door een zonnedak, tenzij het oppervlak is geschilderd in een warmtestralen reflecterende kleur.
14.
Een ondergronds reservoir moet zonodig tegen verzakking onderscheidenlijk tegen opdrijving zijn gevrijwaard.
15.
Alvorens een nieuw aangelegde installatie in bedrijf wordt gesteld, moet het leidingnet met lucht worden doorgeblazen en moet de gehele installatie op gasdichtheid door de ambtenaar worden beproefd.
16.
De in het vorig lid genoemde verplichting geldt eveneens voor bestaande installaties, die een uitbreiding of een andere wijziging hebben ondergaan.
17.
Voor de beproeving van gasdichtheid moet het gehele leidingnet vanaf de uitlaatzijde van de drukregelaar tot en met de gesloten kranen op de verbruikstoestellen, respectievelijk de gesloten aansluitkranen van de niet afsluitbare toestellen, op een druk worden gebracht, die tenminste gelijk moet zijn aan 110% van de dampspanning bij de maximum heersende temperatuur.