Rb. Utrecht, 11-04-2001, nr. 124425/FARK00-6402
ECLI:NL:RBUTR:2001:AB2235
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
11-04-2001
- Zaaknummer
124425/FARK00-6402
- LJN
AB2235
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2001:AB2235, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 11‑04‑2001; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NJ 2002, 277
Uitspraak 11‑04‑2001
Inhoudsindicatie
-
Arrondissementsrechtbank te Utrecht
BESCHIKKING
van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
te dezer zake optredend als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige:
[het kind],
procureur: mr. E.J.A.A. van Dal,
waarin belanghebbenden zijn:
1. de erfgenamen van [de voormalige echtgenoot van de moeder],
voorheen wonende te [woonplaats],
overleden,
2. [de huidige echtgenoot van de moeder],
wonende te [woonplaats],
3. L. Knijff,
kantoorhoudende te Utrecht,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige.
1. Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het ter griffie ingediende verzoekschrift tot gegrondverklaring ontkenning vaderschap (met bijlagen).
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het schrijven van de bijzondere curator van 12 maart 2001.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 15 maart 2001.
2. Vaststaande feiten
- De moeder is op 20 februari 1981 gehuwd met [de huidige echtgenoot].
- Dit huwelijk is op 9 januari 1984 ontbonden door inschrijving van de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 7 december 1983.
- Uit hun huwelijk is op 4 juni 1982 geboren een dochter [dochter 1]. Na ontbinding van hun huwelijk is op 19 september 1985 uit hun relatie geboren een tweede dochter, [dochter 2].
- De moeder is op 20 december 1988 gehuwd met [de voormalige echtgenoot]. Dit huwelijk is op 20 juni 1993 ontbonden door het overlijden van [de voormalige echtgenoot]
- [de huidige echtgenoot] is op 16 juli 1990 gehuwd met [zijn tweede echtgenote]. Dit huwelijk is op 27 maart 1995 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van een uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 14 december 1994.
- Op 10 november 1993 is te [geboorteplaats] uit de moeder geboren de minderjarige [het kind].
- Bij Koninklijk Besluit van 5 februari 1997 is de geslachtsnaam van de minderjarige vastgesteld als:[geslachtsnaam]
- De moeder is op 2 maart 1998 hertrouwd met [de huidige echtgenoot].
3. Beoordeling van het verzochte
De minderjarige [het kind] is geboren binnen 306 dagen na het overlijden van de echtgenoot van de moeder, zodat hij [de voormalige echtgenoot] tot vader heeft.
Ingevolge het ten tijde van de geboorte van [het kind] geldende recht kon de moeder het vaderschap van [de voormalige echtgenoot] ontkennen door een verklaring afgelegd ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand, mits zij en [de voormalige echtgenoot] sinds de 306de dag voor de geboorte van [het kind] gescheiden hadden geleefd (artikel 1:198, eerste lid BW).
Ingevolge het thans (sinds 1 april 1998) geldende recht zou de moeder een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning kunnen doen binnen een jaar na de geboorte van het kind (artikel 1:200, eerste en vijfde lid BW).
Ingevolge het overgangsrecht (artikel III, zesde lid) kon de moeder een verzoek tot ontkenning van het vaderschap doen tot twee jaar na inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving, dat wil zeggen: tot 1 april 2000.
De moeder heeft niet betwist dat deze termijnen verstreken zijn, zodat zij zelf in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap niet meer ontvangen kan worden.
Zij heeft daarom haar verzoek gedaan als wettelijk vertegenwoordigster van het kind. Mr. L. Knijff, door deze rechtbank benoemd tot bijzondere curator, heeft het verzoek ondersteund, omdat haar gebleken is dat [de huidige echtgenoot] [het kind] wil erkennen, en omdat zij van mening is dat het in het belang van [het kind] is dat de juridische situatie wordt aangepast aan de feitelijke omstandigheden.
Ter terechtzitting is het volgende gebleken.
[het kind] groeit op in het gezin van de moeder en [de huidige echtgenoot], samen met zijn twee oudere zusjes die de naam [van de huidige echtgenoot] dragen. [het kind] is het enige kind dat een andere naam draagt. Hij is nu zeven jaar en hij begint daar vragen over te stellen.
