Art. 273f, eerste lid, aanhef en onder 1°, 4°, 6° en 9°, SrNL luidt onder meer:“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:1°. degene die een ander […] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie […] werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt […] met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;[…];4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten […];[…];6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;[…];9°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde […].”
HR, 08-11-2022, nr. 21/03710
ECLI:NL:HR:2022:1572
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-11-2022
- Zaaknummer
21/03710
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1572, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑11‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:749
ECLI:NL:PHR:2022:749, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1572
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0225
Uitspraak 08‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Caribische zaak Curaçao. Medeplegen van mensenhandel in “trago-meisjes” in een door de verdachte en haar mededader (moeder van verdachte) geleide bar. Art. 2:239 Sr Curaçao. Is voor bewezenverklaring van een op art. 2:239.1.d of 2:239.1.i SrC toegesneden tll. niet alleen vereist dat uit bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van uitbuiting maar ook dat daaruit moet blijken dat sprake is van ‘oogmerk van’ uitbuiting? Voor de uitleg van art. 2:239 SrC kan worden aangesloten bij de uitleg van art. 273f Sr. ‘Uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 2:239 lid 1 aanhef en onder d en i SrC, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen pas dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft als uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR:2015:3309 en HR:2020:191). Niet is vereist dat uit de bewijsvoering moet blijken van ‘oogmerk van’ uitbuiting (vgl. HR:2011:BR0448). Gelet op de vaststellingen van het hof en wat voorop is gesteld, geeft ’s hofs oordeel dat sprake is van (het medeplegen van) mensenhandel, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd, ook m.b.t. het impliciete bestanddeel ‘uitbuiting’. Volgt verwerping. Samenhang met 20/04083 C, 20/04163 C en 20/04164 C.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03710 C
Datum 8 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 29 oktober 2020, nummer H 213/2019, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde (medeplegen van) mensenhandel en klaagt onder meer dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat zij:
“in de periode van 1 maart 2017 t/m 27 september 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander
- [betrokkene 1] , en/of
- [betrokkene 2] , en/of
- [betrokkene 3] , en/of
- [betrokkene 4] , en/of
- [betrokkene 5] , en/of
- [betrokkene 6] , en/of
- [betrokkene 7] , en/of
- een grote hoeveelheid andere onbekend gebleven personen,
(sub a)
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die een of meer voornoemde slachtoffers/personen, en/of
(sub d)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en/of
(sub f)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die voornoemde slachtoffers/personen,
en/of
(sub i)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen heeft gedwongen dan wel bewogen haar te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde,
immers heeft zij, verdachte, en haar mededader
terwijl verdachte en/of haar mededader, wist(en) dat een of meer voornoemde slachtoffers/personen in een slechte financiële situatie verkeerden en/of de (financiële) situatie in Venezuela heel slecht is en/of dat die slachtoffers het Papiaments en/of de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig waren en/of die slachtoffers (vrijwel) niemand kenden in Curaçao en/of geen werkvergunningen en/of verblijfsvergunningen in Curaçao hadden en/of onder slechte woon- en/of werkomstandigheden hier zouden gaan leven en/of werken,
(aan) een of meer van de vernoemde slachtoffers/personen:
- gehuisvest in een (kleine, gedeelde) kamer op de tweede verdieping van [A] op de [a-straat] en/of een woning te [b-straat 1] of een woning te [c-straat 1]
- ongeveer 350 gulden per maand in rekening te brengen voor deze kleine gedeelde kamer en/of (daarnaast) een bedrag voor lunch en/of water en/of elektra en/of internet, in rekening te brengen, en/of
- de regel opgelegd dat zij (maximaal) een keer per dag mochten douchen en/of
- bij aankomst een beginschuld opgelegd (van ongeveer NAf 1600,00) en/of opgelegd dat deze schuld binnen 3 tot 4 weken kon worden afbetaald/ingelost aan/bij verdachten door voor verdachten te werken, en/of
- de regel opgelegd dat zij niet mochten stoppen met werken voor verdachte(n) (in de [A] ) alvorens de schuld werd ingelost, en/of
- uitgelegd/opgelegd dat zij (zonder contract en zonder werkvergunning) moesten werken in de [A] , door klanten te versieren, te amuseren, (trago)drankjes te laten kopen, en met ze te dansen (waarmee zij tokens zouden verdienen om hun schuld of te lossen), en/of
- uitgelegd dat er (meerdere) beveiligingscamera’s in de [A] hingen zodat zij, verdachten alles kunnen zien en/of horen, en/of
- opgelegd dat zij zich aan de regels moesten houden, en dat anders boetes in rekening worden gebracht en/of telefoons worden afgepakt, en/of
- hebben uitgescholden en/of bedreigd (wanneer zij zich niet voldoende gedroegen zoals verdachten wensten) en/of
- onder druk gezet om geld te verdienen door zich te prostitueren om hun schuld aan verdachten en/of het geld voor maaltijden en/of internet en/of water en elektra te kunnen (af) betalen, en/of
- de regel opgelegd dat in geval van prostitueren (of anderszins verlaten van de bar), een bedrag (100 of 150 gulden) betaald diende te worden bij de bar (ten behoeve van verdachten) alvorens de klant met voornoemd slachtoffer/persoon [A] mocht verlaten, en/of
- opgelegd dat 6 dagen in de week gewerkt moest worden van 20.00 t/m 04:00/05:00 uur, terwijl zij geen geld uitgereikt kregen en geen pauze kregen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7.
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tezamen met haar mededader in de [A] - waar zij feitelijk tezamen de leiding hadden - trago-meisjes heeft laten werken en hen ertoe heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling, waarbij de verdachte en haar mededader hen er voorts toe hebben bewogen hen daarmee financieel te bevoordelen. Zij hebben daarbij telkens misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze vrouwen verkeerden en van het overwicht dat zij op deze vrouwen hadden.
De volgende feiten en omstandigheden zijn daarbij van belang.
Op basis van de verklaringen van [betrokkene 4] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 3] en [betrokkene 7] kan worden aangenomen dat deze personen het Papiaments en/of de Nederlandse taal niet machtig waren en dat zij (vrijwel) niemand kenden in Curaçao. Zij verkeerden in die zin in een geïsoleerde positie, hetgeen nog werd versterkt doordat zij verbleven in door de verdachte geregelde huisvesting. Uit voornoemde verklaringen volgt voorts, dat de trago-meisjes die in de bar werkzaam waren, hun geboorteland Venezuela hadden verlaten in verband met - kort gezegd - de slechte financiële situatie aldaar. Dit feit is van algemene bekendheid (zeker in Curaçao) en derhalve ook kenbaar voor de verdachte. De trago-meisjes kwamen naar Curaçao met de bedoeling om in een bar te werken, daarmee geld te verdienen en zodoende (mede) hun familie in Venezuela te onderhouden.
Er was echter sprake van valse voorwendselen en misleiding aan de zijde van de verdachte en haar mededader. Ieder trago-meisje werd immers, eenmaal in Curaçao aangekomen, onverwacht met een beginschuld geconfronteerd, die in geen verhouding stond tot de kosten die gemaakt werden met het naar Curaçao reizen van het meisje in kwestie. Een schuld die bovendien binnen korte tijd terugbetaald diende te worden en steeds toenam doordat kosten in rekening werden gebracht voor (onder andere) huur, eten, internet en water/elektriciteit. Ook bestond steeds de dreiging dat de schuld nog verder zou toenemen omdat boetes werden opgelegd op het overtreden van de binnen de bar geldende regels, zoals het verbod om de mobiele telefoon tijdens het werk te gebruiken of om te laat te komen. De trago-meisjes werden er voortdurend op gewezen dat de schuld (snel) betaald moest worden en tevens werd duidelijk gemaakt dat het verkopen van (trago)drankjes in de bar onvoldoende was om de schuld te betalen, waarbij werd geadviseerd om op andere manieren aan geld te komen, zoals door zich te prostitueren. Een advies met weinig andere feitelijke mogelijkheden dan het laatste, omdat de trago-meisjes geen werkvergunning hadden en deels ook illegaal waren.
In de bar bestond zelfs een vast systeem dat erop was gericht dat de trago-meisjes uit de bar zich prostitueerden: de zogenaamde “salida” (inhoudende dat een trago-meisje met een klant mee kon gaan om seks te hebben wanneer de klant voor het verlaten van de bar door de vrouw een geldbedrag aan de bar betaalde).
Dat wellicht niet met zoveel woorden tegen de vrouwen is gezegd dat zij zich moesten prostitueren doet aan het bewijs niet af, nu de getuigen - ieder voor zich - hebben verklaard dat zij onder druk zijn gezet om daartoe over te gaan.
Uit vorenstaande feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat de trago-meisjes die in de [A] werkten, in de situatie zijn gebracht dat zij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze hadden dan de werkzaamheden in de bar te verrichten en om zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling. Dat niet ieder van de trago-meisjes ook feitelijk ertoe is overgegaan om zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen is voor de strafbaarheid niet van belang. Voor de strafbaarheid is evenmin vereist dat daadwerkelijk enige seksuele handeling is verricht.
Ten aanzien van de verdachte blijkt meer in het bijzonder uit de gebezigde bewijsmiddelen dat zij het is geweest die:
- onderdak heeft verschaft aan trago-meisjes;
- de geldende regels heeft uiteengezet, met inbegrip van het regiem van het bij elkaar werken van de fiches, en met de mededader die regels heeft opgesteld;
- iedere ochtend in de bar heeft schoongemaakt en de contante dagopbrengst van de bar uit de kassa heeft meegenomen;
- drank voor de bar heeft ingekocht en de drankvoorraad in de bar heeft aangevuld;
- meermalen het loon van de barman contant aan hem heeft uitbetaald;
- het (totaal)bedrag heeft gecontroleerd aan de hand van het kasregister.
Daar komt bij dat in de telefoon van de verdachte notities met daarop geadministreerd aantekeningen van omzet/verdiensten in die bar (gegenereerd door en/of van een of meer van die meisjes) en afdrukken van screenshots van met behulp van een camera in de bar opgenomen en vastgelegde beelden, waarop kennelijke seksuele gedragingen zichtbaar waren tussen een of meer van die meisjes en een of meer bezoekers van de bar. Het Hof overweegt dat de verdachte over hetgeen op de screenshots te zien is, ter terechtzitting geen vragen heeft willen beantwoorden, terwijl deze beelden in het licht van de stukken in het dossier om een verklaring schreeuwen.
Dat het verdachtes mededader is geweest die de trago-meisjes onder druk heeft gezet en - in de woorden van de genoemde getuigen - hen slecht heeft behandeld, neemt niet weg dat de door de verdachte verrichte werkzaamheden in de bar en de wijze waarop zij zich met (de werkzaamheden van) de trago-meisjes heeft bezig gehouden van zodanig gewicht is geweest dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking met de mededader. Zoals de getuige [betrokkene 3] het kort samengevat heeft verklaard: “Zij was manager in de bar van haar moeder.”
Bevestiging hiervan ziet het Hof voorts in wat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard over hoe het ficheren op naam van de vrouwen werd bijgehouden en dat bijvoorbeeld met het cijfer 5 de dranken en met het cijfer 6 de fiches werden bedoeld. Die uitleg van de verdachte is zodanig nauwgezet, dat het Hof mede daaruit afleidt dat de verdachte vertrouwd was met de gehele gang van zaken binnen de bar, hetgeen past bij de rol van medepleger die het Hof haar toeschrijft.
Het verweer van de raadsvrouw dat de uitbuiting van de vrouwen niet door de verdachte werd beoogd, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen en de overwegingen daaromtrent, en behoeft daarom geen nadere bespreking.”
