Rb. Utrecht, 06-07-2005, nr. 182180/HAZA04-1710
ECLI:NL:RBUTR:2005:AT8955
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
06-07-2005
- Zaaknummer
182180/HAZA04-1710
- LJN
AT8955
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2005:AT8955, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 06‑07‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 1 Wet op het consumentenkrediet; art. 4 Wet op het consumentenkrediet
- Vindplaatsen
NJF 2005, 400
Uitspraak 06‑07‑2005
Inhoudsindicatie
Aandelenlease; toepasselijkheid Wck ? nee; misbruik van omstandigheden ? nee, dwaling ? nee t.t.k.: ja ? ontbinding overeenkomst.
VONNIS
van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, sector civiel, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
e i s e r ,
hierna te noemen: [eiser],
procureur: mr. J.J.W. Remme,
- t e g e n -
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
handelende onder de naam Spaarbeleg,
statutair gevestigd en
kantoorhoudende te Nieuwegein,
g e d a a g d e,
hierna te noemen: Spaarbeleg,
procureur: mr. B.F. Keulen.
1.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- dagvaarding met producties;
- conclusie van antwoord met producties;
- tussenvonnis d.d. 1 december 2004 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de op 18 januari 2005 gehouden comparitie van partijen;
- akte aanvulling conclusie van antwoord tevens overlegging van producties genomen door Spaarbeleg ter gelegenheid van de voormelde comparitie van partijen.
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2.
De feiten
2.1
Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan.
2.2
[Eiser] heeft op enig moment van Spaarbeleg een informatiepakket ontvangen, dat onder andere een inschrijfformulier voor het SprintPlan bevatte. Op 28 april 1999 heeft [eiser] aan Spaarbeleg het ingevulde inschrijfformulier verstuurd. Spaarbeleg heeft hem vervolgens op 3 mei 1999 een welkomstpakket verstrekt achtereenvolgens bestaande uit een namens Spaarbeleg ondertekend certificaat (hierna: “het certificaat”), een exemplaar van de door Spaarbeleg gehanteerde Algemene Voorwaarden (hierna: “de Algemene Voorwaarden), de Specifieke Bepalingen van het Spaarbeleg GarantieFonds en een brochure over het SprintPlan (hierna: “de Brochure”).
Aldus is tussen partijen een overeenkomst (hierna: “de overeenkomst”) totstandgekomen, die is geëindigd op 31 mei 2004 door het verstrijken van de overeengekomen duur.
2.3
De tekst van de Algemene Voorwaarden luidt voor zover relevant als volgt:
“5.1 Op de aanvangsdatum van een Spaarbeleg SprintPlan-contract worden voor rekening en risico van de Cliënt een aantal (…) Participaties van de desbetreffende serie aangekocht. De Aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg, die ervoor zorgt dat de Aankoopsom tijdig aan het Spaarbeleg GarantieFonds wordt betaald. De desbetreffende (…) Participaties worden op naam van Stichting SpaarbelegGiro gesteld, die deze voor rekening en risico van de Cliënt gaat houden. Vanaf het moment waarop deze transactie is verricht, is de Cliënt Deelnemer in de desbetreffende Portefeuille.
5.2 Het door de Deelnemer op zijn inschrijfformulier vermelde maandbedrag is rente over de Aankoopsom van de voor hem aangekochte (…) Participaties. (...)
7.1 Bij afloop van het Spaarbeleg SprintPlan-contract van een Deelnemer op een einddatum van de desbetreffende Portefeuille, maken AEGON Bank en Stichting AEGON BeleggingsGiro voor die Deelnemer een eindafrekening op, die binnen twee weken na de einddatum aan de Deelnemer wordt toegezonden. Op de eindafrekening wordt vermeld:
(a) het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de (…) Participaties die Stichting AEGON BeleggingsGiro alsdan voor Deelnemer houdt, (b) de voor het desbetreffende Spaarbeleg SprintPlan-contract geldende (restant-) Aankoopsom en (c) al hetgeen de Deelnemer alsdan verder nog uit hoofde van zijn Spaarbeleg SprintPlan-contract aan AEGON Bank verschuldigd mocht zijn. Het saldo van de eindafrekening is het bedrag van de onder (a) bedoelde post, verminderd met het gezamenlijke bedrag van de onder (b) en (c) bedoelde posten. (...)
7.3 Indien het in artikel 7.1 bedoelde saldo van de eindafrekening negatief mocht zijn, is de Deelnemer verplicht tot bijbetaling van dit saldo aan AEGON Bank. (...)
