RvdW 2005, 96
Octrooirecht; vordering tot nietigverklaring Nederlands gedeelte Europees octrooi op grond van ‘niet-nawerkbaarheid’; overgangsrecht; relatie eis van inventiviteit en eis van nawerkbaarheid. Voorlichting door deskundigen; vrijheid rechter.
HR 09-09-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3135
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
9 september 2005
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels
- Zaaknummer
C04/085HR
- Conclusie
A-G Huydecoper
- LJN
AT3135
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
Ambtenarenrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2005:AT3135, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑09‑2005
ECLI:NL:HR:2005:AT3135, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑09‑2005
- Wetingang
ROW 1910 art. 51 (oud); OBW art. 69; ROW 1995 art. 103 lid 1
Essentie
Octrooirecht; vordering tot nietigverklaring Nederlands gedeelte Europees octrooi op grond van ‘niet-nawerkbaarheid;’ overgangsrecht; relatie eis van inventiviteit en eis van nawerkbaarheid. Voorlichting door deskundigen; vrijheid rechter.
Op wetssystematische en wetshistorische gronden moet worden aangenomen dat art. 51 lid 1, aanhef en onder (a), ROW 1910, zoals dat tot 1 december 1987 luidde, niet de mogelijkheid kende tot nietigverklaring van het Nederlandse gedeelte van een Europees octrooi op de grond dat de uitvinding in het Europese octrooischrift niet ‘nawerkbaar’ was beschreven. De door art. 51 lid 1 ROW 1910 gestelde eis van inventiviteit heeft zelfstandige betekenis, ook ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.