2.3.1
Artikel 2:239 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao (hierna: SrC), op welke bepaling de tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden, luidt voor zover hier van belang als volgt:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
a. hij die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen, die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(...)
d. hij die een ander met een van de in onderdeel a genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de in onderdeel a genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(...)
f. hij die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
(...)
i. hij die een ander met een van de in onderdeel a genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.”
2.3.2
De memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening die uiteindelijk resulteerde in het huidige artikel 2:239 SrC houdt het volgende in:
“Dit artikel is in de Nederlandse wetgeving opgenomen bij wet van 9 december 2004, Stb. 645. (...) Voorgesteld wordt hier de (uitgebreide) Nederlandse versie van mensenhandel geheel over te nemen.” (Staten van de Nederlandse Antillen 2009/10, 3615, 3, p. 127).
2.3.3
Hieruit volgt dat voor de uitleg van artikel 2:239 SrC kan worden aangesloten bij de uitleg die wordt gegeven aan artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van Nederland.
2.4 ‘
Uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 2:239 lid 1, aanhef en onder d en i, SrC, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen pas dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft als uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. (Vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309 en HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191 met betrekking tot artikel 273f lid 1, aanhef en onder 4° en 9°, Sr).
2.5.1
Het cassatiemiddel berust onder meer op de opvatting dat voor bewezenverklaring van een op artikel 2:239 lid 1, aanhef en onder d of i, SrC toegesneden tenlastelegging niet alleen vereist is dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van uitbuiting, maar dat daaruit ook moet blijken dat sprake is van een “oogmerk van” uitbuiting. Deze opvatting vindt geen steun in het recht (vgl. HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0448 met betrekking tot artikel 273f lid 1, aanhef en onder 4° (oud), Sr). Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.5.2
Het hof heeft onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte en haar mededader hebben in de periode van 1 maart 2017 tot en met 27 september 2018 in verband met de slechte financiële situatie uit Venezuela vertrokken vrouwen gehuisvest en hen bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten als “trago-meisje” door in de - door de verdachte en haar mededader geleide - [A] te werken op de zes dagen in de week dat de bar open was. De vrouwen mochten gedurende de werktijd niet eten en geen water drinken, en werden met camera’s in de bar gecontroleerd. Het geld dat de vrouwen verdienden werd niet uitbetaald maar ingehouden om een onverwacht hoge beginschuld af te betalen. Daarnaast werden hoge kosten in rekening gebracht voor (onder andere) huur, eten, internet en water/elektriciteit. Ook werden boetes opgelegd voor het overtreden van de binnen de bar geldende regels. Het hof heeft verder geoordeeld dat de vrouwen er voortdurend op werden gewezen dat de schulden (snel) terugbetaald moesten worden. Aan hen werd duidelijk gemaakt dat het verkopen van drankjes (“trago”) in de bar onvoldoende was om de schulden te betalen. Daarbij werd geadviseerd om op andere manieren aan geld te komen, zoals door zich te prostitueren, en zij werden daartoe ook onder druk gezet, terwijl de vrouwen weinig andere mogelijkheden hadden, omdat zij geen werkvergunning hadden, in een geïsoleerde positie verkeerden en deels ook illegaal waren. Wanneer een “trago-meisje” met een klant mee wilde gaan om seks te hebben, diende de klant voor het verlaten van de bar door de vrouw een geldbedrag aan de bar te betalen.
2.5.3
Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is van (het medeplegen van) mensenhandel zoals onder 1 bewezen is verklaard, getuigt - mede gelet op wat hiervoor is vooropgesteld - niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, ook voor zover het betreft het onder 2.4 bedoelde impliciete bestanddeel ‘uitbuiting’.
2.5.4
Het cassatiemiddel faalt in al zijn onderdelen.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2022.
Conclusie 06‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Medeplegen van mensenhandel in Curaçao met betrekking tot uit Venezuela afkomstige ‘trago-meisjes’. De twee middelen klagen dat mede in het licht van het gevoerde verweer niet toereikend is gemotiveerd het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba dat de verdachte heeft gehandeld met het ‘oogmerk van uitbuiting’. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03710 C
Zitting 6 september 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
- 1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (verder ook: het Hof) heeft bij vonnis van 29 oktober 2020 de verdachte wegens feit 1 primair telkens “mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” en feit 3 telkens “het een gewoonte maken van werkverschaffing aan illegalen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Het Hof heeft verder beslissingen genomen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen als bedoeld in art. 1:78 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao (hierna: SrC) opgelegd, een en ander zoals in het vonnis vermeld.
- 2.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/04083 ( [medeverdachte 4] ), 20/04163 ( [medeverdachte 1] ) en 20/04164 ( [medeverdachte 2] ). Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
- 3.
Namens de verdachte heeft mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. De twee middelen van cassatie komen op tegen de motivering van de bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen van mensenhandel. Het eerste middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verdachte niet het oogmerk van uitbuiting heeft gehad. Het tweede middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
5. Aangezien beide middelen klagen over de motivering van het onder feit 1 bewezenverklaarde ‘oogmerk van uitbuiting’, lenen zij zich voor een gezamenlijke bespreking. Tot die bespreking ga ik over in onderdeel V. van deze conclusie. Daaraan vooraf gaan de bewezenverklaring en bewijsvoering van het Hof (onderdeel II.), het verweer van de verdediging (onderdeel III.) en het juridisch kader (onderdeel IV.).
II. Bewezenverklaring en bewijsvoering
6. Ten laste van de verdachte is onder feit 1 bewezenverklaard:
“Feit 1 Mensenhandel
dat zij in de periode van 1 maart 2017 t/m 27 september 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander
- [betrokkene 1] , en/of
- [betrokkene 2] , en/of
- [betrokkene 3] , en/of
- [betrokkene 4] , en/of
- [betrokkene 5] , en/of
- [betrokkene 6] , en/of
- [betrokkene 7] , en/of
een grote hoeveelheid andere onbekend gebleven personen,
(sub a)
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die een of meer voornoemde slachtoffers/personen, en/of
(sub d)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en/ of
(sub f)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die voornoemde slachtoffers/personen,
en/of
sub i)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen heeft gedwongen dan wel bewogen haar te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde,
immers heeft zij, verdachte, en haar mededader
terwijl verdachte en/of haar mededader, wist(en) dat een of meer voornoemde slachtoffers/personen in een slechte financiële situatie verkeerden en/of de (financiële) situatie in Venezuela heel slecht is en/of dat die slachtoffers het Papiaments en/of de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig waren en/of die slachtoffers (vrijwel) niemand kenden in Curaçao en geen werkvergunningen en/of verblijfsvergunningen in Curaçao hadden en/of onder slechte woon- en/of werkomstandigheden hier zouden gaan leven en/of werken,
aan) een of meer van de vernoemde slachtoffers/personen:
- gehuisvest in een (kleine, gedeelde) kamer op de tweede verdieping van [A] op de [a-straat] of een woning te [b-straat 1] of een woning te [c-straat 1] , en/of
- (ongeveer) 350 gulden per maand in rekening te brengen voor deze kleine gedeelde kamer en/of (daarnaast) een bedrag voor lunch en/of water en/of elektra en/of internet, in rekening te brengen, en/of
- de regel opgelegd dat zij (maximaal) een keer per dag mochten douchen en/of
- bij aankomst een beginschuld opgelegd van ongeveer NAf 1600,00 en/of opgelegd dat deze schuld binnen 3 tot 4 weken kon worden afbetaald/ingelost aan/bij verdachten door voor verdachten te werken, en/of
- de regel opgelegd dat zij niet mochten stoppen met werken voor verdachten (in de [A] ) alvorens de schuld werd ingelost, en/of
- uitgelegd/opgelegd dat zij (zonder contract en zonder werkvergunning) moesten werken in de [A] , door klanten te versieren, te amuseren, (trago)drankjes te laten kopen, en met ze te dansen (waarmee zij tokens zouden verdienen om hun schuld of te lossen), en/of
- uitgelegd dat er (meerdere) beveiligingscamera's in de [A] hingen zodat zij, verdachten alles kunnen zien en/of horen, en/of
- opgelegd dat zij zich aan de regels moesten houden, en dat anders boetes in rekening worden gebracht en/of telefoons worden afgepakt, en/of
- hebben uitgescholden en/of bedreigd (wanneer zij zich niet voldoende gedroegen zoals verdachten wensten) en/of
- onder druk gezet om geld te verdienen door zich te prostitueren om hun schuld aan verdachten en/of het geld voor maaltijden en/of internet en/of water en elektra te kunnen (af) betalen, en/of
- de regel opgelegd dat in geval van prostitueren (of anderszins verlaten van de bar), een bedrag (100 of 150 gulden) betaald diende te worden bij de bar (ten behoeve van verdachten) alvorens de klant met voornoemd slachtoffer/persoon [A] mocht verlaten, en/of
- opgelegd dat 6 dagen in de week gewerkt moest worden van 20.00 t/m 04:00/05:00 uur, terwijl zij geen geld uitgereikt kregen en geen pauze kregen en;”
7. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van de voetnoten):
“1. [aangever] heeft op 25 september 2018 het volgende verklaard:
“Ik wil aangifte doen ter zake van mensenhandel c.q. mensensmokkel. Ik ben een cliënt van de [A] Restaurant gelegen op de [a-straat] . De [A] Restaurant is een horeca bedrijf alwaar Venezolaanse dames als trago meisjes de klanten elke avond van de week dienstbaar zijn. Daar kun je drinken kopen, dansen en amuseren met de zogeheten trago meisjes. Op dinsdag 18 september 2018 omstreeks 22:00 uur kwam een van de Venezolaanse trago meisjes buiten bij mij. Haar naam is [betrokkene 8] . [betrokkene 8] vroeg mij of ik haar een genoegen kan doen door eten voor haar te gaan kopen daar ze hongerig is. [betrokkene 8] verklaarde verder aan mij dat zij geen geld op zak heeft, reden waarom zij zelf geen eten kan kopen. Tevens verklaarde zij aan mij dat zij van de baas ook geen eten zal krijgen. Ik vernam van [betrokkene 8] dat tijdens de werktijden de dames niet mogen eten. Ik kwam te weten van [betrokkene 8] dat zij binnen het gebouw niet kan praten omdat het gebouw voorzien is van camerabeelden en audio waardoor de baas alles te weten kan komen. [betrokkene 8] verzocht mij om de volgende ochtend bij haar op de [b-straat 1] te komen. [betrokkene 8] gaf me toen het navolgende te kennen:
- Dat haar baas een Venezolaanse vrouw is die [medeverdachte 4] (fon.) is genaamd
- Dat zij een schuld bij [medeverdachte 4] heeft die zij niet kan betalen
- Dat zij een totaal schuld bedrag van NAf 1.900,= heeft
- Dat ze deze schuld binnen drie (3) weken dienen te betalen
- Dat de vrouwen na de drie weken tijd zonder hun schuld te hebben afgerond, bedreigd worden door [medeverdachte 4]
- Dat de mannen [medeverdachte 4] NAf 100,= moeten betalen zodat ze de [A] Restaurant [Gerecht: met een trago-meisje] kunnen verlaten
- Dat de vrouwen in werkelijkheid geen salaris ontvangen maar met fiches hun schulden betalen
- Dat er heel veel druk op haar uitgeoefend wordt om de schuld te betalen
- Dat zij moet "ficheren" om aan geld te komen
- Dat wanneer zij de fiches aan [medeverdachte 4] overhandigen zij geen cash geld ontvangen maar dat [medeverdachte 4] deze direct met hun schulden verrekent.
