Het in cassatie bestreden arrest is van 20 oktober 2009. De cassatiedagvaarding werd op 20 januari 2010 uitgebracht.
HR, 24-06-2011, nr. 10/01304
ECLI:NL:HR:2011:BP9868
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-06-2011
- Zaaknummer
10/01304
- Conclusie
Mr. Huydecoper
- LJN
BP9868
- Vakgebied(en)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP9868, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑06‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP9868
ECLI:NL:PHR:2011:BP9868, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP9868
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Huurrecht. Afwijziging van vorderingen die verband houden met vermindering van het huurgenot wegens schimmeloverlast.
24 juni 2011
Eerste Kamer
10/01304
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [Verweerder 3], handelend in de hoedanigheid van vennoot van verweerster in cassatie onder 2,
wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4], handelend in de hoedanigheid van vennoot van verweerster in cassatie onder 2,
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak CV 07-19065/878354 van de kantonrechter te Amsterdam van 20 augustus 2007, 21 januari 2008, 18 februari 2008 en 29 september 2008;
b. het arrest in de zaak 200.022.775/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 20 oktober 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 juni 2011.
Conclusie 25‑03‑2011
Mr. Huydecoper
Partij(en)
Conclusie inzake
[Eiseres]
eiseres tot cassatie
tegen
- 1.
[Verweerster 1]
- 2.
[Verweerster 2]
- 3.
[Verweerder 3]
en
- 4.
[Verweerder 4]
verweerders in cassatie
1.
De eiseres tot cassatie, [eiseres], huurster van een woning aan de [a-straat] in [plaats], maakt in deze zaak vorderingen geldend tegen de verweerders in cassatie, [verweerder] c.s., die deze woning sinds 1993 aan [eiseres] verhuren. Volgens [eiseres] vertoont de gehuurde woning gebreken, met name in de vorm van schimmeloverlast, die het huurgenot verminderen of zelfs geheel beletten.
2.
De vorderingen van [eiseres] werden — op een relatief onbelangrijk detail na — in de eerste aanleg afgewezen, en deze beslissing werd op het namens [eiseres] ingestelde hoger beroep bekrachtigd. De eerste rechter had, na inschakeling van een met instemming van alle partijen benoemde deskundige, bevonden dat er niet van relevante schimmel(overlast) in de woning bleek. Van de in appel hiertegen gerichte klachten oordeelde het hof, dat [eiseres] onvoldoende had gesteld om te onderbouwen dat er op punten die de deskundige ten onrechte buiten beschouwing zou hebben gelaten, (wel) van ontoelaatbare schimmel(overlast) sprake zou kunnen zijn.
3.
Er is tijdig1. en regelmatig cassatieberoep ingesteld. [Verweerder] c.s. zijn in cassatie niet verschenen. Van de kant van [eiseres] is het middel schriftelijk toegelicht.
Ik meen echter dat het middel ondeugdelijk is; dat het middel geen vragen aan de orde stelt die met het oog op de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling beantwoord zouden moeten worden; en dat de klachten van het middel ook overigens van dien aard zijn dat een verkorte conclusie hier op haar plaats is. Ter nadere toelichting:
4.
De eerste klacht(en) van het middel tref ik aan in de alinea's 8 – 11 van de cassatiedagvaarding. Deze berusten er vooral op dat het hof zou hebben miskend dat de rechter in eerste aanleg de stellingen van [eiseres] als voldoende had aangemerkt om inhoudelijke beoordeling te rechtvaardigen; een (impliciet gegeven) oordeel dat in appel niet zou zijn bestreden. Dat zou in de weg staan aan de bevinding (van het hof) dat [eiseres] haar stellingen in hoger beroep onvoldoende had onderbouwd.
5.
Deze klachten zien er aan voorbij dat het hof over een ander feitelijk betoog had te oordelen dan de eerste rechter. Aan de eerste rechter was voorgehouden dat er, in verschillende opzichten, van ontoelaatbare aantasting van het huurgenot door schimmel(vorming) sprake zou zijn, wat zich o.a. zou hebben gemanifesteerd in aantasting van de inboedelgoederen van [eiseres]. Dat betoog gaf de eerste rechter aanleiding tot het gelasten van een deskundigenonderzoek (wat, zoals al even ter sprake kwam, opleverde dat er niet van schimmeloverlast bleek).
