Zie Model-geluidhinderbepalingen, VNG-Blauwe reeks, nr. 64A.
HR, 16-01-2001, nr. 02025/99E
ECLI:NL:HR:2001:AA9510
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-01-2001
- Zaaknummer
02025/99E
- Conclusie
Mr Machielse
- LJN
AA9510
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht (V)
Milieurecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AA9510, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑01‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AA9510
ECLI:NL:HR:2001:AA9510, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑01‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AA9510
- Wetingang
art. 1 Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer
- Vindplaatsen
M en R 2001, 80 met annotatie van Redactie
Conclusie 16‑01‑2001
Mr Machielse
Partij(en)
Nr.02025/99 E
Mr Machielse
Zitting: 10 oktober 2000
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Bij arrest van 29 juli 1999 is verzoeker door het gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, veroordeeld ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 18.18 van de Wet milieubeheer" tot een geldboete van duizend gulden subsidiair 20 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr M.J. Blokzijl, advocaat te Groningen, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel berust - in essentie samengevat - met een aantal klachten op de stelling dat de onderhavige wijze van geluidsmeting in strijd met de Handleiding (meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 1981, verder te noemde de "Handleiding"; A.M.) heeft plaatsgevonden.
4.
Voorafgaande aan de bespreking van het middel en voor een goed begrip van de onderhavige zaak schets ik eerst kort het relevante juridische en feitelijke kader van de onderhavige casus.
- 4.1.
De van toepassing zijnde bepalingen houden het volgende in:
- (i)
Het Besluit Horeca-, Sport- en Recreatie-inrichtingen milieubeheer (Stb. 19898, 322, datum inwerkingtreding 1 oktober 1998) behelst voorzover van belang onder art. 1 de volgende begripsbepalingen:
- "f.
geluidniveau: het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A) (...)"
- "g.
equivalent geluidniveau: het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01", Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 1981"
- j.
piekniveau Lmax: maximaal geluidniveau gemeten in de meterstand "F" of "fast";"
- (ii)
In de bijlage behorende bij het hiervoor genoemde Besluit, onder B, Voorschriften, Hoofdstuk 1. Algemene voorschriften, par. 1.1., Geluid en trilling, staan een aantal niveaus aangegeven welke, onder verschillende omstandigheden, gelden voor het "equivalente geluidsniveau (Laeq) en het piekniveau (Lmax)".
- (iii)
De "Handleiding" houdt - voorzover van belang - in hoofdstuk 3, art. 3.4 in dat "de meetperiode" "minimaal 1 minuut" bedraagt indien de afstand tussen het broncentrum en het immissiepunt kleiner of gelijk is aan 50 meter en "minimaal 2 minuten" wanneer die afstand groter is dan 50 meter. "Deze minimum waarden kunnen worden gehanteerd als aan één overheersende, zeer constante geluidbron wordt gemeten".
- (iv)
In de "Handleiding" is onder hoofdstuk 4, "Methode A1 Directe meting", in art. 4.7 neergelegd dat "de gegevens van metingen en berekeningen worden vastgelegd (...)".
- (v)
In de "Handleiding" is - voorzover van belang - in hoofdstuk 5, "Aspecten bij de uitvoering", in algemene termen voor wat betreft de wijze van geluidsmeting en de waarde daarvan nog het volgende bepaald:
"5.2.1. Reproduceerbaarheid
Een van de belangrijkste voorwaarden voor het uitvoeren van geluidsmetingen en -berekeningen is dat de resultaten reproduceerbaar zijn. Dit betekent:
Indien de metingen of berekeningen op een willekeurig ander tijdstip en/of door anderen met andere apparatuur worden herhaald, dienen dezelfde resultaten binnen de gestelde nauwkeurigheidsmarge en uiteraard binnen de randvoorwaarden van de methode te worden verkregen. Aan resultaten die niet aan deze voorwaarden voldoen kan geen waarde worden toegekend.
Terwille van de vereiste reproduceerbaarheid moeten afspraken worden gemaakt omtrent de omstandigheden waaronder de metingen worden verricht en/of waarop de berekeningen betrekking hebben.
Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen
- -
representatieve bedrijfssituatie (...)
- -
representatieve geluidsoverdracht (....)
(...)