- Dat zij elke dag aan [medeverdachte 4] tussen de NAf 15,= en NAf 25,= voor eten moet betalen
- Dat indien [medeverdachte 4] geen geld ontvangt ze de hele dag opgesloten blijven, in hun kamers, zonder enig kans te kunnen pakken om te eten
- Dat [medeverdachte 4] de dames op drie verschillende adressen schuil houdt, namelijk [b-straat 1] , [c-straat 1] en een appartement gelegen op de [A] Restaurant op de [a-straat]
- Dat [medeverdachte 4] woonachtig is op het adres [b-straat 1] .”
2. [betrokkene 4] heeft op 28 september 2018 het volgende verklaard:
“Ik kreeg van derden te horen dat men vrouwen aan het zoeken was om in een snack in Curaçao te werken. Ik besloot naar Curaçao te komen gezien mijn woonsituatie in Venezuela. Ik werd in contact gezet met een vrouw genaamd " [betrokkene 10] ". De vrouw " [betrokkene 10] " liet me vervolgens in contact met " [medeverdachte 4] " komen. Later vernam ik dat " [betrokkene 10] " als een dochter door " [medeverdachte 4] " beschouwd werd en dat ze zodoende alle zaken van [medeverdachte 4] in Punto Fijo (Venezuela) regelt. [medeverdachte 4] en ik hielden contact met elkaar via Whats App. [medeverdachte 4] vertelde mij in onze gesprekken dat zij alles zal regelen zodat ik in Curaçao bij haar kom werken. Zij vertelde mij dat zij onder andere het navolgende zou regelen, namelijk: De dollars om aan de immigratiedienst op Curaçao te tonen, mijn reisticket en mijn verblijflocatie in Green Hill. Verder vertelde zij mij dat ik haar dit allemaal terug moest betalen, op het moment dat ik in Curaçao aankwam. Op 31 augustus 2018 werd ik door " [betrokkene 10] " naar de luchthaven in Caracas gebracht. Aldaar overhandigde zij mij de $ 850,- dollars. Toen ik hier was aangekomen werd ik door [medeverdachte 4] bij de luchthaven opgehaald. Ik moet ook vertellen dat [medeverdachte 4] de vrouw bijgenaamd [betrokkene 11] ook bij de luchthaven op die dag ging halen. We moesten [medeverdachte 4] de dollars op dat moment overhandigen. [medeverdachte 4] vertelde toen tegen ons dat we in een discotheek zouden gaan werken. Ze vertelde ons dat we onze inkomen via fichas zouden krijgen tot op het moment dat we onze schuld zouden aflossen. Ook vertelde zij aan ons dat als we tips van klanten krijgen dat we deze aan haar moesten geven. [medeverdachte 4] waarschuwde ons dat zij camera’s in de discotheek geplaatst heeft en dat ze alles dat in de discotheek gaande is kon zien en horen. Vervolgens werden [betrokkene 11] en ik naar de woning van [medeverdachte 4] in [b-straat ] gebracht. [medeverdachte 4] maakte haar huishoudelijke regels toen aan ons bekend. We mochten geen telefoons in de discotheek gebruiken, we mochten met niemand over haar praten, we mochten zo min mogelijk buiten gaan, we moesten haar dagelijks geld voor eten, wifi, elektriciteit en water geven, we mochten een (1) keer per dag baden en we moesten de klanten verliefd op ons maken. Dit laatste zodat deze klanten alle dagen daar kwamen, om met ons te ficheren. [medeverdachte 4] had alles rond de reis geregeld. Ik had in mijn thuisland nog geen arbeidsovereenkomst gesloten. [medeverdachte 4] vertelde mij dat zij alles voor mij zou regelen. Zij vertelde mij pas van de regels en schulden toen ik in Curaçao was aangekomen. Ik moest NAf 1600,- aan schuld betalen. Ik moest gaan werken bij de discotheek van [medeverdachte 4] . Dit is in een Chinees gebouw gevestigd. Ik was daar werkzaam sinds 31 augustus 2018 tot en met gisteren. De discotheek ligt in [plaats] . Ik moest haar NAf 25,- voor het wifi betalen. Ook moet ik haar wekelijks NAf 50,- voor het eten betalen. Ook vraagt [medeverdachte 4] om haar extra geld te geven zodat ze mijn persoonlijke goederen kon kopen. Dit gebeurde met alle vrouwen die thuis bij haar bleven. De woning van [b-straat ] heeft 3 slaapkamers. In de 1ste slaapkamer verbleven de vrouwen bijgenaamd " [betrokkene 12] ", " [betrokkene 13] ", " [betrokkene 14] " en " [betrokkene 15] ". In de tweede slaapkamer verbleven [betrokkene 11] , [betrokkene 16] en ik. In de derde slaapkamer verbleef een neef van [medeverdachte 4] genaamd [betrokkene 17] , een nicht van [medeverdachte 4] genaamd [betrokkene 18] en twee vrouwen. Al deze vrouwen werkten in de discotheek. Al deze vrouwen moesten zich aan de regels van [medeverdachte 4] houden. Anders zou men gestraft worden. Als straf nam ze onze telefoons van ons af. Of ze bedreigde ons dat we haar geld terug moeten betalen. En als dit niet gebeurde ze ons niet naar Venezuela zou laten gaan. Ik was niet in het bezit van een tewerkstellingsvergunning. De andere vrouwen ook niet. Ik moest 15 fichas dagelijks ficheren. De klanten goed behandelen. Met de klanten dansen. We mochten niet zitten zodat de klanten met ons kon ficheren. [medeverdachte 4] kwam meestal op de zaterdagen bij de Discotheek. We mochten zeker op die dag geen water drinken. We moesten door blijven werken. Ik had een vrije dag alleen op de dinsdagen. Ik moest de andere dagen vanaf 20:00 uur tot en met 04:00 uur - 05:00 uur werken. [medeverdachte 4] had me nooit met geld betaald. Ik moest [medeverdachte 4] geld voor water, elektriciteit, wifi en eten geven. Zeker 21 vrouwen zijn in dienst bij de discotheek zoals ik. Sommige vrouwen deden prostitutiewerkzaamheden. De mannen moeten [medeverdachte 4] eerst een geldboete betalen. Als de vrouwen voor een (1) uur werden gebracht, dan moest de man een boete van NAf 100, - betalen. Anders moeten ze NAf 150, - betalen. Sommige vrouwen verbleven in de appartementen boven de discotheek. Vier vrouwen verbleven in de woning van [verdachte] . [verdachte] is de dochter van [medeverdachte 4] .
Ik had geen privacy; ik moest mijn kamer met andere vrouwen delen. [medeverdachte 4] oefende veel druk op ons uit. Als we ziek zijn dan moeten we [medeverdachte 4] ANG 150,- betalen, omdat we op die dag niet konden werken. [medeverdachte 4] adviseerde ons om op onze vrije dagen op stap te gaan en om geld te gaan verdienen. Verder vertelde zij aan ons dat we Curaçao moeten verlaten alvorens wij illegalen werden. Dit omdat alles voor ons dan kon regelen, zodat we naar Curaçao gebracht werden.
De situatie in Venezuela is elke dag erger aan het worden. Men wil hier komen werken zodat ze geld kunnen sturen.”
3. [betrokkene 2] heeft op 28 september 2018 het volgende verklaard:
“Ik woon nu tijdelijk op het adres [b-straat 1] te Curaçao. Ik moet NAf 350 aan huur betalen.
Toen wij op 31 augustus 2018 op Curaçao aankwamen, moesten wij iemand vinden die onze reisticket met een maand konden verlengen, wij moesten zelf een transport zoeken om elke dag naar de Bar [A] te gaan alwaar wij voor [medeverdachte 4] moesten werken. Wij moesten 25 gulden voor de "wifi" thuis betalen, wij moesten 50 gulden per week betalen om thuis een keer per dag te kunnen eten. Ook moesten wij zorgen dat wij om 20:00 uur bij de bar stonden anders moesten wij een boete van 150 gulden betalen. Wij moesten de fan om 11:00 uur uit doen en mochten het weer om 15:00 aan doen. Wekelijks moesten wij 25 gulden voor stroom betalen. Wij mochten alleen maar 1 keer per dag douchen. [medeverdachte 4] schold heel veel op ons en noemde ons hoeren, sukkels etc. Over het algemeen woonden wij in een slechte situatie bij [medeverdachte 4] . Ik ben verpleegkundige en heb ook een opleiding gedaan op het gebied van criminologie. Ik moest naar Caracas reizen. Daar werd ik in contact gekomen via [medeverdachte 4] met een onbekende vrouw. Deze onbekende vrouw heeft mij USD 850 dollars overhandigd. Dit geld was bedoeld om bij aankomst hier te kunnen tonen dat ik als toerist hier kwam. Reisticket werd door [medeverdachte 4] gekocht en zij had ook een reservering gedaan bij "Green Hill hotel" hier op Curaçao. Toen ik nog in mijn thuisland was, legde [medeverdachte 4] mij uit dat ik bij haar kon komen werken maar had mij toen compleet iets anders aangeboden. Zij zei dat ik klanten moest bedienen en dat ik hiervoor "Tokkens" zou ontvangen en dat ik deze voor geld kon wisselen. Eenmaal hier was het compleet anders en ik kreeg geen cent van de "tokkens".
Ik voorzie in mijn levensonderhoud door klanten te bedienen waarbij de klanten drankjes voor mij kochten. Voor elk drankje kreeg ik een "tokken". Voor elk "tokken" kreeg ik 5 gulden. Ik kreeg nooit geld van [medeverdachte 4] . Zij zei dat het geld bedoeld was om mijn schuld te betalen.
Opmerking Verbalisant: Getuige overhandigde mij een stuk papier dat zij wekelijks van [medeverdachte 4] kreeg. Hierop staat hoeveel zij die week aan drankjes heeft verdiend en hoeveel de stand van de schuld was tot op dat moment.
Ik had geen tewerkstellingsvergunning. Ik moest klanten animeren om voor mij drankjes te kopen zodat ik 'tokkens kon krijgen om deze voor geld te wisselen. Ook moest ik tegen mijn wil de hele nacht door met de klanten dansen en indien ik de kans had, om mij ook te prostitueren. Ik moest zes (6) dagen per week werken. Dinsdag waren wij vrij. De bar is dicht op dinsdag. Als wij ziek waren, moesten wij gewoon gaan werken. Wij verdienden tussen 250 à 350 guldens per week. Maar ik kreeg dit geld nooit uitbetaald. [medeverdachte 4] hield het in om de schuld te betalen. Het hebben van seks met klanten werd niet geforceerd, maar wij werden door [medeverdachte 4] wel gezegd om uit te gaan met mannen om te prostitueren om aan geld te komen zodat wij de schuld zo snel mogelijk konden betalen. Wij kregen geen salaris. Wij moesten ervoor zorgen dat wij zoveel mogelijk drankjes konden krijgen zodat wij de "tokkens" konden inruilen om de schulden te betalen. Meer dan 20 vrouwen zijn in dienst bij [A] restaurant. Jullie hebben ze gisteren niet allemaal aangetroffen daar zij illegaal zijn. [medeverdachte 4] zegt niet dat wij ons moeten prostitueren maar door de druk die ze op ons zet om de schuld te betalen, worden wij als zodanig wel onder druk gezet om ons te prostitueren. Veel van de andere vrouwen hebben zich wel geprostitueerd. De woning aan de [b-straat ] heeft vier (4) kamers. Er was maar een wc voor iedereen. Ik moest de slaapkamer met vier andere meisjes delen. De kamer was klein en rommelig. Er zijn twee stapelbedden in de kamer. Wij moesten zelf de schoonmaak doen en ook het eten koken. Privacy had ik niet. De druk van [medeverdachte 4] om de schuld te betalen was heel hoog. Ik was niet vrij om weg te gaan. Ik moest eerst de schuld afbetalen. Als wij gedurende de diensttijd in de bar weg wouden gaan, moesten wij een boete van 150 gulden betalen. Er was ook een dag dat wij niet mochten eten van [medeverdachte 4] daar wij geen geld hadden om de 50 guldens te betalen. Die dag liet [medeverdachte 4] ons niet weg gaan van huis en niemand mocht eten op die dag voor ons brengen.”