6.
In hoger beroep2. werd namens [eiseres] betoogd dat de deskundige zou hebben miskend dat het gestelde gebrek viel terug te voeren op ‘luchtgebonden schimmels’ (rov. 3.7 van het in cassatie bestreden arrest, waartegen geen specifieke cassatieklacht gericht is). Van die stelling oordeelt het hof dat daarmee onvoldoende is aangevoerd om grond op te leveren voor het oordeel dat gehuurde niet het genot verschaft dat [eiseres] op grond van de huurovereenkomst mocht verwachten (en daarmee: voor het oordeel dat een gebrek bestaat dat voor de vorderingen van [eiseres] grond kan opleveren).
7.
Dit oordeel geeft geen blijk van miskenning van wat in de eerste aanleg (impliciet) was geoordeeld, en in appel niet was bestreden; en het is ook bepaald niet onvoldoende begrijpelijk. Na een debat in de eerste aanleg dat vooral gericht was geweest op het gegeven dat er schimmeloverlast zou zijn die zich o.a. manifesteerde in aantasting van de inboedel (en dus, naar het hof geredelijk kon menen: in zichtbare aanwezigheid van schimmel, of minstens: van de effecten daarvan), valt goed te begrijpen dat het hof de enkele stelling dat het om onzichtbare ‘luchtgebonden schimmel’ zou gaan als ontoereikend heeft aangemerkt. In de context van een debat dat met name op zichtbare (gevolgen van) schimmeloverlast gericht was geweest, vergt de stelling dat het nu juist om overlast van schimmel die géén zichtbare vormen aanneemt (of zichtbare gevolgen teweeg brengt) zou gaan, inderdaad (veel) nadere uitleg, die in dit geval niet was verstrekt. Het gaat daarbij dan (ook) om een wezenlijk andere feitelijke grondslag voor het gevorderde, dan aanvankelijk aan de rechter van de eerste aanleg was voorgelegd.
8.
Hierop stuiten ook de verdere klachten van het middel af. In de alinea's 13 – 15 van de cassatiedagvaarding wordt gewezen op het feit dat [eiseres] had gesteld dat zij de inboedel van de woning (door bestraling) had (moeten) laten reinigen, en wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte alleen het lichamelijke welbehagen van [eiseres] in zijn oordeel zou hebben betrokken. Beide (reeksen van ) klachten miskennen dat de argumenten waar die klachten kennelijk op doelen, gericht waren op gegevens die, naar het hof geredelijk kon menen, niet met ‘luchtgebonden schimmels’ die geen zichtbare sporen achterlaten verband konden houden, maar slechts met zichtbare schimmelvorming of zichtbare effecten daarvan (zodat de stellingen van [eiseres] die de hier aanwezige discrepantie onverklaard lieten, als onvoldoende onderbouwd moesten worden aangemerkt).
9.
De klachten die ertoe strekken dat [eiseres] ten onrechte niet tot bewijslevering zou zijn toegelaten (alinea 12 van de cassatiedagvaarding), zijn ondeugdelijk omdat bewijslevering ten aanzien van onvoldoende onderbouwde stellingen niet in aanmerking komt3..
Verdere klachten heb ik niet aangetroffen.
Conclusie
Ik concludeer tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑03‑2011
Stellingen van deze strekking waren overigens naar aanleiding van het deskundigenbericht (en dus: nadat dat bericht was uitgebracht) ook in de eerste aanleg aangevoerd.
HR 16 januari 2009, NJ 2009, 54, rov. 3.7 (tegenbewijs); HR 11 april 2008, NJ 2008, 519 m.nt. Mok, rov. 3.3.4 en 3.4.2; HR 13 juli 2007, RvdW 2007, 699, rov. 3.3.2; HR 28 januari 2005, NJ 2005, 432, rov. 3.5.2; HR 14 november 2003, NJ 2005, 269, rov. 3.5.2 (tegenbewijs; zie ook alinea 3.26 van de conclusie van A - G Wesseling-Van Gent); Hugenholtz — Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2009, nr. 79; Snijders — Klaassen — Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 2007, nr. 210.