NJ 2003, 61
Door getuige af te leggen eed; geen verplichting tot afleggen eed ‘naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid’.
HR 29-11-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE7368
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29 november 2002
- Magistraten
R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
C01/101HR
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- LJN
AE7368
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Staatsrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Juridische beroepen / Algemeen
Strafprocesrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AE7368, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑11‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AE7368, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑11‑2002
- Wetingang
Essentie
Door getuige af te leggen eed; geen verplichting tot afleggen eed ‘naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid’.
Art. 203 lid 2 (oud) Rv., thans art. 177 lid 2 Rv., bepaalt dat getuigen op de bij de wet bepaalde wijze de eed zweren de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen. Art. 1 van de daar bedoelde Eedswet verplicht degene die kiest voor het afleggen van de eed niet deze af te leggen ‘naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid’. De rechter te wiens overstaan een getuige zijn verklaring moet afleggen, is dan ook niet gehouden te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.