- (vi)
In de "Handleiding" is ten aanzien van het piekniveau en Lmax - uitsluitend - het volgende bepaald:
"2.2.5. Lmax
"De beoordeling van kortstondige verhogingen in het geluidniveau geschiedt aan de hand van Lmax. Lmax is de hoogste aflezing in de meterstand 'F'."
(...)
2.3.1. Hinderwetplichtige inrichtingen, recreatie-inrichtingen
(...)
Piekgeluiden worden beoordeeld aan de hand van Lmax.
- (vii)
De onderhavige, zich bij de stukken bevindende, "Voorschriften betreffende een Hinderwetvergunning voor een bar-dancing aan [a-straat 1] te [vestigingsplaats]", houden onder het kopje "Voorschriften betreffende geluid- en trillinghinder, onder meer het volgende in:
27. het equivalente geluidsniveau (Laeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en de daarin verrichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten, mag ter plaatse van woningen van derden en andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan:
60 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen tussen 07.00 en 23.00 uur;
40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur;
28. onverminderd voorschrift 27 mogen de piekwaarden (Lmax), uitgezonderd piekwaarden van muziekgeluid, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en de daarin verrichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van woningen van derden en andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan:
70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
65 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen tussen 07.00 en 23.00 uur;
60 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur;
29. onverminderd voorschrift 27 mogen piekwaarden van muziekgeluid veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige muziek-installaties ter plaatse van woningen van derden en andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan;
60dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
55dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen tussen 07.00 en 23.00 uur;
50 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur;
34. controle op of berekening van de in de voorschriften 27, 28, 29 (...) vastgelegde geluidsniveaus moet geschieden overeenkomstig de "Handleiding (...)"
4.2. Aan verzoeker is - kort gezegd - over de boeg van art. 18.18 Wet milieubeheer tenlastegelegd overtreding van het hiervoor onder 29 aangegeven vergunningvoorschrift.
4.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 11 mei 1998 heeft de milieu-inspecteur R.H. Birza aldaar, deels op vragen gesteld door verzoekers raadsman, als getuige - voorzover van belang - verklaard dat:
- -
hij op 24 augustus 1997 een geluidsmeting heeft verricht bij de bardancing van verzoeker te [vestigingsplaats];
- -
hij toen een Lmax-meting heeft verricht, oftewel een "piekmeting" betreffende de meting van het maximale door een ondernemer geproduceerd niveau;
- -
een piekmeting in een paar seconden kan geschieden;
- -
bij de piekmeting rekening wordt gehouden met allerlei factoren, als omgevingslawaai etc.;
- -
met het oog op het verkrijgen van een goed beeld van het precieze aantal decibellen (dB) aan de achterkant van het pand is gemeten omdat langs de voorkant een drukke weg loopt en ook de ingang van de discotheek daar is gesitueerd;
- -
het geluid dat hij hoorde uit het gehele gebouw kwam en niet via een omweg aan de buitenkant rond het gebouw;
- -
ingeval een Lmaxmeting wordt verricht het om een piek gaat die wordt geconstateerd, terwijl bij een equivalentmeting in feite een periode wordt beoordeeld;
- -
hij in ieder geval niet minder dan 5 seconden en niet meer dan 30 seconden heeft gemeten en bovendien een aantal keer heeft gemeten om een representatiever beeld te krijgen van het precieze geluidsniveau;
- -
hij gemeten heeft volgens de Methode A1, hetgeen de directe meting betreft welke in de Handleiding meten & rekenen Industrielawaai IL-HR-13-01, staat omschreven;
- -
het niet verplicht is dat er precies een minuut gemeten moet worden in geval van de piekmeting;
- -
bij een piekmeting de meter op de hoogst gemeten waarde blijft staan;
- -
voor en na de meting kalibratie heeft plaatsgevonden.
4.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft de hiervoor genoemde getuige R.H. Birza aldaar onder meer nog het volgende verklaard:
"(....) Ik heb toen (zondag 24 augustus 1997; A.M.) het maximale geluidsniveau (Lmax) gemeten met een geijkte meter in strand "F", op een moment dat zich geen stoorgeluiden voordeden. (...)