[de huidige echtgenoot] en de moeder hebben verklaard dat [de huidige echtgenoot] de verwekker is van [het kind] en dat hij hem wenst te erkennen. Zij hebben verklaard dat hij dat al bij de geboorteaangifte had willen doen, doch toen van de ambtenaar van de burgerlijke stand hoorde dat dat onmogelijk was. Zij hebben voorts verklaard dat de enige reden dat het verzoek nu pas gedaan wordt is dat zij niet eerder van de mogelijkheid op de hoogte waren.
Met betrekking tot de geslachtsnaam van [het kind] heeft [de huidige echtgenoot] verklaard dat deze diende te worden vastgesteld omdat [de voormalige echtgenoot], die geboren is in India, geen geslachtsnaam had, zodat ook [het kind] die aanvankelijk niet had.
De moeder en [de huidige echtgenoot] hebben verklaard dat [het kind] [de huidige echtgenoot] als zijn vader beschouwt. Zij hebben verklaard dat [het kind] niet op de hoogte is van het feit dat hij formeel een andere vader heeft, dat zij hem dit niet verteld hebben omdat hij het nog niet kan begrijpen, en dat [het kind] derhalve ook niet op de hoogte is van het onderhavige verzoek.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het bepaalde in artikel 212 BW blijkt dat een minderjarige in zaken van afstamming ook als verzoeker kan optreden (zij het dat de minderjarige dan wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator).
Uit de wetsgeschiedenis (wetsvoorstel 24649, TK 1996-1997, nr. 7, toelichting op de overgangsbepalingen) blijkt zelfs dat de wetgever ervan uitgegaan is dat een verzoek betreffende een kind ouder dan twaalf jaar in beginsel meer op de weg van het kind dan op die van de moeder ligt.
De vraag die rijst is welke eisen gesteld dienen te worden aan het vermogen van de minderjarige zijn belangen terzake te waarderen, dan wel of de wettelijk vertegenwoordiger het verzoek namens het kind kan doen, zonder dat het kind daarvan op de hoogte is.
Met betrekking tot deze vragen komt de rechtbank, gelet op de tekst en op het systeem van de wet en op de wetsgeschiedenis, tot het volgende oordeel.
In de wet is aan de moeder (naar uit de wetsgeschiedenis blijkt: in het belang van de rechtszekerheid) een termijn van een jaar gesteld om het verzoek tot ontkenning van het vaderschap te doen. Bij de overgangsbepalingen is aan haar een eveneens korte termijn, ditmaal van twee jaar, gesteld.
Met dit stelsel is onverenigbaar dat de moeder na het verstrijken van deze termijn nog de vrijheid zou hebben om het verzoek te doen, waarbij zij slechts formeel het kind vertegenwoordigt doch feitelijk het verzoek zelf heeft geformuleerd.
Wanneer de moeder het verzoek namens het kind wil doen is derhalve niet voldoende dat zij het verzoek formeel namens het kind doet; het kind zal ook materieel de verzoeker moeten zijn.
De wet stelt hierbij aan het kind geen leeftijdsgrens.
Een aanwijzing met betrekking hiertoe ziet de rechtbank evenwel in het volgende. In verband met de wijziging van de adoptiebepalingen in hetzelfde wetsvoorstel 24649 is een amendement ingediend met betrekking tot het horen van de te adopteren minderjarige. Het wetsvoorstel ging uit van het horen van minderjarigen van 12 jaar en ouder; in het amendement werd voorgesteld ook jongere kinderen te horen over een adoptieverzoek, mits zij in staat kunnen worden geacht hun belangen redelijk te waarderen. Dit amendement is uiteindelijk vooral om praktische redenen niet in de tekst van de wet opgenomen. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever niet het oog heeft gehad op een absolute leeftijdsgrens van twaalf jaar, doch wel in gedachten heeft gehad dat kinderen van die leeftijd (alsmede sommige jongere kinderen) in het algemeen in staat zijn hun belangen redelijk te waarderen.
Het onderhavige geval evenwel betreft een kind van zeven jaar oud, dat niet in staat is zijn belangen in deze zaak redelijk te waarderen, al was het maar omdat hij niet van de feiten op de hoogte is. Het feit dat [het kind] vragen begint te stellen over het feit dat hij een andere achternaam heeft dan zijn zusjes kan niet worden verstaan als een impliciet verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [de voormalige echtgenoot], zeker nu [het kind] niet weet dat [de voormalige echtgenoot] juridisch zijn vader is.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de moeder in haar verzoek niet ontvangen kan worden.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.C. van Ginhoven, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van N.I. Ganzevoort, griffier, en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2001.
w.g. griffier w.g. rechter