8.4 In geval van vervroegde opzegging of beëindiging vindt vervroegde eindafrekening plaats. Het bepaalde (...) in artikel 7, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat (i) de in artikel 7.1 onder (a) bedoelde post van de eindafrekening wordt vervangen door een bedrag dat gelijk is aan de Dagwaarde van de (…) Participaties die Stichting AEGON BeleggingsGiro alsdan voor de Deelnemer houdt; (...)
9.3 Alle voor- en nadelen verbonden aan Participaties die Stichting AEGON BeleggingsGiro voor een Deelnemer houdt, zijn voor rekening en risico van de desbetreffende Deelnemer."
De tekst van het certificaat luidt als volgt:
“ (...)
Maandbedrag : f 200,00
Belegd bedrag : f 30.000,00
Belegd in : Spaarbeleg GarantieFonds juni 99/04
Rente : 8,00% (...)
Garantiewaarde : f 27.000,00
(...)”
2.4
[Eiser] heeft op basis van de overeenkomst gedurende vijf jaar NLG 200,00 per maand (totaal € 5.445,36) betaald aan Spaarbeleg
3.
De vordering en het verweer
3.1
[Eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
A de overeenkomst vernietigt dan wel ontbindt en
B Spaarbeleg veroordeelt tot betaling van de door [eiser] ingelegde bedragen tot een totaal van € 5.445,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van inleg tot aan de dag der algehele voldoening en
C Spaarbeleg veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten ad € 788,40 en de proceskosten.
3.2
[Eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd:
a Spaarbeleg heeft bij de totstandkoming van de overeenkomst misbruik gemaakt van de onervarenheid van [eiser] als belegger;
b Spaarbeleg heeft onrechtmatig gehandeld;
c Spaarbeleg heeft gebruik gemaakt van misleidende reclame;
d [Eiser] heeft gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst in die zin dat hij veronderstelde een spaarsysteem met een aantrekkelijk rendement te hebben afgesloten en niet wist dat hij een lening afsloot (waarbij de inleg louter werd aangewend voor de betaling van rente op deze lening);
e Spaarbeleg is toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst;
f er is sprake van strijd met de Wet op het Consumentenkrediet (Wck), meer in het bijzonder het bepaalde in de artikel 9 en 28 Wck.
Als rode draad loopt door de stellingen van [eiser] het verwijt dat Spaarbeleg niet heeft onderzocht of het SprintPlan paste bij de doelstellingen van [eiser] en [eiser] evenmin afdoende heeft gewezen op de risico’s van het SprintPlan en heeft geverifieerd of [eiser] deze risico’s begreep en wenste te aanvaarden.
3.3
Spaarbeleg heeft zich gemotiveerd tegen de vordering van [eiser] verweerd. De stellingen van partijen zullen hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling van de vordering aan de orde komen.
4.
De beoordeling
De inhoud van de brochure
4.1
Partijen verschillen van mening over de inhoud van de brochure die Spaarbeleg indertijd aan [eiser] heeft toegezonden en die onderdeel uitmaakt van de overeenkomst. Spaarbeleg heeft aangevoerd dat dit de brochure is geweest die zij bij conclusie van antwoord heeft overgelegd en dat de brochure die door [eiser] bij dagvaarding is overgelegd, pas in november 1999 is uitgegeven, derhalve ruim na het totstandkomen van de overeenkomst.
4.2
Voor de beoordeling kan in het midden blijven welke van de door partijen overgelegde brochures onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, nu de inhoud van beide brochures, zoals Spaarbeleg ook heeft aangegeven – en voor zover, zoals hierna zal worden overwogen, relevant –, in grote mate overeen komt.