De meter geeft naast het maximale geluidsniveau (Lmax) ook het equivalente niveau aan. Ik heb toen geen meting verricht van minstens 1 minuut. Het is bij de meting van het equivalente geluidsniveau niet nodig dat de meter in stand "S" moet staan. De momenten in stand "S" liggen ongeveer 0,25 seconden uit elkaar. In stand "F" meet de meter vaker. In stand "F" krijg je meer piekjes dan in stand "S". Ik wilde toen slechts het maximale geluidsniveau meten en niet het equivalente geluidsniveau. Beroepsmatig was ik echter wel in de meting van het equivalente geluidsniveau geïnteresseerd Indien er tijdens een geluidmeting stoorgeluiden zijn, wordt er gereset. Door ter plaatse te zijn, te luisteren en te observeren hoor je op een gegeven moment een geluid, in casu een muziekgeluid, welk geluid wordt gemeten. In de omgeving van genoemde discotheek zijn geen andere discotheken. Ik weet thans niet meer waarom ik aan de achterzijde van genoemde discotheek heb gemeten. Het is niet representatief om vlakbij opengaande deuren een meting uit te voeren. Ik heb zodanig en zo vaak gemeten dat ik het representatief vond. (...) Van de metingen die ik heb verricht, maar ik geen verslag. Ik maak alleen een verslag voor de gemeenten".
5.
Het hof heeft het ter zitting namens verzoeker gevoerde verweer in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
De raadsman heeft ter 's hofs terechtzitting aangevoerd dat de geluidmeting niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig de methoden van geluidmeting, die zijn beschreven in de (bijlagen bij) de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01, van maart 1981 en voorts, dat ten onrechte van één van die methoden (die eenvoudig en minder nauwkeurig zou zijn) is gebruik gemaakt.
Naar 's hofs oordeel schrijft voormelde Handleiding voor dat de methoden van geluidmeting (omschreven in de bijlagen 2A, 2B en 2C bij die Handleiding) dan wel één ervan dienen te worden gehanteerd bij de meting van het equivalente geluidsniveau (Laeq) - zoals blijkt uit de Inleiding bij die handleiding op p. 1-7) en is het voorschrift voor het meten van het maximale geluidsniveau (Lmax) daartoe beperkt, dat dit dient te geschieden met een geijkte meter in stand "F" op een moment dat zich geen stoorgeluiden voordoen. Op zichzelf is juist het standpunt van de raadsman dat zich geen (volledig) verslag in het proces-verbaal bevindt, doch dat bezwaar is ondervangen door het horen van met name de getuige R.H. Birza, milieu-inspecteur bij de Regioraad Noord-Groningen, die de geluidmeting heeft verricht. Diens ter terechtzitting afgelegde verklaring leidt tot het oordeel dat de verrichte meting van Lmax in casu op de juiste wijze is geschied.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het de milieu-inspectie niet vrijstaat het maximale geluidniveau te meten in plaats van het equivalente geluidniveau, nu dat neerkomt op het ontgaan van bij die meting behorende voorschriften en het meten van een piekwaarde (Lmax) slechts van bijkomstige aard zou zijn. Het hof deelt dit oordeel niet. Aan de aan verdachtes rechtsvoorganger verleende vergunning is immers onder andere de voorwaarde verbonden dat daar omschreven piekwaarden niet mogen worden overschreden. Zodoende staat het de milieu-inspectie vrij naar de naleving van die voorwaarde onderzoek te doen.
6.
Ik kom nu toe aan de bespreking van het middel. Allereerst buig ik me daartoe over de vraag of onder "de meetperiode" in art. 3.4 van de "Handleiding", waarin onder meer een minimummeetperiode van 1 minuut is neergelegd, ook de meetperiode voor een Lmax-meting moet worden begrepen.