4. [betrokkene 1] heeft op 28 september 2018 het volgende verklaard:
“Ik verblijf bij [medeverdachte 4] thuis op het adres [b-straat 1] in [plaats] . We komen aan met een schuld van NAf 1600. Ik betaal 50 gulden per week om warm te eten in de middag. Verder betaal ik voor water en elektriciteit 25 gulden om de 2 weken en 25 gulden voor internet. Natuurlijk betaal ik ook mijn schuld van NAf 1600. Alles dat ik moest betalen met betrekking tot de kosten en de schuld van NAf 1600, betaalde ik aan [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] behandelde ons heel slecht. Als we het geld niet hadden om haar te betalen moesten we van haar het geld ergens vandaan halen anders werd ons telefoon van ons afgepakt. We moesten hoe dan ook aan geld komen om haar te betalen. Ze zegt niet met zoveel woorden om te gaan prostitueren maar je kon dat wel uit haar woorden veronderstellen. Een vriendin heeft mij in contact gebracht met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft me verteld dat ik als serveerster in een discotheek hier op Curaçao aan het werk kon. Door de situatie in Venezuela heb ik ervoor gekozen om akkoord te gaan met het werk als serveerster wat mij aangeboden werd en vertrok ik hiernaar toe. [medeverdachte 4] had een valse reservering gedaan bij een hotel op Curaçao. [medeverdachte 4] heeft ook mijn ticket betaald. Op het vliegveld daar in Maiquetia heb ik USD 1000 ontvangen om mee naar Curaçao te reizen. Het was bedoeld om geld op zak te hebben om Curaçao binnen te komen. Als toerist moest je minimaal USD 1000,00 dollar hebben anders laat de immigratie ambtenaar jou niet door. Ik had het geld niet dus kreeg het van [medeverdachte 4] . Bij aankomst op Curaçao moest ik het geld afgeven aan [medeverdachte 4] . Toen ik hier was vertelde [medeverdachte 4] mij over de schuld van USD 1600 die ik bij haar had en over de kosten van het eten, internet en water/elektriciteit. Verder vertelde [medeverdachte 4] over het werk dat ik hier zou gaan verrichten. Ze vertelde dat ik in de discotheek ging ficheren. Ik was niet tevreden met het werk dat ik moest gaan doen maar ik was al hier dus ik had geen uitweg. [medeverdachte 4] heeft mij nooit betaald. Ik heb nog een schuld openstaan bij [medeverdachte 4] voor een geldbedrag van NAf 1000,-. Ik was niet in het bezit van een tewerkstellingsvergunning. Ik werk 6 dagen per week, van 20:00 uur tot en met 04:00 uur. Alleen op dinsdag ben ik vrij. Als ik tien minuten te laat kwam moest ik een boete betalen van 150 gulden.
Als ik niet kwam werken moest ik ook 150 gulden betalen. Ik moet mijn schuld afbetalen. Als ik mijn schuld niet heb betaald, kan ik niet weg van haar huis. Ze laat mij niet met mijn spullen uit haar huis gaan als ik haar niet heb af betaald. Ze laat mij niet met mijn koffer vertrekken als ik haar niet al het geld heb betaald.”
5. [betrokkene 5] heeft op 1 oktober 2018 het volgende verklaard:
“lk woon in Venezuela maar ik verbleef hier op Curaçao bij [medeverdachte 4] op het adres [b-straat 1] . Ik moest NAf 50,- aan haar betalen om te lunchen, ik kwam maandag aan op Curaçao en moest woensdag het geld om te lunchen aan haar geven anders zou ik geen eten van haar krijgen. Zij heeft voor eten gezorgd maandag en dinsdag en ze zei tegen mij dat als ik niet betaald, dan krijg ik woensdag niks te eten bij haar. lk moest ook 25 gulden voor het gebruik van internet bij haar betalen en 20 gulden voor de taxi die mij kwam ophalen bij het vliegveld. Ook moest ik haar betalen voor de sleutels, dat was volgens mij 30 gulden. Ik moet u ook vertellen dat ik een schuld van 1600 gulden heb bij haar. [medeverdachte 4] vertelde mij pas bij haar thuis dat ik een schuld van NAf 1600,- heb bij haar. [medeverdachte 4] heeft mij verteld dat te maken heeft met mijn reis hier naar toe en dat ik voor haar moest werken om de schuld te betalen. lk moest voor haar gaan ficheren in haar bar om zodoende mijn schuld bij haar af te lossen. [medeverdachte 4] heeft mij verteld dat een ieder die bij haar woont een dag krijgt om te koken anders moet degene die niet kookt NAf 15 betalen. Degene die wel kookt, maar slecht kookt moet de kosten van de inkoop van het eten aan haar betalen. De woning heeft drie kamers; in elke kamer verbleven 5 dames, lk verbleef samen met nog vier dames in een kamer. lk mocht niet later dan 12:00 uur komen want anders mocht ik niet mee eten terwijl ik wel de NAf 50 aan haar moet betalen. Ik mocht niet te laat komen op mijn werk anders moest ik een boete betalen van NAf 100,-. Ook kreeg je een boete van NAf 100,- als [medeverdachte 4] jou betrapte op je telefoon tijdens het werk. Alles wat ik had verdiend heeft [medeverdachte 4] gekregen; zelfs de fooi die ik had gekregen, ging voor haar. Ik hield niks over om naar Venezuela te sturen om voor mijn kinderen te zorgen. Ze is echt een uitbuiter. In Venezuela was ik administratieve medewerker. lk heb een administratieve opleiding bachelor gedaan. Ik heb ook gewerkt als leidinggevende bij een grote supermarkt. Nu ben ik gekomen om te werken omdat de situatie slecht is in Venezuela. Ik werd een baan aangeboden op Curaçao als serveerster. Ik werd benaderd door een ex werknemer van [medeverdachte 4] die mij vertelde over [medeverdachte 4] . Zij vertelde aan mij dat [medeverdachte 4] een discotheek had waar ik kon gaan werken. Zij stuurde alles door naar voor een vrouw in Venezuela die samenwerkt met [medeverdachte 4] . Die vrouw heet [betrokkene 21] . Ik kreeg het ticket de dag dat ik naar Curaçao moest vliegen op het vliegveld te Las Piedras. [betrokkene 21] heeft het ticket, de reservering van het hotel en de USD 830,00 aan mij op het vliegveld overhandigd. [betrokkene 21] heeft mij verteld dat als de immigratieambtenaar mij vraagt van waar ik het geld had gekregen, moest ik vertellen dat ik het van mijn vriend had gekregen en over de reservering moest ik zeggen dat ik het zelf heb gedaan. Ik werd door [betrokkene 21] geïnstrueerd wat ik tegen de immigratieambtenaar moest vertellen. Er werd door [medeverdachte 4] druk gezet om de schuld te betalen; ik hoorde haar vaak zeggen "ik weet niet hoe jullie het doen maar ik heb mijn geld nodig dus ik weet niet vanwaar jullie het geld gaan halen maar ik heb het geld nodig.”
6. [betrokkene 6] heeft op 1 oktober 2018 het volgende verklaard:
“De situatie in Venezuela is erg. Het werkloosheidspercentage in Venezuela wordt elke dag hoger. Soms gaat de stroom in mijn buurt uit voor 1 a 2 dagen. Soms blijven we dagelijks zonder stroom tussen 10 a 12 uren. Er zijn geen medicijnen daar in Venezuela te vinden. Men moet goed uitkijken dat men niet ziek wordt. Anders bestaat de mogelijkheid dat men dood gaat door die griep of verkouden. Ik had mijn opleiding van zuster in 2007 afgerond. Ik werkte als zuster tussen 2007 tot en met 2015. Vele bedrijven in Venezuela werden door de crisis gedwongen om sommige personeel naar huis te sturen. Ik was een van deze personen. Ik werd 2 maand geleden door mijn vriendin [betrokkene 18] benaderd. [betrokkene 18] kwam met het voorstel om in Curaçao als serveerster in een bar/restaurant te gaan werken. Zij vertelde mij dat ik eten en drinken aan klanten moest serveren. Zij vertelde mij ook dat ik vanaf 17:00 uur tot en met 24:00 uur moest werken. [betrokkene 18] vertelde me verder dat [medeverdachte 4] de eigenaar van verschillende bar/restaurants op Curaçao is. [betrokkene 18] had me toen nooit gezegd hoeveel geld ik aan [medeverdachte 4] moet betalen. [betrokkene 18] vertelde mij dat ik naar Punto Fijo moest gaan om aldaar mijn vlucht naar Curaçao te nemen. Bij Punto Fijo werd ik door een vrouw benaderd die zich als [betrokkene 21] introduceerde. [betrokkene 21] overhandigde mij USD 820,-, zodat ik dit bij de immigratiedienst in Curacao kon tonen. Ook overhandigde [betrokkene 21] mij een hotel reservering van het hotel Green Hill. We werden door een man bijgenaamd [betrokkene 22] bij de luchthaven op Curacao opgehaald. [betrokkene 22] had ons naar de woning van [medeverdachte 4] gebracht. Aldaar moesten we [medeverdachte 4] de dollars meteen overhandigen: Vervolgens vertelde [medeverdachte 4] aan ons dat we haar NAf 20,- gulden voor de taxi schuldig zijn, dat we wekelijks NAf 50,- voor het eten moeten betalen, dat we wekelijks NAf 25, - voor het Internet moeten betalen en dat we maandelijks NAf 300,- aan huur moeten betalen. Verder maakt [medeverdachte 4] aan ons bekend dat we alleen recht op het ontbijt hadden. Vervolgens vertelde [medeverdachte 4] dat we bij haar bar van 20:00 uur tot en met 04:00 uur moeten werken en dat we daar moeten gaan ficheren. We moeten dagelijks 15 fichas verdienen. Elke ficha heeft een waarde van NAf 6, -. Als we tips van de klanten krijgen dan moeten we dit ook aan [medeverdachte 4] geven zodat ze dit van onze schuld kon aftrekken. Zij had geen arbeidsovereenkomst met mij gesloten. De schuld was USD 900,-. Volgens mij is het NAf 1600,-. Ik had geen tewerkstellingsvergunning. We moeten boetes betalen als we laat op werk kwamen. We moeten boetes betalen als we het geld van eten niet konden betalen. Ook liet ze ons in die gevallen zonder eten. We moeten haar geld geven als zij niet van onze eten hield. Ze haalde het internet van ons af als we haar het geld van het internet niet geven. Ja, ik werd ooit bedreigd of had onder dwang werkzaamheden moeten uitvoeren. We moeten de schuld aflossen. We mochten niet weggaan zonder de schuld te betalen. We moesten de schuld betalen ondanks dat we gedurende die tijd illegaal werden. Ook vertelde [medeverdachte 4] tegen ons dat zij veel contacten bij de politie heeft en dat we geen andere oplossing hadden.”