Strijd met de Wck
4.3
De meest verstrekkende stelling van [eiser] is dat de overeenkomst nietig, danwel vernietigbaar is wegens strijd met de Wck. De rechtbank zal dan ook deze stelling allereerst bespreken.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank is de Wck niet op de overeenkomst van toepassing en treft de stelling van [eiser] derhalve geen doel.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
4.5
De rechtbank Arnhem, sector kanton, heeft in haar uitspraak d.d. 14 juli 2004, JOR 2004, 240, naar welke uitspraak [eiser] heeft verwezen, onderzocht of het product Winstverdriedubbelaar van Dexia valt onder de definitie van artikel 1 Wck, alsmede of dit product te beschouwen is als een vorm van effectenbelening, die op grond van artikel 4 lid 1 aanhef en onder h Wck van de werking van de Wck is uitgezonderd. De rechtbank heeft in dat verband onder andere het volgende overwogen:
De Wck dient mede ter omzetting van de Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake het consumentenkrediet, Pb EG 1987 L 42/48, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 90/88/EEG van 22 februari 1990, Pb EG 1990 L 61/14 en 98/7/EEG van 16 februari 1998, Pb EG 1998 L 101/17 – hierna: de Richtlijn. In artikel 1 lid 2 aanhef en onder c Richtlijn is het begrip “kredietovereenkomst” als volgt gedefinieerd:
“een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument in de vorm van uitstel van betaling, van een lening of van een andere soortgelijke financieringsregeling, krediet verleent of toezegt.”
De communautaire wetgever heeft bewust een ruime definitie gekozen, opdat alle vormen van consumentenkrediet daaronder zouden vallen:
“De richtlijn is duidelijk bedoeld om in de definitie alle vormen van consumentenkrediet op te nemen, welke hun kwalificatie ook is” (Commissie van de Europese Gemeenschappen, Verslag over de werking van Richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-staten inzake het consumentenkrediet, Brussel 11 mei 1995, COM(95) 117 def, nr. 112, p. 45).
(…)
Uit al het voorgaande leidt de rechtbank voorlopig het volgende af. Ten tijde van de totstandkoming van de Wck en de Richtlijn bestond het fenomeen effectenlease (beleggen met geleend geld) nog niet. De communautaire en nationale wetgever hebben er daarom destijds bij de formulering van de begrippen “kredietovereenkomst” en “krediettransactie” geen rekening mee kunnen houden. De definitie van het begrip “kredietovereenkomst” in de Richtlijn is zodanig ruim dat daaronder een effectenlease-overeenkomst als de Winstverdriedubbelaar valt. De definitie van het begrip “krediettransactie” in de Wck is door haar uitwerkingen in geldkredieten en goederenkredieten, vooral in het licht van de daarop gegeven toelichting, beperkter. Als een geldkrediet een krediettransactie is, waarin aan de consument daadwerkelijk geld ter beschikking wordt gesteld en een goederenkrediet een krediettransactie waarin aan de consument op krediet het genot van een roerende zaak wordt verschaft, valt beleggen met geleend geld daarbuiten. De consument krijgt immers noch daadwerkelijk geld ter beschikking noch het genot van een roerende zaak. Naar het voorlopige oordeel van de rechtbank is het begrip “geldkrediet” in artikel 1 aanhef en onder a, 1° Wck echter zodanig ruim geformuleerd dat daaronder naar de letter ook een krediet valt, dat ter beschikking wordt gesteld om daarmee te beleggen in aandelen. In het kader van een richtlijnconforme uitleg van dit artikelonderdeel mag geen doorslaggevende betekenis worden gegeven aan de toelichting op de definitie van het begrip “geldkrediet”, vooral niet omdat men destijds onbekend was met het fenomeen effectenlease. Dit betekent naar het voorlopige oordeel van de rechtbank dat de Winstverdriedubbelaar een geldkrediet in de zin van artikel 1 aanhef en onder a, 1° en d Wck is en dat de bepalingen van de Wck en de daarop gebaseerde besluiten op de Winstverdriedubbelaar van toepassing zijn.
4.6
De rechtbank deelt de hiervoor onder r.o. 4.5 weergegeven visie van de rechtbank te Arnhem en is van oordeel dat de overeenkomst is te beschouwen als een krediettransactie in de zin van artikel 1 aanhef en onder a, 1º Wck.
4.7
Anders dan de rechtbank te Arnhem is de rechtbank evenwel van oordeel dat een overeenkomst als de onderhavige een vorm van effectenbelening is die op grond van artikel 4 lid 1 aanhef en onder h Wck van de werking van de Wck is uitgezonderd.
De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat, gelijk volgt uit de hiervoor geciteerde overwegingen van de rechtbank te Arnhem, ten tijde van de totstandkoming van de Wck en de Richtlijn het fenomeen effectenlease (beleggen met geleend geld) nog niet bestond. De communautaire en nationale wetgever hebben daarom destijds bij de formulering van de begrippen “kredietovereenkomst” en “krediettransactie”, noch bij het formuleren van de overige bepalingen met dit fenomeen rekening kunnen houden.
