JOL 2006, 424
Verzoek vaststelling Nederlanderschap ex art. 17 RWN. Naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen: rechtsgevolg? Art. 14 Rijkswet op het Nederlanderschap zoals gewijzigd bij Rijkswet van 21 december 2000 (Stb. 2000, 618); systeem en strekking wet; overgangsrecht; ‘bijzondere omstandigheden’ als bedoeld in HR 11 november 2005, NJ 2006, 149. De bepaling van art. 14 lid 1 RWN (ingevoegd bij de op 1 april 2003 inwerkinggetreden Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Stb. 2000, 618) en inhoudende dat de minister de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap kan intrekken indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit) heeft — in verband met de rechtszekerheid — mede betrekking op gevallen waarin de aanvrager zijn personalia niet juist heeft opgegeven. Intrekking op de voet van art. 14 is ook mogelijk wanneer het Nederlanderschap is verleend vóór de inwerkingtreding op 1 april 2003, doch werkt dan niet verder terug dan tot het tijdstip van inwerkingtreding. Hiermee is niet alsnog rechtsgevolg verleend aan naturalisatiebesluiten die naar oud recht rechtsgevolg missen omdat zij betrokkene niet identificeren. Een vóór 1 april 2003 verleend naturalisatiebesluit dat berust op valse of fictieve persoonsgegevens heeft derhalve géén rechtsgevolg behoudens bijzondere omstandigheden (HR 11 november 2005, NJ 2006, 149); hiervoor is nodig dat omtrent de ware identiteit van de aanvrager bij de instanties die de aanvraag moeten onderzoeken en beoordelen een zodanige duidelijkheid heeft bestaan dat niet gezegd kan worden dat de onjuistheid van de persoonsgegevens hun onderzoek en beoordeling belemmerd heeft. Een na die datum verleend naturalisatiebesluit heeft wél rechtsgevolg zolang het niet met toepassing van art. 14 lid 1 RWN is ingetrokken (ook) in gevallen waarin de aanvrager weliswaar zijn personalia niet juist heeft opgegeven en het besluit hem derhalve niet met de juiste personalia aanduidt maar niet in twijfel is dat het op deze persoon betrekking heeft.
HR 30-06-2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0054
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30 juni 2006
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
R05/095HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- LJN
AV0054
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Algemeen
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2006:AV0054, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2006
ECLI:NL:HR:2006:AV0054, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑06‑2006
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑07‑2005
Essentie
Verzoek vaststelling Nederlanderschap ex art. 17 RWN. Naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen: rechtsgevolg? Art. 14 Rijkswet op het Nederlanderschap zoals gewijzigd bij Rijkswet van 21 december 2000 (Stb. 2000, 618); systeem en strekking wet; overgangsrecht; ‘bijzondere omstandigheden’ als bedoeld in HR 11 november 2005, NJ 2006, 149.
De bepaling van art. 14 lid 1 RWN (ingevoegd bij de op 1 april 2003 inwerkinggetreden Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Stb. 2000, 618) en inhoudende dat de minister ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.