Uw Raad heeft in HR 20 mei 1997, gr. nr. 104.731 E (ongepubliceerd) uitgemaakt dat de geluidsmeting van het "gemiddelde equivalente geluidsniveau"(LAeq) moet voldoen aan de evenbedoelde in art. 3.4 van de "Handleiding" neergelegde minimumnorm(en). Anders ligt dat evenwel naar mijn mening met betrekking tot de geluidsmeting van het piekniveau (Lmax) gelet op de bijzondere aard van deze meting. De zogenoemde "piekmeting" beoogt immers uitsluitend de kortstondige pieken, de uitschieters, in het geluidsniveau te meten; uitschieters die in beginsel maar enkele keren voorkomen in het geproduceerde geluidsniveau, maar die toch (ook) niet te groot mogen zijn.2. Bij een enkele Lmax-meting houdt een meter alleen het gemeten resultaat met de meeste decibellen in het geheugen. Het gaat daarbij dus - in tegenstelling tot een LAeq-meting - niet om een meting van gemiddelde waarden, waarvoor een langere meting vereist is, en zoals bedoeld in art. 1 onder g van het Besluit Horeca-, Sport- en Recreatie-inrichtingen milieubeheer, maar slechts om de meting van het maximaal geluidsniveau (gemeten in de meterstand "F" of "fast") zoals is neergelegd in de laatstgenoemde bepaling onder j. Indien een Lmaxmeting na het registreren van een piekwaarde een minuut of langer wordt aangehouden, zou dat slechts in die zin het meetresultaat kunnen beïnvloeden dat alleen een nog hogere piekmeting zou kunnen worden geregistreerd en in het geheugen worden opgeslagen. Een meting met de meter op stand F van meer dan één minuut zou dus ook maar één uitslag geven, en wel de hoogst gemetene. Nergens is voorgeschreven dat met een meting van Lmax een meting van Laeq gepaard gaat. Ten overvloede merk ik op dat de voorschriften in de vergunning betreffende het Lmax en het Laeq juist onafhankelijk van elkaar zijn gesteld. Art. 28 en art. 29 drukken dit uit door aan te vangen met de woorden "Onverminderd art. 27". Er kan mitsdien een overtreding zijn van voorwaarde 29 hoewel voorwaarde 27 wél is gerespecteerd. Dit laat overigens onverlet dat - met het oog op de representativiteit van de desbetreffende Lmax-meting - nadere en/of langere metingen op zijn plaats (kunnen) zijn.
Kortom: de hiervoor geopperde vraag beantwoord ik in ontkennende zin. 's Hofs hiermee overeenkomend oordeel acht ik dan ook niet in strijd met de "Handleiding". Voorzover het middel van een andere opvatting uitgaat, faalt het dus.
7.
Voorzover er ten tweede over wordt geklaagd dat "uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de metingen zijn verricht zoals de wet dat voorschrijft", kan het middel niet tot cassatie leiden. Geen rechtsregel noopte het hof immers tot een zodanige (bijzondere) bewijsmotivering.
8.
De derde klacht in het middel begrijp ik aldus, dat erover wordt geklaagd dat de meting die tot het in cassatie bestreden resultaat heeft geleid niet tot stand is gekomen na een meetperiode van 1 minuut of langer en daardoor in strijd zou zijn met het in de "Handleiding" neergelegde beginsel dat "een meting representatief moet zijn" en dus ook reproduceerbaar moet zijn.
Ik kan in dit verband niet zonder meer inzien dat de enkele omstandigheid dat de desbetreffende meting niet tot stand is gekomen na een meetperiode van minimaal 1 minuut, reeds maakt dat deze meting in strijd zou zijn met het in de "Handleiding" neergelegde beginsel van representativiteit, waaronder de eis van reproduceerbaarheid van de meetgegevens. Ook in zoverre faalt dus het middel.
9.
De vierde klacht berust op de stelling dat een Lmax-meting altijd gekoppeld dient te zijn aan een LAeq-meting. Gelet op de hiervoor onder 4.1 weergegeven bepalingen vindt deze stelling geen steun in het recht en in het bijzonder niet in de bepalingen van de "Handleiding". Ook deze klacht faalt derhalve. Dat overigens in de praktijk zogenoemde simultaanmetingen (kunnen) voorkomen, waarbij naast een Lmax-meting tegelijkertijd ook een LAeq-meting plaatsvindt die aan de reeds genoemde minimumnorm(en) dient te voldoen, doet aan het vorenoverwogene niet af.
10.
De vijfde en laatste klacht in het middel luidt dat het hof ten onrechte het verzuim, dat door de desbetreffende verbalisant geen verslag van de meting is gemaakt, "geheeld" acht door het verschijnen van de getuige Birza ter terechtzitting. Naar aanleiding van dit onderdeel van het middel meen ik het volgende te moeten opmerken.