Indertijd was het evenwel uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever de Wck niet van toepassing te doen zijn op krediettransacties (artikel 4 lid 1 aanhef en onder h Wck):
die bestaan uit belening van ter beurze genoteerde effecten dan wel van niet ter beurze genoteerde effecten, voor zover de waarde daarvan door middel van een openbare prijsaanduiding voor een ieder kenbaar is, mits de kredietsom de waarde van de betrokken effecten op het tijdstip van het aangaan van de transactie niet te boven gaat.
Toen de wetgever kennis kreeg van (de gevolgen van) overeenkomsten als de onderhavige zijn kamervragen gesteld aan de verantwoordelijke Minister (van Financiën). De Minister heeft deze kamervragen op 6 juli 1998 als volgt beantwoord:
(…)
Zoals reeds bij de vraag is aangegeven vallen beleningen van effecten niet onder de Wet op het consumentenkrediet (WCK) indien: ‘die bestaan uit belenig van ter beurze genoteerde effecten dan wel niet ter beurze genoteerde effecten, voor zover de waarde daarvan door middel van een openbare prijsaanduiding voor een ieder kenbaar is, mits de kredietsom de waarde van de betrokken effecten op het tijdstip van het aangaan van de transactie niet te boven gaat’ (artikel 4, eerste lid, onder h van de WCK). Indertijd was de reden van uitsluiting dat de wetgever er van uit ging dat deze vorm van kredietverstrekking alleen werd toegepast op kredieten met bestaande portefeuilles als onderpand en in die situaties was het gebruikelijk dat financiële instellingen niet verder gingen dan het verstrekken van een krediet tot ca 70% van de waarde van de portefeuille. De huidige effectenlease-constructies bestonden toen nog niet. Daarnaast werd overwogen dat hier sprake is van transacties die meer in de vermogenssfeer liggen dan in de consumptieve sfeer (zie Kamerstuk 1986/1987, 19 785, paragraaf 4.1.2.9). Het laatstgenoemde argument is ook nu van toepassing. Ik acht dan ook geen reden aanwezig om de effectenlease onder de WCK te brengen, te meer daar de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) van toepassing is” (Aanhangsel TK 1997–1998, nr. 1470, p. 3015–3016).
(…)
In antwoord op eerder genoemde Kamervragen is aangegeven dat thans onderzoek gaande is naar de
diverse voorschriften die in de effecten-, banken- en verzekeringssector bestaan terzake van informatieverstrekking aan de consument, reclame-uitingen daaronder begrepen. Aan de hand van die analyse zal worden bezien of harmonisatie en/of aanvullende regelgeving wenselijk is. Uitgangspunt daarbij is dat waar kenmerken van de diverse producten en diensten overeenkomsten vertonen, gelijksoortige eisen aan informatievoorziening gesteld worden.
De Minister van Financiën heeft zich voorts bij brief d.d. 8 juli 1999 (kamerstukken Tweede Kamer vergaderjaar 1998-1999, 26 676, nr. 1) gewend tot de Voorzitter van de Tweede Kamer betreffende “Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten”. In deze brief is onder andere opgenomen:
Risico’s van beleggen in producten met een leencomponent zullen duidelijk moeten worden aangegeven.
Voor producten als aandelenlease gelden geen informatie-eisen ten aanzien van het leningdeel en het daarmee samenhangende risico. Voor alle beleggingsproducten met een leenaspect zal het informeren van de consument over de aan de lening verbonden risico’s verplicht worden gesteld.
Aansluitend is totstandgekomen de Wet van 20 december 2001, Stb 2001,669 tot Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wck teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan het publiek uit te breiden. In de Memorie van toelichting behorend bij deze Wet (kamerstukken Tweede kamer vergaderjaar 2000-2001, 27 869, nr. 3) is bij de toelichting op artikel II opgenomen onder B (aanpassing van artikel 4 lid 2 van de Wck):
Het tweede lid van artikel 4 is op twee punten aangepast. In de eerste plaats zijn door de toevoeging van de verwijzing naar onderdeel h van het eerste lid ook de transacties waarbij kredietverlening gecombineerd wordt met belening van ter beurze genoteerde effecten, bijvoorbeeld aandelenlease-constructies, onder de reikwijdte van de informatieplicht gebracht. Voor de goede orde wordt overigens opgemerkt dat voor aanbieding van aandelenlease-constructies een vergunning ingevolge de Wet toezicht effectenverkeer 1995 vereist is.