7. [betrokkene 7] heeft op 1 oktober 2018 het volgende verklaard:
“lk moet de schuld aan [medeverdachte 4] terug betalen. [medeverdachte 4] haar achternaam is [medeverdachte 4] en zij is op het adres [b-straat 1] , woonachtig. Ik verblijf daar met zijn vieren (4) in een kamer. Elke week waren we verplicht om aan [medeverdachte 4] minimaal NAf 300,= te betalen. lk heb mijn Hogeschool in techniek afgerond. Ik was werkzaam in PDVSA in Venezuela. lk ben naar Curaçao gekomen door de crisis die in Venezuela heerst. Ik heb twee kinderen te mijne laste en de situatie daar in Venezuela is heel erg slecht geworden. Twee dagen voordat ik naar Curaçao kwam, overhandigde Leidys mij USD 830,= dollars om mee te nemen naar Curaçao. Deze USD 830,= was in bruikleen om de immigratie op Curaçao te kunnen passeren. Eenmaal op Curaçao aangekomen moesten we de USD 830,= dollar aan [medeverdachte 4] overhandigen. Bij de luchthaven op Curaçao was een zekere " [betrokkene 22] " mij bij de luchthaven komen ophalen. [betrokkene 22] had mij en de andere dame direct naar de woning van [medeverdachte 4] op de [b-straat ] gereden. Als een klant met een dame seks wil hebben dan moet de klant aan [medeverdachte 4] NAf 150,= betalen. [medeverdachte 4] oefende heel veel druk op ons uit in de geest dat we haar moeten betalen. Zij scheldt ons constant uit. In minder dan een maand moet de schuld uitbetaald zijn aan haar. Dit komt doordat we alleen maar een maand op Curaçao legaal konden blijven.”
8. [betrokkene 3] heeft op 1 oktober 2018 het volgende verklaard:
“ [medeverdachte 4] stuurde mij het telefoonnummer van [betrokkene 21] . Zij hebben alles geregeld om naar Curaçao te komen. Op 11 september 2018 ben ik aangekomen. Aangekomen op het vliegveld stopte een roodgelakte auto met een Antilliaanse man. Ik stapte als mede inzittende en het andere meisje ging achteraan zitten. Hierna reden wij naar de woning van [medeverdachte 4] . Ik moest NAf 1.600,- aan schuld betalen.”
9. [betrokkene 3] heeft op 5 oktober 2018 het volgende verklaard:
“Ik ken [medeverdachte 4] en [verdachte] van 5-6 jaar geleden. Ik weet vanaf mijn eerste keer hier op Curaçao dat [verdachte] en haar moeder altijd samenwerkten. Ik werkte toen in de bar waar [verdachte] als manager werkzaam was. Ook nu werkten [verdachte] en haar moeder samen. [verdachte] deed nu hetzelfde werk in de bar van haar moeder als het werk dat zij in het verleden bij die andere bar heeft gedaan. Zij had ook meisjes bij zich wonen.”
10. [betrokkene 4] heeft op 3 oktober 2018 het volgende verklaard:
“ [betrokkene 22] ging de vrouwen ophalen bij de luchthaven. [betrokkene 22] kwam de dames afleveren bij het huis van [medeverdachte 4] . De dames werden wekelijks aangevoerd. [verdachte] kwam in de bar om de regels voor ons vast te stellen. Zij zei dat als er klanten in de bar waren, wij niet naar buiten konden. Wij konden geen drank drinken zolang wij die 15 fichas niet bij elkaar hebben gewerkt.”
11. [betrokkene 1] heeft op 3 oktober 2018 het volgende verklaard:
“We hadden geen pauze als we in de bar werkten. We moesten de hele nacht doorwerken tot 04.00 of 05.00 uur. Als [medeverdachte 4] er was, mochten we geen water drinken, alleen trago.”
12. Op 2 oktober 2018 heeft de verbalisant [verbalisant 1] het volgende gerelateerd:
“VERSTREKTE INFORMATIE MEO EN KPC
Op 5 april 2017 werden twee processen-verbaal van verhoren van getuigen/slachtoffers ontvangen van het Korps Politie Curaçao. Deze verhoren vonden plaats naar aanleiding van een controle uitgevoerd op 29 maart 2017 door verschillende diensten in een woning gelegen aan de [d-straat 1] .
Verhoor slachtoffer/getuige [betrokkene 23]
Op 3 april 2017 vond het verhoor met deze getuige plaats. Zij verklaarde samengevat dat:
- Zij verblijft op de [d-straat 1] ;
- [medeverdachte 4] degene is die het huis aan hen verhuurt;
- Zij werkte bij een bar-restaurant genaamd [A] ;
- [medeverdachte 4] is degene die het beheer heeft over deze bar en de woning aan de [d-straat 1] ;
- Zij vanaf 6 maart 2017 naar Curaçao is gekomen en een ticket terug heeft op 5 april 2017;
- Zij voor haar reis naar Curaçao nodig had: een paspoort, ticket, een hotelreservering en USD 1000;
- [medeverdachte 4] heeft de ticket geregeld, via een nicht die de ticket in Venezuela heeft gekocht.
- Zij klanten zou gaan serveren en geld verdienen met het "fichar" systeem.
- Zij in totaal met 16 meisjes aan het werk waren in [A] ;
- Zij elke dag werkten met uitzondering van dinsdag, dan was de zaak gesloten;
- Zij NAf 300,- huur en NAf 250,- voor het eten moest betalen aan [medeverdachte 4] ;
Verhoor slachtoffer/getuige [betrokkene 24]
Op 3 april 2017 vond het verhoor met deze getuige plaats. Zij verklaarde samengevat dat:
- Zij verbleef in een woning aan de [d-straat 1] ;
- Het huis wordt door de vrouw " [medeverdachte 4] " met hen verhuurd;
- [medeverdachte 4] ook Venezolaanse is en eigenares is van een bar in [plaats] ;
- Zij niet de naam van die bar weet, maar iets van " [D] ";
- Zij de tafels in de bar bediende, ze dat "Fichar" noemen;
- Zij gedurende zes dagen per week van 19:00 — 04:00 uur werkte in de bar van [medeverdachte 4] ;
- [medeverdachte 4] haar vliegticket heeft geregeld, deze kreeg zij toegestuurd;
Op basis van de beschrijving van de naam door de twee getuigen/slachtoffers, de aangetroffen notitie met daarop een (onvolledig) e-mail adres en de vondst van zowel het Facebook account van " [medeverdachte 4] " en de persoon in BMS, is het zeer aannemelijk dat met " [medeverdachte 4] " wordt bedoeld: [medeverdachte 4] , geboren [geboortedatum] 1963.”
13. Op 20 augustus 2019 heeft de verbalisant [verbalisant 2] het volgende gerelateerd:
“In het strafrechtelijk onderzoek Freedom wordt de verdachte [medeverdachte 4] verdacht van het plegen van mensenhandel over de periode van 1 maart 2017 tot en met 27 september 2018. De periode waarin [medeverdachte 4] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen loopt vanaf 1 januari 2017. Deze periode is ruim twee maanden ruimer dan de ten laste gelegde periode. De onderzoeksperiode duurt in totaal 90 weken. Voor het berekenen van de opbrengst zal ervan uit worden gegaan dat er na afloop van week 9 van de onderzoeksperiode wekelijks twee nieuwe Trago-meisjes aankwamen. Totaal aangekomen Trago-meisjes in week 10 tot en met 90 van de onderzoeksperiode: 162.”
14. Op 2 oktober 2018 heeft de verbalisanten [verbalisant 3] het volgende gerelateerd:
“In het kader van het strafrechtelijk onderzoek onder de naam "FREEDOM" werd er op dinsdag 27 september 2018, een huiszoeking ter inbeslagneming verricht bij de woning te [b-straat 1] . Tijdens deze zoeking werden diverse goederen aangetroffen.
- Een blauwe map waaruit bleek dat op 29 september 2017, [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] , bij een notaris het naamloze vennootschap met de naam Bar [B] N.V. van naam veranderd heeft in de naam Bar [C] N.V. Ik, verbalisant, zag bij de bovengenoemde notariële acte een Curaçaose identiteitskaart op naam van [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] .
Verder zag ik, verbalisant, diverse formulieren van onder andere de MCB bank, de belastingdienst en de kamer van koophandel waaruit blijkt dat [medeverdachte 4] de oprichtster en directeur is geweest van het naamloze vennootschap Bar [B] N.V.
- Een zwartkleurige map, met daarop geschreven: "Copia de Reimond 2018 Reimondo 2018 bar [C] , onder andere inhoudende een vergunning en documenten uit het handelsregister; Ik, verbalisant, zag in de bovengenoemde zwarte map een douane vergunning op naam van [medeverdachte 2] .
Tevens zag ik, verbalisant, een uitdraai van het Handelsregister met dagtekening van 24 november 2017, waarin staat dat [medeverdachte 2] de directeur is van Bar [C] N.V.
- Een oranjekleurige map, onder andere inhoudende documenten uit het handelsregister, ministeriele beschikkingen, vergunningen en een aangifte; Ik, verbalisant, zag in de bovengenoemde oranje map een uitdraai van het handelsregister Curaçao. Het document is afgegeven op 31 mei 2016. Het document betreft de inschrijving van het bedrijf [A] Restaurant N.V. op de [a-straat 1] . Dit is dezelfde locatie als later het naamloze vennootschap Bar [C] N.V. werd opgericht. Ik zag dat het restaurant op 13 mei 2008 was opgericht en dat de directeur op dagtekening van het document [medeverdachte 4] betrof.
- In de slaapkamer (S3) werden de volgende goederen aangetroffen: een cedula de indentidad van Venezuela, op naam van [betrokkene 25] , geboren op [geboortedatum] 1991 to [geboorteplaats] en een geel/oranje kleurig schrift met daarop een hond afgebeeld. In het schrift zag ik, verbalisant, handgeschreven notities. Op deze notities zie ik bovenaan de datum 18 september 2018 staan en het bedrag 1600,- Florines. Vervolgens zie ik de data staan van de volgende dag, hoeveel fiches zij heeft verdiend op die dag en hoeveel de restschuld is van de 1600,- gulden. Uit deze notitie blijkt het volgende
- Elke Fiche is op papier 5,- gulden waard;
- Zij moet 25,- gulden betalen voor een sleutel;
- Zij moet 25,- gulden betalen voor internet;
- Zij moet 50,- gulden betalen voor eten.
In totaal heeft zij in de periode van 18 september 2018 tot en met 26 september 2018 665,- gulden verdiend. Haar resterende restschuld is 935,- gulden.”
15. Op 4 december 2018 heeft de verbalisant [verbalisant 4] het volgende gerelateerd:
“In het strafrechtelijk onderzoek genaamd "Freedom", werd op vrijdag, 28 september 2018, de vrouw genaamd [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] en wonende te [c-straat 1] , als verdachte aangehouden ter zake van Mensenhandel en Mensensmokkel. Bij haar aanhouding werd haar mobiele telefoon zijnde een zwartgelakte Samsung in beslag genomen.
Uit analyse van de geheugengegevens van voornoemde mobiele telefoon werd onder andere de navolgende fotoafbeeldingen aangetroffen:
Foto 1: Deze foto geeft de illustratie van een wit papier met opschrift erop. Op het papier staat namen van verschillende vermoedelijk Venezolaanse vrouwen. Achter elk naam staat een cijfer. Vermoedelijk zou dit papier een registratie zijn van namen van Venezolaanse vrouwen die werkzaam waren bij Bar [B] , met de hoeveelheid fiches die een elk hebben gemaakt. Bedoelde fiches zouden ze vermoedelijk hebben gemaakt, door de cliënten te bedienen en hun te overtuigen om drankjes te laten kopen daar bij de Bar [B] .
Foto 2: Deze foto geeft de illustratie van een wit tissue met opschrift erop. Op het papier staat de naam van vermoedelijk een Venezolaanse vrouw " [betrokkene 20] ".
Vermoedelijk zou dit papier een registratie zijn van de kosten en boetes die [betrokkene 20] moest betalen. Voor onder andere het verblijven bij hun woning (casa), het betalen van vervoermiddel (taxi), schuld die zij bij hun zou hebben gehad (deuda) en boete die zij had gekregen door een plichtverzuim (multa).