De "Handleiding" maakt onder hoofdstuk 4, "Methode A1 Directe meting", in art. 4.7 bepaald niet zonder reden gewag van de eis dat "de gegevens van metingen en berekeningen worden vastgelegd (...)". Dit is niet alleen van groot belang voor de controleerbaarheid van de meetgegevens, maar ook voor de vraag naar de betrouwbaarheid daarvan. Natuurlijk is denkbaar dat bij ontbreken van een verslag aan de eis van controleerbaarheid wordt recht gedaan als alsnog kan worden getoetst of de meting is uitgevoerd conform hetgeen in de Handleiding is gesteld. 's Hofs oordeel evenwel, dat het verzuim van het ontbreken van een (volledig) verslag in het proces-verbaal is ondervangen door het horen van de getuige R.H. Birza die de geluidsmeting naar eigen zeggen conform de Handleiding heeft verricht, acht ik niet zonder meer begrijpelijk in het licht van de kritiek van de verdediging op de manier waarop zou zijn gemeten. Ook een Lmaxmeting moet zodanig zijn dat zij representatief en het resultaat reproduceerbaar is. Dat is ook ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, zij het dat ten onrechte enkel een meting gedurende een periode van minstens een minuut betrouwbaar werd geacht. De advocaat heeft betoogd dat het aan deze voorwaarden schortte omdat een tweede meting wel een aanvaardbaar resultaat toonde en omdat niet duidelijk is onder welke omstandigheden is gemeten. De Handleiding zélf geeft geen criteria waaraan de uitvoering van een piekgeluidmeting moet worden getoetst om te kunnen vaststellen of zij als representatief en reproduceerbaar kan worden aangemerkt. Wel geeft de Handleiding de volgende omschrijving van "reproduceerbaarheid";
Indien de metingen of berekeningen op een willekeurig ander tijdstip en/of door anderen met andere apparatuur worden herhaald, dienen dezelfde resultaten binnen de gestelde nauwkeurigheidsmarge en uiteraard binnen de randvoorwaarden van de methode te worden verkregen. Aan resultaten die niet aan deze voorwaarden voldoen kan geen waarde worden toegekend.
Uit de verklaringen van de getuigen Birza en Klap valt niet op te maken op grond waarvan aan de eis van reproduceerbaarheid zou zijn voldaan. De verklaring van Klap over de tweede meting met aanvaardbaar resultaat, wekt juist twijfel. Nu het hof niets heeft vastgesteld over de criteria die zijns inziens voor de repruduceerbaarheid gelden en nu de gehoorde getuigen daarover evenmin duidelijkheid hebben verschaft geeft de overweging van het hof dat de meting van Lmax in casu op de juiste wijze is geschied onvoldoende inzicht in de redenering die het hof tot dat oordeel heeft geleid. Een verwijzing naar de verklaring van Birza, inhoudend dat hij conform de Handleiding heeft gemeten is onvoldoende omdat de Handleiding ter zake geen criteria geeft.
11.
Ambtshalve wijs ik nog op het volgende. Aan verzoeker is telastegelegd dat hij op of omstreeks 24 augustus 1997, althans in augustus 1997, in de gemeente Bedum, terwijl aan [betrokkene A] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bedum bij besluit van 2 februari 1993 een vergunning krachtens de Hinderwet, thans de Wet milieubeheer, was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [a-straat 1] te [vestigingsplaats], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 18 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers was aan genoemde vergunning (o.a.) het volgende voorschrift verbonden:
Voorschriften betreffende geluid- en trillinghinder
- 29.
onverminderd voorschrift 27 mogen piekwaarden van muziekgeluid veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige muziek-installaties, ter plaatse van woningen van derden en andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan;
60 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
55 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen tussen 07.00 en 23.00 uur;
50 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur;
en bedroeg op genoemde dag, omstreeks 00.30 uur, welk tijdstip was gelegen tussen 23.00 en 7.00 uur, de piekwaarde van muziekgeluid, veroorzaakt door de in die inrichting aanwezige muziek-installatie(s), ter plaatse van de gevel van de woning [a-straat 2] te [woonplaats], 74.6 dB(A), althans 64.6 dB(A), in elk geval meer dan 50 dB(A);
art 18.18 Wet milieubeheer
De vergunningsvoorwaarden gelden als "nadere eisen" in de zin van art. 5 Besluit Horeca-, Sport- en Recreatie-inrichtingen milieubeheer. Het tweede lid van art. 5 van dat Besluit houdt in dat de nadere eisen gelden voor eenieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de nadere eisen worden nageleefd. Het Besluit Horecabedrijven milieubeheer5. wees in art. 2 aan wie verplicht was de voorschriften na te (doen) leven:
1. Degene die een horecabedrijf drijft, dient te voldoen aan de voorschriften, die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage I, alsmede aan de krachtens die voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.
