Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/21.2.8.1.3
21.2.8.1.3 Derdenbetalingen
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS368184:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De gedachte zou op kunnen komen dat bij doorbelastingen van externe kosten sprake is van een doorlopende post (art. 79, onderdeel c, Btw-richtlijn (ex art. 11 onderdeel A lid 3 onderdeel c Zesde richtlijn). Een doorlopende post veronderstelt echter dat er (naast de doorlopende post) een prestatie van de “tussenpersoon” is aan de uiteindelijke afnemer. In het geval van een doorlopende post wordt de doorlopende post immers uitgesloten van de maatstaf van heffing van de prestatie van die tussenpersoon. Als er geen maatstaf is waarvan de doorlopende post kan worden uitgesloten, hoeft het leerstuk van de doorlopende post niet te worden toegepast.
Zie bijvoorbeeld: HR 22 november 1978, nr. 19 082, BNB 1979/70. Zie ook: M.E. van Hilten en H.W.M. van Kesteren, Omzetbelasting, Kluwer, Deventer, 2007, blz. 177 en J.L.Mj. Vervloed, Omzetbelasting. Betaling door en aan een derde, WFR 1986/5756, blz. 1724 en 1725.
Zie over de eventuele problemen met betrekking tot het recht op aftrek in verband met het bepaalde in art. 29 Wet OB: J.L.M.J. Vervloed, Omzetbelasting. Betaling door en aan een derde, WFR 1986/5756, blz. 1725. Het komt mij voor dat de rechtstreekse werking van de Btw-richtlijn verhindert dat er op grond van art. 29 lid 2 Wet OB een verschuldigdheid ontstaat van de in aftrek gebrachte btw die niet door de afnemers, doch door de penvoerder aan de dienstverrichter is betaald. Met Vervloed meen ik dat de Wet OB op dit punt meer in overeenstemming zou moeten worden gebracht met de Btw-richtlijn.
Zou, ondanks het bovenstaande, niet de penvoerder, maar zouden de participanten als de afnemer van de prestatie worden aangemerkt, en ook al zou de commissionairsfictie geen toepassing kunnen vinden, dan komt mijns inziens aan het leerstuk geen belang toe, omdat dan sprake is van een derdenbetaling. 1 Uitgaande immers van de veronderstelling dat de participanten ieder voor hun deel als afnemer van de prestatie van een derde zijn aan te merken (en voorts dat de commissionairsfictie niet wordt toegepast), bestaat dan een betrekking tussen de dienstverrichter en de participanten, terwijl de penvoerder een betaling verricht. Uit art. 73 Btw-richtlijn (ex art. 11 onderdeel A lid 1 onderdeel a Zesde richtlijn) volgt dat een betaling ontvangen van een ander dan degene aan wie de prestatie is verricht (een “derde”), tot de maatstaf van heffing van de leverancier of dienstverrichter behoort. De leverancier of dienstverrichter zal dus (ook) over de van een derde ontvangen betaling btw moeten voldoen, indien die betaling rechtstreeks verband houdt met de aan een ander verrichte prestatie.2 De betaling zelf is – bezien vanuit de derde die de betaling voor een ander doet – niet relevant voor de heffing van btw. De betaling vormt voor hem niet de vergoeding voor een belastbare handeling die jegens hem is verricht. Heeft de derde het bedrag voorgeschoten en krijgt hij op een later moment het bedrag terugbetaald van degene aan wie de prestatie daadwerkelijk is verricht, dan is ook deze terugbetaling niet de vergoeding voor een belastbare handeling. Dit kan anders zijn, indien er meer wordt terugbetaald dan degene die in eerste instantie heeft betaald (de derde) aan de leverancier of dienstverrichter.
Uitgaande dus van de veronderstelling dat de commissionairsfictie niet kan worden toegepast, uitgaande van de (mijns inziens onjuiste) veronderstelling dat de presterende derde een (rechts)betrekking onderhoudt met de participanten bij een overeenkomst tot het verdelen van kosten voor gemene rekening en veronderstellende dat de participanten rechtstreeks diensten afnemen van de dienstverrichter, heeft te gelden dat het bedrag dat de penvoerder voorschiet een derdenbetaling is. De dienstverrichter zal over de gehele van de penvoerder ontvangen vergoeding btw in rekening dienen te brengen (behoudens eventuele vrijstellingen).3 Het terugbetalen van het voorschot door de andere participanten vormt niet de vergoeding voor een dienst van de penvoerder jegens hen, tenzij bij wijze van beloning voor de activiteiten van de penvoerder meer wordt terugbetaald dan de penvoerder heeft voorgeschoten. Aldus bezien, is toepassing van het leerstuk van kosten voor gemene rekening op doorbelastingen van externe kosten overbodig, indien de participanten als de afnemers van de prestatie zouden worden aangemerkt en de toepassing van het leerstuk niet reeds op de commissionairsfictie afketst.