Foto 3: Deze foto geeft de illustratie van een wit papier met opschrift erop. Vermoedelijk zou dit papier een registratie zijn van de administratie van Bar [B] , inclusief een registratie van fiches en trago's (Trago, Faltan mas fichas) en boetes voor het te laat komen van de Venezolaanse vrouwen (Multas=Tardes).
Foto 8 en 9: Bovenvermelde foto afbeeldingen zijn screenshots van videoafbeeldingen van vermoedelijk Bar [B] . De getuigen hebben ook verklaard dat ze door [medeverdachte 4] en [verdachte] middels camerasysteem worden gecontroleerd/bewaakt. En er werd in de telefoon van [verdachte] inderdaad verschillende screenshots van videoafbeeldingen van Bar [B] aangetroffen, waarop Venezolaanse vrouwen in de Bar te bezichtigen zijn, zoals degenen hierboven. Op de foto's is duidelijk waarneembaar dat de dames bezig zijn de mannelijke cliënten te amuseren.”
16. [medeverdachte 1] heeft op 4 oktober 2018 het volgende verklaard:
“Ik ben een cliënt van de Nachtclub van [medeverdachte 4] gelegen te [a-straat] . Ik ken bijna al de dames die bij de Nachtclub van [medeverdachte 4] ficheren. Ik bracht [betrokkene 34] en [betrokkene 35] bij de woning van [verdachte] , De dames die in de bar ficheren zijn [betrokkene 15] , [betrokkene 8] , [betrokkene 34] , [betrokkene 35] en er zijn nog andere vrouwen die daar werken.”
17. [medeverdachte 1] heeft op 5 oktober 2018 het volgende verklaard:
“Ik ga bijna elke dag naar de nachtclub. De Venezolaanse dames zeggen dat ze met een schuld naar Curaçao komen, die ze terug aan [medeverdachte 4] dienen te betalen. Ik denk dat de Venezolaanse dames hun schulden betalen door te ficheren. En sommige van de boetes worden ook betaald door een vriend van de dames.”
18. [medeverdachte 1] heeft op 4 april 2019 het volgende verklaard:
“De slechte dingen die de meisjes tegen cliënten over [medeverdachte 4] zeiden gingen over internet, werktijden en boetes. Sommigen klaagden over de schulden waarmee ze gekomen waren.”
19. [medeverdachte 2] heeft op 5 oktober 2018 het volgende verklaard:
“De dagopbrengst van de bar blijft achter in de kassa. In de ochtenduren komt de dochter van [medeverdachte 4] genaamd [verdachte] schoonmaken en neemt zij het geld mee. [verdachte] draagt zorg voor het schoonmaken van de bar en het inkopen van drank. Ik denk dat de vrouwen voor [medeverdachte 4] of [verdachte] werkzaam zijn en dat de personeelsleden door hen werden uitbetaald.”
20. [betrokkene 36] heeft op 8 januari 2019 het volgende verklaard:
“Ik was af en toe als bartender werkzaam in [A] . Als ik werkte zorgde ik ervoor dat de bar openging en dat de bar werd gesloten. Ik liet het geld achter in de kassa. Ik heb [verdachte] bij de bar leren kennen. Ik ben een paar keer naar haar woning gegaan om geld op te halen. Het geld betrof mijn loon als bartender. Ik werd wekelijks, op maandag, cash uitbetaald. Als mijn loon niet op het werk was kreeg ik een telefoontje van [medeverdachte 4] of [verdachte] om het geld bij één van hen op te halen, dus af en toe bij de woning van [medeverdachte 4] of bij de woning van [verdachte] .”
21. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
“Ik maakte elke dag de gehele bar schoon en vulde drank bij in de vriezer. Het klopt dat er een zwarte tas in mijn woning werd aangetroffen en dat er in de tas een plastic zak met geld van de bar zat. Het klopt ook dat papieren in mijn tas zijn aangetroffen en dat ik bij de politie heb uitgelegd hoe het ficheren op naam van de vrouwen werd bijgehouden. U vraagt of ik bij de politie over één papier bijvoorbeeld heb uitgelegd dat het cijfer 5 staat voor dranken en het cijfer 6 voor fiches. Dat klopt. Op de vriezer in de bar is een prijslijst van de drank. Daarop staat dat een trago NAf 6,00 kost.””
8. De bewijsoverwegingen van het Hof houden onder meer het volgende in:
“De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het enkele feit dat de verdachte schoonmaakwerkzaamheden bij de bar deed, niet maakt dat zij op de hoogte was van de omstandigheden waarin de vrouwen verkeerden en de werkzaamheden die zij dienden te verrichten.
Het Hof overweegt als volgt.
Medeplegen van mensenhandel
Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tezamen met haar mededader in de [A] - waar zij feitelijk tezamen de leiding hadden - trago-meisjes heeft laten werken en hen ertoe heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling, waarbij de verdachte en haar mededader hen er voorts toe hebben bewogen hen daarmee financieel te bevoordelen. Zij hebben daarbij telkens misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze vrouwen verkeerden en van het overwicht dat zij op deze vrouwen hadden.
De volgende feiten en omstandigheden zijn daarbij van belang.
Op basis van de verklaringen van [betrokkene 4] , [betrokkene 2] , [betrokkene 6] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 2] en [betrokkene 7] kan worden aangenomen dat deze personen het Papiaments en/of de Nederlandse taal niet machtig waren en dat zij (vrijwel) niemand kenden in Curaçao. Zij verkeerden in die zin in een geïsoleerde positie, hetgeen nog werd versterkt doordat zij verbleven in door de verdachte geregelde huisvesting. Uit voornoemde verklaringen volgt voorts, dat de trago-meisjes die in de bar werkzaam waren, hun geboorteland Venezuela hadden verlaten in verband met - kort gezegd - de slechte financiële situatie aldaar. Dit feit is van algemene bekendheid (zeker in Curaçao) en derhalve ook kenbaar voor de verdachte. De trago-meisjes kwamen naar Curaçao met de bedoeling om in een bar te werken, daarmee geld te verdienen en zodoende (mede) hun familie in Venezuela te onderhouden.
Er was echter sprake van valse voorwendselen en misleiding aan de zijde van de verdachte(n). Ieder trago-meisje werd immers, eenmaal in Curaçao aangekomen, onverwacht met een beginschuld geconfronteerd, die in geen verhouding stond tot de kosten die gemaakt werden met het naar Curaçao reizen van het meisje in kwestie. Een schuld die bovendien binnen korte tijd terugbetaald diende te worden en steeds toenam doordat kosten in rekening werden gebracht voor (onder andere) huur, eten, internet en water/elektriciteit. Ook bestond steeds de dreiging dat de schuld nog verder zou toenemen omdat boetes werden opgelegd op het overtreden van de binnen de bar geldende regels, zoals het verbod om de mobiele telefoon tijdens het werk te gebruiken of om te laat te komen. De trago-meisjes werden er voortdurend op gewezen dat de schuld (snel) betaald moest worden en tevens werd duidelijk gemaakt dat het verkopen van (trago)drankjes in de bar onvoldoende was om de schuld te betalen, waarbij werd geadviseerd om op andere manieren aan geld te komen, zoals door zich te prostitueren. Een advies met weinig andere feitelijke mogelijkheden dan het laatste, omdat de trago-meisjes geen werkvergunning hadden en deels ook illegaal waren.
In de bar bestond zelfs een vast systeem dat erop was gericht dat de trago-meisjes uit de bar zich prostitueerden: de zogenaamde 'salida' (inhoudende dat een trago- meisje' met een klant mee kon gaan om seks te hebben wanneer de klant voor het verlaten van de bar door de vrouw een geldbedrag aan de bar betaalde).
Dat wellicht niet met zoveel woorden tegen de vrouwen is gezegd dat zij zich moesten prostitueren doet aan het bewijs niet af, nu de getuigen - ieder voor zich - hebben verklaard dat zij onder druk zijn gezet om daartoe over te gaan.
Uit vorenstaande feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat de trago-meisjes die in de [A] werkten, in de situatie zijn gebracht dat zij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze hadden dan de werkzaamheden in de bar te verrichten en om zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling. Dat niet ieder van de trago-meisjes ook feitelijk ertoe is overgegaan om zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen is voor de strafbaarheid niet van belang. Voor de strafbaarheid is evenmin vereist dat daadwerkelijk enige seksuele handeling is verricht.
Ten aanzien van de verdachte blijkt meer in het bijzonder uit de gebezigde bewijsmiddelen dat zij het is geweest die:
- onderdak heeft verschaft aan trago-meisjes;
- de geldende regels heeft uiteengezet, met inbegrip van het regiem van het bij elkaar werken van de fiches, en met de mededader die regels heeft opgesteld;
- iedere ochtend in de bar heeft schoongemaakt en de contante dagopbrengst van de bar uit de kassa heeft meegenomen;
- drank voor de bar heeft ingekocht en de drankvoorraad in de bar heeft aangevuld;
- meermalen het loon van de barman contant aan hem heeft uitbetaald; het (totaal)bedrag heeft gecontroleerd aan de hand van het kasregister.
Daar komt bij dat in de telefoon van de verdachte notities met daarop geadministreerd aantekeningen van omzet/verdiensten in die bar (gegenereerd door en/of van een of meer van die meisjes) en afdrukken van screenshots van met behulp van een camera in de bar opgenomen en vastgelegde beelden, waarop kennelijke seksuele gedragingen zichtbaar waren tussen een of meer van die meisjes en een of meer bezoekers van de bar. Het Hof overweegt dat de verdachte over hetgeen op de screenshots te zien is, ter terechtzitting geen vragen heeft willen beantwoorden, terwijl deze beelden in het licht van de stukken in het dossier om een verklaring schreeuwen.
Dat het verdachtes mededader is geweest die de trago-meisjes onder druk heeft gezet en - in de woorden van de genoemde getuigen - hen slecht heeft behandeld, neemt niet weg dat de door de verdachte verrichte werkzaamheden in de bar en de wijze waarop zij zich met (de werkzaamheden van) de trago-meisjes heeft bezig gehouden van zodanig gewicht is geweest dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking met de mededader. Zoals de getuige [betrokkene 2] het kort samengevat heeft verklaard: "Zij was manager in de bar van haar moeder."
Bevestiging hiervan ziet het Hof voorts in wat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard over hoe het ficheren op naam van de vrouwen werd bijgehouden en dat bijvoorbeeld met het cijfer 5 de dranken en met het cijfer 6 de fiches werden bedoeld. Die uitleg van de verdachte is zodanig nauwgezet, dat het Hof mede daaruit afleidt dat de verdachte vertrouwd was met de gehele gang van zaken binnen de bar, hetgeen past bij de rol van medepleger die het Hof haar toeschrijft.
Het verweer van de raadsvrouw dat de uitbuiting van de vrouwen niet door de verdachte werd beoogd, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen en de overwegingen daaromtrent, en behoeft daarom geen nadere bespreking.”
III. Het verweer van de verdediging
9. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig haar aan het Hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in (met weglating van de voetnoten):
“2. Feit 1: A. Primair mensenhandel en B. Subsidiair medeplichtigheid aan mensenhandel
“2. Onder feit 1 wordt cliënte primair verweten dat zij in de periode van 1 maart 2017 t/m 27 september 2018 te Curaçao zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Subsidiair wordt cliënte verweten dat zij medeplichtig aan mensenhandel is geweest in de periode van 1 maart 2017 t/m 27 september 2018 te Curaçao.
2.1 Primair: Mensenhandel
Mensenhandel vormt een grove inbreuk op de menselijke waardigheid, de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers en wordt gezien als schending van fundamentele mensenrechten. Cliënte heeft ontkend zich aan zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde feit schuldig te hebben gemaakt.