Alleen degeen die de horeca-inrichting drijft kan deze voorschriften overtreden en dader zijn. Een gedraging van een ander - bijvoorbeeld van een discoganger die op eigen houtje de geluidsbegrenzer saboteert - is geen gedraging in strijd met een voorschrift, verbonden aan een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning. Ik heb nog bedacht of niet de woorden in de telastelegging "dat hij... zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning" geacht moeten worden uit te drukken dat verzoeker voor degene moet worden gehouden op wie de vergunningsvoorwaarden drukken, maar omdat de telastelegging uitdrukkelijk vermeldt dat een ander, nl. [betrokkene A], vergunninghouder was, ligt zo een oplossing niet voor de hand. De persoonlijke hoedanigheid van exploitant is dus hier naar mijn mening een delictsbestanddeel, dat moet worden telastegelegd en bewezenverklaard.7. Het systeem van de wet brengt immers mee dat het aan de Officier van justitie is om in de telastelegging feiten en omstandigheden te omschrijven op grond waarvan kan worden geoordeeld -indien bewezen- dat alle bestanddelen van een wettelijke deliktsomschrijving zijn vervuld.9. Dat verzoeker de disco uitbaatte is niet althans onvoldoende in de telastelegging uitgedrukt.
Ik heb even getwijfeld of er sprake zou kunnen zijn van een kennelijke misslag, maar op gezag van D.H. de Jong lijkt mij dat een stap te ver.11. Het komt mij voor dat herstel van deze omissie in de telastelegging op de wijze als voorzien in art. 313 Sv zal moeten plaatsvinden.13. Die mogelijkheid bestaat ook na vernietiging in cassatie en verwijzing.15.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof ter berechting en afdoening.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑01‑2001
Besluit van 3 juni 1992, houdende regels voor horecabedrijven (stb. 1992, 298), vervallen per 1 oktober 1998 (Stb. 1998, 322).
J. Boksem, Op den grondslag der telastlegging, p. 178 e.v.
HR NJ 1996, 126.
D.H. de Jong, De macht van de telastelegging, p. 24.
HR NJ 1991, 424.
Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 3e druk, p. 521.
Uitspraak 16‑01‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
16 januari 2001
Strafkamer
nr. 02025/99 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden,
Economische Kamer, van 29 juli 1999 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te
[woonplaats].
- 1.
De bestreden uitspraak
- 1.1.
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 25 mei 1998 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer” veroordeeld tot een geldboete van éénduizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis.
- 1.2.
De bestreden uitspraak is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
- 2.
Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Blokzijl, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof ter berechting en afdoening. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
- 3.
Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwing
- 3.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard - kort gezegd - dat hij op 24 augustus 1997 te 00.30 uur in de gemeente Bedum heeft gehandeld in strijd met een voorschrift, verbonden aan een door Burgemeester en wethouders van die gemeente bij besluit van 2 februari 1993 aan [betrokkene A] krachtens de Hinderwet (thans Wet milieubeheer) verleende vergunning voor een inrichting als bedoeld in categorie 18 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
Het betreft overschrijding van de bij dat voorschrift gestelde maximale piekwaarde van muziekgeluid veroorzaakt door de in een discotheek aanwezige muziekinstallatie.
Het bewezenverklaarde feit is door het Hof gekwalificeerd als overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm).
- 3.2.
De desbetreffende vergunning is door B en W van de gemeente Bedum op grond van de toenmalige Hinderwet aan [betrokkene A], de rechtsvoorganger van de verdachte, verleend voor het oprichten en in werking houden van een bar-dancing (discotheek).
- 3.3.
Art. 18.18 Wm luidt:
“Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing, is verboden”.
- 3.4.
Art. 8.20 Wm bepaalt dat een voor een inrichting verleende vergunning geldt voor ieder die de inrichting drijft en dat deze zorg draagt dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
De Memorie van Toelichting bij die bepaling houdt onder meer in:
“Een ieder die de inrichting drijft is houder van de vergunning. Dit kunnen rechtsopvolgers zijn van degene aan wie de vergunning is verleend(...)”.
- 3.5.
Op 1 oktober 1998 is in werking getreden het Besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (Besluit van 20 mei 1998, Stb. 1998, 322). In dat, op art. 8.40 Wm stoelende, Besluit zijn onder meer voor discotheken algemene regels gesteld. Daarmee is voor die categorie inrichtingen de vergunningsplicht komen te vervallen.