Uit een en ander volgt dat naar aanleiding van kamervragen de wetgever uitdrukkelijk heeft bezien of en in hoeverre aandelenleaseproducten vielen en vallen onder de reikwijdte van de Wck en van oordeel was en is dat dit niet het geval is omdat aandelenleaseproducten vallen onder artikel 4 lid 1 aanhef en onder h Wck. Omdat de wetgever evenwel wenste dat bepaalde specifieke eisen van de Wck (neergelegd in de artikelen 26 en 69 Wck) ook zouden gelden voor aandelenleaseconstructies is lid 2 van artikel 4 van de Wck aangepast. Dit artikellid luidt thans als volgt:
In afwijking van het eerste lid geldt het bepaalde bij of krachtens de artikelen 26 en 69 mede ten aanzien van krediettransacties als bedoeld in het eerste lid, onder f en h.
Het standpunt van de wetgever komt ook uitdrukkelijk naar voren in de brief d.d. 27 augustus 2004, die de Minister van Financiën, mede namens de Minister van Justitie, aan de voorzitter van de Tweede Kamer heeft gestuurd (kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 965, nr. 12) ter zake de aandelenlease-problematiek:
(…)
Evenals het grootste deel van de regelgeving ten aanzien van de financiële sector, heeft de regelgeving ten aanzien van het aanbieden van aandelenleaseproducten de afgelopen jaren een zekere ontwikkeling doorgemaakt. (…) Binnenkort zullen aandelenleaseproducten ook vallen onder de werkingssfeer van de Wet financiële dienstverlening (Wfd) (…)
Hoewel met de nieuwe Wet financiële dienstverlening en de daarop volgende Wet financieel toezicht een contemporair stelsel van financiële (toezichts)wetgeving zal ontstaan, is met de verschillende huidige regelgeving de consumentenbescherming ook reeds geborgd. Wanneer afnemers menen dat zij in het kader van de aankoop of afwikkeling van hun aandelenleaseproduct op enige wijze onheus bejegend zijn, biedt de thans bestaande regelgeving (bepalingen van het Burgerlijk Wetboek ingevuld door regels die gelden bij of krachtens de Wet toezicht effectenverkeer 1995) hen immers handvatten om hun rechten geldend te maken in een juridische procedure tegen de aanbieder.
(…)
Hoewel het in de bedoeling van de wetgever heeft gelegen om aandelenlease-producten niet onder de Wet op het consumentenkrediet (Wck) te laten vallen, zijn in 2002 wel stappen ondernomen om de informatieverstrekking over aandelenleaseproducten te verbeteren. Door opname van een nieuw lid 2 in artikel 4 van de Wck werd de reikwijdte van de informatieplicht ingevolge de Wck van overeenkomstige toepassing verklaard op onder andere aandelenlease-producten.
(…)
4.8
Nu de wetgever uitdrukkelijk aandelenleaseproducten beschouwt als krediettransacties waarvoor de Wck niet geldt is richtlijnconforme interpretatie van de Wck niet aan de orde.
4.9
In dit verband overweegt de rechtbank overigens dat haar niet is gebleken dat de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever op dit punt indruist tegen de Europese Richtlijn inzake het consumentenkrediet (hierna: “de Richtlijn”). De Richtlijn bevat immers minimumbepalingen voor consumentenbescherming. De Wck biedt op diverse punten de consument meer bescherming dan op basis van de Richtlijn noodzakelijk is. Zo voorziet de Wck ook in specifieke sancties (waaronder de nietigheid of vernietigbaarheid van overeenkomsten) die niet zijn neergelegd in de Richtlijn.
De niet-toepasselijkheid van de Wck op aandelenleaseproducten betekent evenmin dat de consument de bescherming die de Richtlijn beoogt te bieden indertijd moest ontberen. De beschermingsgedachte die aan de Richtlijn ten grondslag ligt kwam immers, zo heeft ook de wetgever aangegeven, voldoende tot haar recht in de overige wetgeving, zoals de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
Steun voor deze visie is tevens te vinden in een voorstel van de Europese Commissie d.d. 11 september 2002 voor een herziene richtlijn voor het consumentenkrediet (Voorstel Richtlijn 02/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet). In artikel 3 handelend over het toepassingsgebied is immers in lid 2 onder e bepaald dat de voorgestelde richtlijn niet van toepassing is op kredietovereenkomsten die worden gesloten met een investeringsmaatschappij zoals bedoeld in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (dit is de Richtlijn betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten waarop de Wet toezicht effectenverkeer 1995 is gebaseerd). Blijkens de toelichting op het voorstel is deze uitzondering opgenomen omdat het gaat om speciale kredietovereenkomsten waarvoor reeds soortgelijke bepalingen bestaan, met name betreffende informatieverstrekking en advies.