Om tot een bewezenverklaring voor sub a te komen dient er sprake te zijn van een gedraging, onder uitoefening van dwang en met het oogmerk van uitbuiting. […]
C. Met het oogmerk van uitbuiting
Bij de beoordeling van uitbuiting dient het volgende te worden vooropgesteld. Het in de artikel 2:239 lid 1 Wetboek van Strafrecht voorkomende bestanddeel oogmerk van uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de memorie van toelichting van artikel 2:239 Wetboek van Strafrecht doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
De vraag of- en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald.
Voor het bewijs van het oogmerk op uitbuiting is vereist dat het handelen van cliënte, naar zij moet hebben beseft, als noodzakelijk en derhalve het door haar gewilde gevolg meebracht, dat de dames door haar werd uitgebuit.
Lestrade en Rijken hanteren in 2014 de volgende benadering van uitbuiting: “Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat uitbuiting onvrijheid bij de uitgebuite persoon veronderstelt waar de uitbuiter van profiteert. De mate van onvrijheid zal verschillen per situatie. Inden de vrijheidsbeperking gering is, zal meer gewicht komen te liggen op het (economisch) gewin voor de uitbuiter. Indien de vrijheidsbeperking fors is, is de grootte van het profijt voor de uitbuiter minder relevant. Uitbuiting is aan de orde op het moment dat bepaalde dwangmiddelen worden ingezet jegens een ander teneinde profijt te trekken van die ander”.
Dat cliënte als schoonmaakster werkzaam was in de bar, kan geen reden zijn dat cliënte op de hoogte was van de omstandigheden die door de dames naar voren zijn gehaald. Of is dit doordat cliënte de dochter van [medeverdachte 4] is en dat de dochter waarschijnlijk op de hoogte dient te zijn wat er in de bar van haar moeder en partner gebeurt? Cliënte was niet op de hoogte van wat er thuis bij haar moeder gebeurde, laat staan wat er allemaal in de bar afspeelt.
Cliënte maakte schoon buiten de openingstijden van de bar. Dit wordt ook in de verklaring van [betrokkene 36] naar voren gehaald (zie Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 36] ). Dus er is geen sprake van een ontmoeting tussen cliënte en de dames. Dit is ook af te leiden uit de verklaringen van de dames. De dames kennen cliënte niet en omgekeerd. Cliënte kende alleen de dames die bij haar inwoonden. Deze dames die bij cliënte inwoonden hebben geen meldingsplicht
aan cliënte om aan te geven waar ze zich bevinden op een dag. Ze hadden hun vrijheid. De keuzevrijheid en bewegingsvrijheid is nooit door cliënte beperkt. Als de dames uitgingen werd cliënte niet op de hoogte gesteld van deze. Ze mochten doen en laten wat ze willen. Cliënte is toevallig eenmalig op de hoogte gesteld door [betrokkene 37] dat zij naar het feestje van [betrokkene 38] is gegaan. [betrokkene 38] is op [geboortedatum] jarig. Dit is de datum die vermeld staat op het document in bijlage 4 en 5 bijgevoegd aan de proces-verbaal d.d. 3 oktober 2019. Bijlagen 4 en 5 zijn documenten die elkaar volgen, alle namen komen 1 keer voor op desbetreffende lijst, Dit illustreert dat er een viering was van de verjaardag van [betrokkene 38] . Dit is een normale informatie die iemand aan een ander deelt. Dus cliënte moest niks bedenken bij het feit dat [betrokkene 37] naar het feestje van [betrokkene 38] ging. Er is niks raars aan deze gedraging. Verder is cliënte niet op de hoogte wat de dames uitspoken.
Doordat cliënte een simpele werkneemster was van de bar, ontvangt cliënte geen cent van de exploitatie van de bar. Cliënte had geen uitgaven en genoot ook ging winst. Zij werd betaald per schoonmaakbeurt van de bar. Twee van dames konden niks bijdragen aan de huishouden, doordat ze geen inkomsten hadden. De ene die wat kon bijdrage, droeg bij alleen voor haar eigen eten. De rekening van water en elektra werd door cliënte en haar man betaald. Er kan dus in casu geen sprake zijn van economisch voordeel voor verdachte. Er is geen proces-verbaal door het Openbaar Ministerie opgesteld voor cliënte met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 1:77. Dit illustreert dat cliënte geen wederrechtelijk voordeel kreeg met betrekking tot de dames.
De uitbuiting werd niet door cliënte beoogd. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleidt dat cliënte op de hoogte was van de werkzaamheden die door de dames verricht werden. Het oogmerk van uitbuiting blijkt niet uit het hiervoor beschreven situatie. Er is geen sprake van een uitbuitingssituatie. Het oogmerk van uitbuiting blijkt op geen enkele wijze uit het dossier.”
IV. het juridisch kader
10. De tenlastelegging waarop het onder feit 1 bewezenverklaarde is gebaseerd, is toegesneden op art. 2:239, eerste lid, aanhef en onder a, d, f en i, SrC. De onderdelen van deze bepaling luiden voor zover in cassatie van belang:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
a. hij die een ander door […] misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie […] werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
[…]
d. hij die een ander met een van de in onderdeel a genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten […];
f. hij die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
[…]
i. hij die een ander met een van de in onderdeel a genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde […].”
11. De hiervoor weergegeven bepaling komt in wezen overeen met hetgeen is bepaald in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1°, 4°, 6° en 9°, Wetboek van Strafrecht Nederland (hierna: SrNL).1.Indachtig het concordantiebeginsel, zal art. 2:239 SrC zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze moeten worden uitgelegd als art. 273f SrNL. Aan de rechtspraak van de Hoge Raad over art. 273f SrNL (en de voorlopers daarvan) valt onder meer het hiernavolgende te ontlenen.
12. Anders dan in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1° en 6°, SrNL is (het oogmerk van) uitbuiting niet als bestanddeel opgenomen in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4° en 9°, SrNL. Ook ten aanzien van deze strafbaar gestelde vormen van mensenhandel heeft de Hoge Raad evenwel bepaald dat ‘uitbuiting’ daarin als impliciet bestanddeel besloten ligt.2.Dit brengt mee dat de in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4° en 9°, SrNL omschreven gedragingen eerst als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft als uit de bewijsvoering van de rechter volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.3.Ten aanzien van uitbuiting met betrekking tot art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, SrNL oordeelde de Hoge Raad verder dat daarvan niet slechts sprake is als het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als de wijze waarop degene die een ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.4.
13. Het (impliciete) bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming – in zowel art. 273f, tweede lid, SrNL als art. 2:239, tweede lid, SrC – van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie.5.De vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van uitbuiting is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval.6.Bij de beantwoording van de vraag komt – in ieder geval wanneer het gaat om tewerkstelling buiten de sector van de seksuele dienstverlening – onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.7.Wanneer het gaat om prostitutiewerkzaamheden kan sprake zijn van een uitbuitingssituatie als de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een vrije keuze te maken met betrekking tot het al dan niet aangaan of voortzetten van zijn of haar relatie tot de exploitant.8.Zo een uitbuitingssituatie kan aan de orde zijn als de prostitué(e) illegaal in het land verblijft waar zij tewerk wordt gesteld.9.Niet nodig is dat de uitbuiting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden10.en evenmin is een zelfstandig vereiste dat het slachtoffer door de verdachte in de uitbuitingssituatie – dat wil zeggen: een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep – is gebracht.11.Ook kan van een uitbuitingssituatie sprake zijn als voor het slachtoffer, blijkens de gemaakte buitenlandse reizen, de mogelijkheid bestaat om zich aan de uitbuitingssituatie te onttrekken.12.
14. Voor het bewijs van handelen door ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ of ‘door misbruik van een kwetsbare positie’ in de zin van art. 273a (oud) SrNL, de voorloper van het huidige art. 273f SrNL, is toereikend dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht of de kwetsbare positie voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij de verdachte aanwezig moet zijn.13.Daarnaast moet – wanneer het oogmerk van uitbuiting een bestanddeel is – kunnen worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met een dergelijk zwaarder opzetvereiste dat is gericht op uitbuiting.14.Met betrekking tot het in art. 273f, eerste lid aanhef en 6°, SrNL bepaalde opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander verdient opmerking dat voor het bewijs daarvan is vereist dat uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte opzet heeft gehad op zowel het voordeel trekken als op de uitbuiting van de ander.15.
V. Bespreking van de middelen
15. In de twee in de schriftuur voorgestelde middelen wordt, kort gezegd, aangevoerd dat de bewezenverklaring van feit 1 wat betreft het onderdeel ‘oogmerk van uitbuiting’, mede bezien in het licht van wat hierover namens de verdachte is aangevoerd, niet toereikend is gemotiveerd. Met de in de schriftuur geformuleerde klachten met betrekking tot het bewijs van het ‘oogmerk tot uitbuiting’ komt de steller van de middelen, ook gelet op de inhoud van zijn toelichtingen, klaarblijkelijk op tegen de motivering van de bewezenverklaring van het onder feit 1 sub a tenlastegelegde. De bewezenverklaring houdt wat dat betreft in dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander verschillende vrouwen met het oogmerk van uitbuiting heeft gehuisvest en/of opgenomen door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie.
16. Uit de bewijsvoering van het Hof blijkt met betrekking tot het onder feit 1 sub a tenlastegelegde onder meer het volgende. De in de bewezenverklaring bij naam als slachtoffer van mensenhandel aangeduide personen zijn vanuit Venezuela naar Curaçao gekomen om daar te werken. Zij verbleven in Curaçao in door de medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) – de moeder van de verdachte in de voorliggende zaak – geregelde huisvesting die inhield dat de slachtoffers met onder meer andere vrouwen verbleven in woningen met slaapkamers waarin telkens meerdere personen waren gehuisvest zodat zij daar geen privacy hadden. Aangekomen in Curaçao werden deze vrouwen onverwacht geconfronteerd met een schuld die zij moesten afbetalen vanwege de mede door [medeverdachte 4] geregelde reis die zij vanuit Venezuela naar Curaçao hadden gemaakt. Deze schuld moest binnen korte tijd worden terugbetaald en nam ook steeds toe doordat [medeverdachte 4] aan de vrouwen kosten in rekening bracht voor onder meer huisvesting, eten, internet, water en elektriciteit. Ook kon de bestaande schuld aan [medeverdachte 4] steeds verder toenemen doordat boetes werden opgelegd op het overtreden van de regels die golden binnen de bar waar de vrouwen werden tewerkgesteld, zoals het verbod om de mobiele telefoon tijdens het werk te gebruiken of om te laat te komen. Anders dan waar de vrouwen vanuit waren gegaan toen zij naar Curaçao afreisden, zagen zij zich genoodzaakt te werken als trago-meisjes om de aan hen in Curaçao opgelegde geldschuld af te betalen. De vrouwen moesten de werkzaamheden als trago-meisje verrichten in de bar van [medeverdachte 4] waar de verdachte de manager was. De werkzaamheden als trago-meisje hielden in dat klanten van de bar door de vrouwen bediend en geamuseerd moesten worden en dat er met deze klanten gedanst diende te worden met als doel dat de klanten in de bar drankjes voor hen zouden kopen. De omstandigheden waaronder de vrouwen deze werkzaamheden verrichtten, hielden onder meer in dat i) zij zes dagen per week werkten van 20.00 uur tot en met 04.00 uur, ii) zij tijdens hun werktijd geen pauze hadden, iii) zij enkel mochten drinken wat de klanten voor hen aan drankjes kochten en iv) zij tijdens het werk in de bar audiovisueel werden geregistreerd en hun werd medegedeeld dat wat in de bar gaande was gezien en gehoord kon worden. Voor hun werkzaamheden als trago-meisje ontvingen de vrouwen niet daadwerkelijk een geldbedrag aan salaris, maar het bedrag dat door hen werd ‘verdiend’ doordat in de bar voor hen door klanten drankjes werden gekocht, werd verrekend met hun ‘beginschuld’. Ook waren de vrouwen niet in het bezit van een werkvergunning; sommigen van hen waren (op enig moment) illegaal in Curaçao. Verder waren zij niet vrij om weg te gaan bij [medeverdachte 4] voordat zij het telkens aangepaste schuldbedrag aan [medeverdachte 4] hadden betaald.
