JOL 2006, 804:Faillissementsrecht. Valt bevoegdheid tot aanwijzing begunstigde bij levensverzekering in faillissementsboedel? Oud recht; geen anticipatie op art. 22a Fw Vóór de inwerkingtreding op 1 december 1998 van art. 21a (thans art. 22a) Fw viel, indien de verzekeringnemer van een overeenkomst van levensverzekering failliet ging, de bevoegdheid tot aanwijzing van de begunstigde bij die overeenkomst krachtens art. 20 Fw in de failliete boedel van de verzekeringnemer. Indien niet een derde als begunstigde was aangewezen die deze begunstiging voor de faillietverklaring had aanvaard, kon de curator dus — eventueel met wijziging van de aanvankelijke aanwijzing — zichzelf als begunstigde aanwijzen. In het sedert 1 december 1998 geldende recht is dit uitgangspunt in zoverre losgelaten, dat het recht om de begunstiging te wijzigen buiten de boedel valt, tenzij de wijziging geschiedt ten behoeve van de boedel en de begunstigde of de verzekeringnemer daardoor niet onredelijk benadeeld wordt. Het oordeel of van dit laatste sprake is, komt toe aan de rechtercommissaris wiens toestemming vereist is indien de curator de begunstiging wil wijzigen, omdat deze nieuwe wettelijke regeling een breuk inhoudt met het eerder geldende recht, leent zij zich niet voor anticipatie.