Misbruik van omstandigheden
4.11
Voor misbruik van omstandigheden is onder andere vereist dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat [eiser] door de door hem gestelde onervarenheid tot het sluiten van de overeenkomst werd bewogen. Van een dergelijke kenbaarheid is de
rechtbank evenwel niet gebleken. Op basis van hetgeen ter gelegenheid van de comparitie is verklaard staat immers vast dat de overeenkomst tot stand is gekomen zonder dat er enig inhoudelijk contact tussen partijen heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft volstaan met het opvragen en inzenden van een inschrijfformulier en Spaarbeleg met het toezenden van het inschrijfformulier en het welkomstpakket. Nu niet gesteld kan worden dat alleen onervaren consumenten zullen worden bewogen tot het afsluiten van een SprintPlan op de wijze zoals in dit geval is geschied, kan niet worden geconcludeerd dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat diens onervarenheid [eiser] bewoog tot het inzenden van het inschrijfformulier en dat dit haar van het sluiten van de overeenkomst had behoren te weerhouden.
Dwaling
4.11
[Eiser] heeft aan zijn op dwaling gebaseerde vordering ten grondslag gelegd dat hij de overeenkomst is aangegaan in de veronderstelling dat hij per maand een bepaald bedrag zou investeren in een spaarsysteem waarbij hij een aantrekkelijk rendement zou behalen. Het was hem, zo stelt hij, geenszins duidelijk dat hij een overeenkomst aanging waarbij zijn inleg louter werd aangewend om rentebetalingen te doen en dat hij zijn ingelegde bedragen in het geheel zou kunnen verliezen. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] nog verklaard dat hij alleen maar wilde sparen, niets anders wilde en dat hij niet van aandelen houdt.
4.12
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] uit de door Spaarbeleg verstrekte informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van zowel de ene als de andere brochure, in combinatie met de algemene voorwaarden had [eiser] bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat hij maandelijks een bedrag aan rente zou betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening, en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hem participaties zou kopen in het Aegon GarantieFonds.
In de Algemene Voorwaarden staat immers met zoveel woorden vermeld dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag rente is over de aankoopsom van de voor hem gekochte (fracties van) participaties en dat de aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg. Ook staat vermeld dat na afloop van een SprintPlan-contract een eindafrekening plaatsvindt en dat Spaarbeleg aan de deelnemer alsdan betaalt het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de alsdan voor de deelnemer gehouden (fracties van) participaties, verminderd met de voor het SprintPlan-contract geldende aankoopsom en verder verminderd met al hetgeen de deelnemer alsdan uit hoofde van het SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn (zie r.o. 2.3).
In de brochure die door Spaarbeleg is overgelegd staat daarnaast onder andere het volgende vermeld:
(…)
Met SprintPlan betaalt u gedurende 5 jaar elke maand een vast bedrag (…) Op basis van het door u gekozen maandbedrag schiet Spaarbeleg direct een groot bedrag aan u voor. Uw maandbedrag is namelijk een vergoeding (rente) voor het bedrag dat SprintPlan u voorschiet. Het voorgeschoten bedrag wordt meteen voor u belegd in het Spaarbeleg GarantieFonds. U betaalt dus maandelijks, maar vanaf dag één gaat al direct een groot bedrag voor u aan het werk. Na 5 jaar wordt de waarde van uw belegging belastingvrij aan u uitgekeerd, minus het bedrag dat Spaarbeleg aan u heeft voorgeschoten.
(…)
Stel u doet mee aan SprintPlan voor f 150,- per maand. Op basis van de huidige rente wordt direct f 22.500,- voor u belegd in het Spaarbeleg GarantieFonds. Dit bedrag gaat vanaf dag één volledig voor u renderen. Stel dat deze belegging na 5 jaar
f 37.400,- waard is geworden. Spaarbeleg ontvangt na deze periode van 5 jaar het voorgeschoten bedrag van f 22.500,-- terug en u ontvangt f 14.900,-. Belastingvrij, want koerswinst is onbelast!