17. Voorts blijkt uit de gebezigde bewijsvoering dat [medeverdachte 4] op de in de bewezenverklaring aangeduide vrouwen veel druk heeft uitgeoefend om spoedig de door haar aan hen opgelegde schuld af te betalen, waarbij zij de vrouwen heeft aangemoedigd en geadviseerd om zich te prostitueren om aan geld te komen zodat zij de schuld zo snel mogelijk konden afbetalen. Een aantal vrouwen heeft zich ook daadwerkelijk geprostitueerd.
18. Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de hiervoor weergegeven door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden bevat de bewijsvoering van het Hof onder meer het volgende. De verdachte werkte gedurende langere tijd samen met haar moeder [medeverdachte 4] in de bar waar de trago-meisjes werkzaam waren. De verdachte was de manager van de bar en zij kwam ook daadwerkelijk in de bar om regels voor de trago-meisjes vast te stellen, waaronder de regel dat de vrouwen niet naar buiten mochten gaan als er klanten in de bar waren en de regel dat zij geen drank konden drinken voordat die dag vijftien drankjes voor hen waren gekocht. De verdachte verzorgde verder de schoonmaak van de bar en de inkoop van de drank die door de klanten voor de trago-meisjes moest worden gekocht. Ook droeg de verdachte samen met [medeverdachte 4] zorg voor het uitbetalen van het barpersoneel, onder meer vanuit haar eigen woning. De contante inkomsten van de bar waar de trago-meisjes werkzaam waren, nam de verdachte ook mee naar haar huis. De verdachte was op de hoogte van i) de registratie van de inkomsten van de werkzaamheden die de Venezolaanse vrouwen in de bar verrichtten als trago-meisje, ii) de in een geldschuld resulterende kosten die aan een trago-meisje in rekening werden gebracht voor onder meer het verblijf op Curaçao en de aan haar opgelegde boetes en iii) de audiovisuele registratie in de bar van de werkzaamheden van de vrouwen als trago-meisje.
19. Het, op de hiervoor weergegeven – in cassatie onbestreden – vaststellingen gebaseerde, oordeel van het Hof dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode tezamen en in vereniging met een ander – bedoeld wordt klaarblijkelijk de medeverdachte [medeverdachte 4] – met betrekking tot de in bewezenverklaring genoemde personen (en anderen) heeft gehandeld met het ‘oogmerk van uitbuiting’ in de zin van art. 2:239, eerste lid aanhef en onder a, SrC, acht ik allereerst niet onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik er ten eerste op dat naar mijn inzicht uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid dat de in de bewezenverklaring aangeduide vrouwen hun werkzaamheden als trago-meisje hebben verricht onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. De door het Hof vastgestelde aard en de duur van de door de vrouwen verrichte werkzaamheden als trago-meisje – het onafgebroken amuseren van klanten gedurende zes dagen per week van 20.00 uur tot en met 04.00 uur waarbij het verlenen van seksuele diensten en prostitutie werd aangemoedigd –, de beperkingen die deze werkzaamheden en de daaraan gekoppelde zeer povere leefomstandigheden voor hen meebrachten – onder meer het werken zonder pauze, onder strenge regels en het wonen in kamers zonder privacy – en het financiële voordeel dat daarmee klaarblijkelijk werd behaald in de bar die door de verdachte en [medeverdachte 4] werd gemanaged en uitgebaat, wijzen er, zeker in onderlinge samenhang bezien, onmiskenbaar op dat sprake was van uitbuiting.
20. Dat bij de medeverdachte [medeverdachte 4] sprake is geweest van het bewezenverklaarde oogmerk van uitbuiting, volgt naar mijn inzicht ook duidelijk uit ’s Hofs bewijsvoering. Deze houdt immers in dat het de medeverdachte [medeverdachte 4] is geweest die het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van de trago-meisjes op Curaçao heeft gecreëerd door hen zowel voor wat betreft huisvesting, als wat betreft hun werkzaamheden, als wat betreft hun financiële situatie, in Curaçao volledig van haar afhankelijk te maken en van de personen met wie zij samenwerkte, onder wie dus de verdachte. Verder wijs ik erop dat uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid dat het [medeverdachte 4] was die de vrouwen heeft verteld dat zij de werkzaamheden als trago-meisje moesten verrichten in haar bar – waarvan de verdachte de manager was –, [medeverdachte 4] de vrouwen heeft verteld dat zij niet vrij waren om weg te gaan zolang zij hun schuld aan haar niet hadden afbetaald, [medeverdachte 4] ook degene was die druk uitoefende op de vrouwen om de schuld snel af te betalen en zij de trago-meisjes óók aanmoedigde en adviseerde om extra geld te verdienen door zich te prostitueren. Met het uit de bewijsvoering van het Hof volgende handelen van [medeverdachte 4] in de door het Hof vastgestelde – mede door [medeverdachte 4] gecreëerde en in stand gehouden – omstandigheden, lijkt mij het bij haar bestaande oogmerk van uitbuiting toereikend gemotiveerd. Dat [medeverdachte 4] niet zou hebben gehandeld met het oogmerk van uitbuiting wordt in de schriftuur overigens ook niet gesteld. In de schriftuur worden de pijlen (uiteraard) gericht op het bewezenverklaarde handelen van de verdachte met het oogmerk van uitbuiting.
21. Het oordeel dat de verdachte – samen met de medeverdachte [medeverdachte 4] – met het oogmerk van uitbuiting heeft gehandeld, heeft het Hof klaarblijkelijk gebaseerd op de volgende, uit de bewijsvoering blijkende, feiten en omstandigheden die samengevat inhouden dat de verdachte i) de manager was van de bar waar de trago-meisjes hun werkzaamheden verrichtten, ii) de verdachte ook daadwerkelijk in de bar kwam, iii) zij – mede gelet op haar fysieke aanwezigheid in de bar en de op haar telefoon aangetroffen foto’s – op de hoogte was van de omstandigheden waaronder de vrouwen in de bar moesten werken en ook buiten de bar verkeerden, iv) zij voor de vrouwen de in de bar geldende regels ook vaststelde, en v) zij samen met de medeverdachte de beschikking had over de mede door de werkzaamheden van de trago-meisjes gegenereerde contante inkomsten van de bar en er mede voor zorg droeg dat het barpersoneel betaald werd. Tegen de achtergrond van de uit de bewijsvoering van het Hof blijkende samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij het managen en uitbaten van de bar waarin de trago-meisjes hun werkzaamheden verrichtten enerzijds, en de wetenschap van de verdachte van de omstandigheden waarin de vrouwen verkeerden anderzijds, acht ik niet-onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander ten aanzien van de in de bewezenverklaring aangeduide vrouwen heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Anders dan de steller van het middel – kennelijk in aansluiting op het namens de verdachte in hoger beroep gevoerde verweer – betoogt, kan uit de bewijsmiddelen dus niet slechts worden opgemaakt dat de verdachte haar moeder – de medeverdachte [medeverdachte 4] – slechts ondersteunde in de uitoefening van de reguliere barwerkzaamheden.
22. Het in cassatie bestreden oordeel van het Hof is ook niet ontoereikend gemotiveerd. Hetgeen met betrekking tot het ontbreken van het oogmerk van uitbuiting namens de verdachte is aangevoerd, maakt dat niet anders. De namens de verdachte gestelde feiten en omstandigheden die moeten leiden tot de conclusie dat het oogmerk van uitbuiting bij de verdachte ontbreekt (zie daarvoor randnummer 9 van deze conclusie), worden namelijk weersproken door de bewijsvoering van het Hof. Daaruit blijkt immers dat de verdachte niet, zoals namens haar is aangevoerd, slechts een simpele werkneemster was van de bar die verder niets wist van de werkzaamheden en leefomstandigheden van de trago-meisjes en die daaraan ook geen voordeel behaalde. In het licht van de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden – en in het bijzonder die welke hiervoor in randnummer 21 zijn uitgelicht – heeft het Hof kunnen oordelen, zoals het heeft gedaan, dat het namens de verdachte gevoerde verweer inzake het ontbreken van het oogmerk van uitbuiting zijn weerlegging vindt in de gebruikte bewijsvoering en dus geen nadere bespreking behoefde in een afzonderlijke bewijsoverweging.
23. Het voorafgaande leidt ertoe dat de middelen tevergeefs zijn voorgesteld.
VI. Slotsom
24. Beide middelen falen en kunnen mijns inziens worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
25. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
26. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2022
HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen (rov. 2.4.2); HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941, NJ 2019/272, m.nt. Rozemond (2.4.1); HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1026 (rov. 2.4.1); HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155, m.nt. Kooijmans (rov. 2.4).
HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen (rov. 2.4.3) en HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941, NJ 2019/272, m.nt. Rozemond (2.4.2).
HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155, m.nt. Kooijmans (rov. 2.4).
De opsomming in deze bepalingen komt met elkaar overeen, met dien verstande dat, in tegenstelling tot art. 2:239, tweede lid, SrC, in art. 273f, tweede lid, SrNL in de opsomming is opgenomen “uitbuiting van strafbare activiteiten”.
Vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.6.1); HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1026 (rov. 2.4.1); HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155, m.nt. Kooijmans (rov. 2.4) en HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:891 (rov. 2.4).
Vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.6.1) en HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen (rov. 2.4.4). Zie over de mogelijke relevantie van de in de hoofdtekst genoemde factoren voor een geval waarin ook sprake is van prostitutiewerkzaamheden of daaraan gerelateerde activiteiten: punt 5 van de noot van Kooijmans bij HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155 en randnummers 12 en 13 van mijn conclusie voorafgaand aan HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:774.
Vgl. voor een combinatie van misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie die resulteerden in uitbuiting van een prostituée in de zin van art. 273f SrNL: HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4004, NJ 2012/68. Zie voorts HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:891 waarin de Hoge Raad niet-onbegrijpelijk achtte het oordeel van het hof dat sprake was van het medenemen door de verdachte van het slachtoffer vanuit Nederland naar Duitsland onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld in de zin van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3°, SrNL. Die omstandigheden hielden onder meer in dat het slachtoffer prostitutiewerkzaamheden verrichtte terwijl zij wat betrof haar verblijfplaats, vervoer en communicatie met derden volledig afhankelijk was van de verdachte en zijn broer.
Zie, met betrekking tot art. 250ter (oud), SrNL HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, NJ 2002/546 (rov. 5.5 en 5.6) en HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.4.3 en 2.6.2).
Vgl. – ten aanzien van gevallen die tewerkstelling betreffen – HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.6.1) en HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1946, NJ 2019/271, m.nt. Rozemond (rov. 2.4).
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.5.2).
HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100, NJ 2015/228 (rov. 2.3).
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.5.1). Van belang is hier op te merken dat in het huidige art. 273f, zesde lid, SrNL een omschrijving is opgenomen van ‘kwetsbare positie’. Daaronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Die in 2013 in de Nederlandse wet ter implementatie van een EU-richtlijn ingevoegde bepaling is niet opgenomen in art. 2:239 SrC.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.5.1).
HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467, NJ 2015/374 (rov. 3.3.)