CRvB, 07-06-2005, nr. 03/4799 NABW
ECLI:NL:CRVB:2005:AT7061
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
07-06-2005
- Zaaknummer
03/4799 NABW
- LJN
AT7061
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2005:AT7061, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 07‑06‑2005; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2008, 381 met annotatie van I. Sewandono
Uitspraak 07‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Bekendmaking besluit; ingangsdatum bezwaartermijn.Termijnoverschrijding. Het bezwaar had in het onderhavige geval niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
03/4799 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wymbritseradiel, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 augustus 2003, reg.nr. 03/292 Abw. De rechtbank heeft daarbij ongegrond verklaard het beroep tegen het besluit van gedaagde van 6 februari 2003, inhoudende de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2002 ingevolge de Algemene bijstandswet.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben door de Raad aan hen gestelde vragen schriftelijk beantwoord.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 26 april 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag of gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 september 2002 terecht ontvankelijk heeft geacht. Hij overweegt het volgende.
Vaststaat dat het besluit van 24 september 2002, waarop is gestempeld: VERZONDEN 25 SEP. 2002, niet aangetekend aan appellant is verzonden en dat appellant dat besluit heeft ontvangen. Eveneens staat vast dat het bezwaarschrift van appellant, gedagtekend 7 november 2002, op 7 november 2002 ter post is bezorgd en op 8 november 2002 bij gedaagde is ontvangen.
Appellant heeft gesteld dat hij het besluit van 24 september 2002 weliswaar heeft ontvangen, maar eerst 28 dagen na 24 september 2002. Nu dat besluit niet aangetekend is verzonden, mag niet worden uitgegaan van verzending op 25 september 2002, aldus appellant. In verband daarmee is appellant, zo begrijpt de Raad, van mening dat de bezwaartermijn is aangevangen op de dag na die waarop hij het besluit van 24 september 2002 heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van (primaire) besluiten die - zoals het besluit van 24 september 2002 - tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
In zijn uitspraak van 30 september 2003 (LJN: AM0355) heeft de Raad overwogen dat - in geval van toezending van een besluit - voor de vaststelling dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de (bezwaartermijn of de) beroepstermijn is voldaan, zowel de verzending als de aanbieding van de zending (aan het juiste adres) dient vast te staan dan wel voldoende aannemelijk dient te zijn gemaakt. Daarbij geldt dat niet is uitgesloten dat ook langs andere weg dan aangetekende verzending per TPG Post kan worden aangetoond dan wel voldoende aannemelijk gemaakt dat aan deze vereisten is voldaan.
In het voorliggende geval is niet in geschil dat het besluit van 24 september 2002 aan het adres van appellant is verzonden, terwijl appellant evenmin heeft betwist dat hij dat besluit ook heeft ontvangen. Daarmee is, gelet op het voorgaande, gegeven dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan.
In de memorie van toelichting bij artikel 6:8 van de Awb (PG Awb I, blz. 294) is vermeld dat indien de bekendmaking geschiedt door toezending, de dag na die van de verzending de eerste dag van de bezwaartermijn of de beroepstermijn is. De memorie van toelichting bevat geen aanknopingspunt voor de - door appellant betrokken - stelling dat de dag van de ontvangst (mede) bepalend is voor de aanvang van de termijn. Het tegendeel is het geval. In de memorie van toelichting is immers aangegeven dat de eerste dag van de termijn “doorgaans” ook de dag zal zijn waarop de geadresseerde het besluit ontvangt. Daaruit blijkt dat een eventuele latere ontvangst niet van invloed is op de dag waarop de termijn aanvangt.
De Raad ziet, mede gelet op hetgeen gedaagde terzake heeft verklaard, geen grond om te betwijfelen dat het besluit van 24 september 2002 niet op 25 september 2002 zou zijn verzonden. De bezwaartermijn is derhalve aangevangen op 26 september 2002 en de laatste dag waarop een bezwaarschrift kon worden ingediend, was 6 november 2002. Nu appellant het bezwaarschrift heeft ingediend op 7 november 2002, is de termijn overschreden.
De Raad overweegt vervolgens dat indien de geadresseerde aantoont dan wel voldoende aannemelijk maakt dat de ontvangst van het besluit op een zodanig tijdstip heeft plaatsgevonden dat, gelet op de omstandigheden van het geval, moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs niet binnen de termijn een - voorlopig - bezwaarschrift of beroepschrift kon worden ingediend, daarin een grond kan zijn gelegen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb. In dit geval is appellant daarin echter niet geslaagd.
De Raad merkt ten overvloede nog op, dat zelfs indien zou worden aangenomen dat het besluit van 24 september 2002 eerst op de door appellant gestelde dag is ontvangen, in dit geval voldoende tijd resteerde om tijdig een - voorlopig - bezwaarschrift in te dienen.
Uit het voorgaande volgt dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen het besluit van 6 februari 2003 gegrond dient te worden verklaard en dat besluit wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb dient te worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 september 2002 niet-ontvankelijk verklaren.
Van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 6 februari 2003;
Verklaart het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 september 2002 niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de gemeente Wymbritseradiel aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 118,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. drs.Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) P.C. de Wit.
MvK01065