(…)
Zoals u weet waren de afgelopen jaren voor beleggers in aandelen uitzonderlijk goed. De gemiddelde stijging van de Samengestelde Index over de afgelopen 15 spaarperioden van 5 jaar bedroeg 11,6% per jaar. Wees u ervan bewust dat de uitstekende resultaten van de afgelopen periode geen garantie voor de toekomst zijn. Uw rendement kan fluctueren. U loopt, in het ergste geval, risico over uw rentebetalingen en over 10% van het aan u voorgeschoten bedrag.
(…)
Met SprintPlan gaat u een contract aan voor 5 jaar. In die periode kan natuurlijk veel gebeuren. Daarom kunt u uw maandbedrag éénmalig kosteloos verlagen (tot het minimum van f 100,-). Wilt u eerder stoppen dan kan dat ook. U krijgt op dat moment de waarde van uw SprintPlan, na aftrek van het voorgeschoten bedrag en 4% boeterente, uitgekeerd. Bij eerder stoppen kan de waarde van uw SprintPlan hoger of lager zijn dan de garantiewaarde.
In de brochure die door [eiser] is overgelegd is onder andere opgenomen:
(…)
Op basis van het gekozen maandbedrag, schiet Spaarbeleg direct een groot bedrag voor.
(...)
Makkelijk en aantrekkelijk is bovendien, dat u geen kennis van beleggen hoeft te hebben. De beleggingsexperts van AEGON beheren het AEGON GarantieFonds.
(...)
Het werkt heel eenvoudig. Uw maandbedrag is een vergoeding (rente) voor het bedrag dat Spaarbeleg u voorschiet. Hoe lager die rente is, hoe groter het bedrag dat we u kunnen voorschieten. Door de lage rente van dit moment (8%) gaat er direct groot bedrag voor u aan de slag! En daar profiteert u optimaal van omdat het rendement op dit voorgeschoten bedrag voor u is. Het bedrag wordt belegd in het AEGON GarantieFonds. Na 5 jaar wordt de waarde van deze belegging uitgekeerd, minus het door Spaarbeleg voorgeschoten bedrag.
(...)
Maar misschien nog interessanter: het GarantieFonds biedt u de garantie dat het voorgeschoten bedrag na 5 jaar nooit in waarde kan dalen. U loopt dus alleen risico over uw rentebetalingen. (…)
Stel u doet mee voor f 250,- per maand. Op basis van een rente van 8% wordt direct f 37.500,- voor u belegd in het AEGON GarantieFonds. Het bedrag gaat vanaf dag één volledig voor u renderen. Als de Samengestelde Index 12% per jaar stijgt, is de waarde van de belegging na 5 jaar f 66.088,-. Na aftrek van het voorgeschoten bedrag ontvangt u dan f 28.588,-.
(...)
De waarde van uw belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. (...) Als de beurs onverwacht tegenvalt, loopt u risico over uw rentebetalingen. (...)
Eerder stoppen kan ook. U krijgt dan de waarde van uw SprintPlan, na aftrek van het voorgeschoten bedrag en 5% boeterente, uitgekeerd. Bij tussentijdse beëindiging komt de garantie op het voorgeschoten bedrag te vervallen."
4.13
Uit het voorgaande volgt dat voor zover [eiser] in de door hem gestelde zin gedwaald hebben terzake van de inhoud van de overeenkomst, hij deze dwaling aan zichzelf te wijten heeft, en niet aan de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie. De rechtbank wijst het beroep van [eiser] op dwaling, en de daarop gebaseerde vordering, dan ook af.
Schenden zorgplicht
4.14
Voor de beoordeling van de inhoud en omvang van de zorgplicht die Spaarbeleg jegens [eiser] in acht had dienen te nemen verwijst de rechtbank naar haar uitspraken d.d. 7 juli 2004 (onder andere gepubliceerd in JOR 2004, 247), 22 december 2004 (onder andere gepubliceerd in JOR 2005, 40) en 20 april 2005 (onder andere gepubliceerd in JOR 2005, 152), die allen betrekking hebben op het SprintPlan.
De rechtbank is van oordeel dat een volledige en juiste voorlichting bij een ingewikkelde constructie als het onderhavige SprintPlan, met zich meebrengt dat Spaarbeleg deelnemers in haar informatie had moeten wijzen op het feit dat alleen bij een waardestijging van de participaties die hoger is dan de betaalde rente, door de deelnemer winst zou worden gemaakt. Daarbij zou dan inzichtelijk moeten zijn wat de effectieve rente is die de deelnemer jaarlijks betaalt. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke mededeling ontbreekt in de door Spaarbeleg aan [eiser] verstrekte informatie.
