JOL 2007, 324:Wet Bopz. Beginsel van hoor en wederhoor. De klacht dat de rechtbank het, mede in art. 8 lid 9 Wet Bopz tot uitdrukking gebrachte, beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door op basis van ter zitting gedane mededelingen te beslissen zonder eerst, zoals zij niet alleen op grond van dat beginsel maar ook op grond van art. 17 lid 2 in verbinding met art. 8 lid 9 Wet Bopz had behoren te doen, de raadsman van betrokkene — overeenkomstig zijn uitdrukkelijk verzoek — in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van die mededelingen, slaagt nu uit de beschikking en de overige gedingstukken niet blijkt dat bijzondere omstandigheden aanwezig waren die rechtvaardigden dat daarvan werd afgezien.