De zorgplicht van Spaarbeleg brengt bovendien met zich dat Spaarbeleg niet enkel kon volstaan met het deugdelijk informeren van [eiser], maar dat zij daarnaast gehouden was te onderzoeken of dit product geschikt was voor [eiser] en [eiser] dienaangaande deugdelijk te adviseren, hetgeen, zo blijkt ook uit de verklaring die namens Spaarbeleg ter gelegenheid van de comparitie van partijen is afgelegd, niet is gebeurd.
4.15
Schending van de hiervoor weergegeven specifieke zorgplicht impliceert onrechtmatig handelen van Spaarbeleg jegens [eiser]. In gevallen als deze levert, zoals de rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak d.d. 20 april 2005, schending van deze zorgplicht ook een tekortkoming op. De zorgplicht die een bank/beleggingsinstelling in gevallen als deze jegens haar cliënten heeft maakt immers onderdeel uit van de SprintPlanovereenkomsten, in die zin dat een bank/beleggingsinstelling door een aanbod te doen tot het sluiten van een SprintPlanovereenkomst en dit aanbod gestand te doen, de verplichting op zich neemt om de deelnemer volledig, juist en op een voor hem begrijpelijke wijze te informeren over de omvang van de aan het SprintPlan verbonden financiële risico’s. Door deze verplichting in dit geval niet in acht te nemen is Spaarbeleg tekort geschoten in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht, welke tekortkoming haar kan worden toegerekend. Dientengevolge ligt, nu nakoming van de zorgplicht blijvend onmogelijk is, de gevorderde ontbinding van de overeenkomst voor toewijzing gereed. Niet gebleken is immers van feiten of omstandigheden die met zich brengen dat de vastgestelde tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.16
[Eiser] heeft gesteld dat de hiervoor vastgestelde toerekenbare tekortkoming tot gevolg heeft dat de door [eiser] ingelegde bedragen tot een totaal van € 5.445,36 dienen te worden gerestitueerd alsmede dat Spaarbeleg de overige door [eiser] geleden schade dient te vergoeden. Deze schade begroot [eiser] op de wettelijke rente over de ingelegde bedragen vanaf het moment van inleg.
4.17
De rechtbank begrijpt dit onderdeel van de vordering aldus dat [eiser] uit hoofde van de ongedaanmakingsverbintenis, die op Spaarbeleg rust als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst, betaling vordert van de uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen. Ook deze vordering ligt voor toewijzing gereed. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van de dag waarop de ontbinding van de overeenkomst een feit is, te weten heden.
De rechtbank ziet geen aanleiding als bijkomende schadevergoeding de wettelijke rente toe te wijzen vanaf het moment van inleg. [eiser] heeft immers het causaal verband tussen de door hem gestelde schade en de toerekenbare tekortkoming van Spaarbeleg niet onderbouwd.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.18
[Eiser] heeft vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd tot een bedrag van € 788,40. Ter onderbouwing van deze kosten verwijst [eiser] slechts naar besprekingen met zijn advocaat en het voeren van correspondentie en telefoongesprekken door zijn advocaat. Bij dagvaarding heeft [eiser] daarnaast één brief van zijn advocaat, alsmede de reactie daarop van Spaarbeleg overgelegd. Uit een en ander blijkt niet dat [eiser] kosten heeft gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten, waarvan [eiser] betaling vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.19
Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
Conclusie
4.20
De rechtbank zal de overeenkomst ontbinden en Spaarbeleg veroordelen om aan [eiser] het gevorderde bedrag ad
€ 5.445,36 te betalen uit hoofde van haar verplichting tot ongedaanmaking van de door haar van [eiser] ontvangen prestatie. Hetgeen [eiser] overigens aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd en het daartegen door Spaarbeleg gevoerde verweer behoeft derhalve geen nadere bespreking.
5.
De beslissing
De rechtbank:
5.1
ontbindt de overeenkomst [eiser] en Spaarbeleg;
5.2
veroordeelt Spaarbeleg om te betalen aan [eiser] een bedrag van € 5.445,36, te vermeerderen de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van voldoening;
5.3
veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op deze uitspraak begroot op € 371,78 aan verschotten en op € 768,00 aan salaris;
5.4
verklaart dit vonnis voor wat betreft 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D.C.P.M. Straver, L.M.G. de Weerd en Ch.E. Bethlem en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 6 juli 2005.