Art. 4, eerste lid, van dat Besluit bepaalt dat de voorschriften die in de bijlage bij dat Besluit zijn opgenomen gelden voor een ieder die de inrichting drijft en dat deze zorgdraagt dat die voorschriften worden nageleefd. Art. 5, tweede lid, bepaalt hetzelfde ten aanzien van de door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.
Nu genoemd Besluit ten tijde van het bewezenverklaarde feit nog niet in werking was getreden, is het hier niet van toepassing.
Het aan genoemd Besluit voorafgaande, op 1 oktober 1998 vervallen, Besluit horecabedrijven milieubeheer (Besluit van 3 juni 1992, Stb. 1992, 298) was blijkens de Nota van Toelichting ingevolge de in dat Besluit onder art. 1, eerste lid, onder a sub 1 opgenomen uitzonderingsgrond niet op discotheken van toepassing.
- 4.
Beoordeling van het middel
- 4.1.
De Hoge Raad verstaat het middel aldus dat het opkomt tegen hetgeen het Hof op blz. 3 en 4 van het bestreden arrest heeft geoordeeld omtrent een - aldaar door het Hof samengevat - verweer omtrent de betrouwbaarheid van de in deze zaak verrichte geluidsmeting.
- 4.2.
De in deze zaak relevante, aan de onderhavige vergunning verbonden, voorschriften zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.1. sub (vii). In die voorschriften is bepaald dat de controle op of berekening van de daarin vastgelegde geluidsniveau’s moet geschieden overeenkomstig de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01”, van maart 1981, uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, hierna: de Handleiding.
- 4.3.
De Handleiding houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
- (i)
Deel I , hoofdstuk 2 (“Beoordelingsgrootheden”):
“2.2.1. Equivalent geluidniveau in Db(A): Laeq,T
(...)
Het equivalente geluidniveau over een beoordelingsperiode op een immisiepunt kan worden bepaald met behulp van metingen en/of berekeningen.
(...)
2.2.5. Lmax
De beoordeling van kortstondige verhogingen in het geluidniveau geschiedt aan de hand van Lmax. Lmax is de hoogste aflezing in de meterstand ‘F’.
2.3.1. (...) Piekgeluiden worden beoordeeld aan de hand van Lmax”.
- (ii)
Deel I hoofdstuk 5 (“Aspecten bij de uitvoering”)
“5.2.1. Reproduceerbaarheid
Een van de belangrijkste voorwaarden voor het uitvoeren van geluidmetingen en berekeningen is dat de resultaten reproduceerbaar zijn. Dit betekent:
Indien metingen of berekeningen op een willekeurig ander tijdstip en/of door anderen met andere apparatuur worden herhaald, dienen dezelfde resultaten binnen de gestelde nauwkeurigheidsmarge en uiteraard binnen de randvoorwaarden van de methode te worden verkregen. Aan resultaten die niet aan deze voorwaarden voldoen kan geen waarde worden toegekend”.
- (iii)
Deel 2A, hoofdstuk 2 (“Overzicht van de methoden”)
“Methode A1 ‘ Directe meting’”;
- (iv)
Deel 2A, hoofdstuk 3 (“Algemene richtlijnen betreffende de uitvoering van de vereenvoudigde
- methoden”)
“3.4 Keuze van de meetperiode (...)
De meetperiode bedraagt minimaal 1 minuut als r<50m en minimaal 2 minuten als r>50m. Deze minimumwaarden kunnen worden gehanteerd als aan één overheersende zeer constante geluidbron wordt gemeten”.
- (v)
Deel 2A, hoofdstuk 4 (“Methode A1 Directe meting”)
(...)
4.7. Rapportage. De gegevens van metingen en berekeningen worden vastgelegd “op een invulblad type A½ (...). Dit invulblad maakt gewag van het Laeq”.
- 4.4.1.
Het middel berust, in navolging van het gevoerde verweer, allereerst op de stelling dat ingevolge de Handleiding een meting als de onderhavige, te weten van een piekwaarde (Lmax), slechts kan plaatsvinden in het kader van een meting van het gemiddelde geluidsniveau in een bepaalde periode (Laeq), zodat hier een minimale meetperiode van één minuut was voorgeschreven.
- 4.4.2.
In aanmerking genomen dat de Handleiding ten aanzien van “Lmax” niet meer inhoudt dan hiervoor onder 4.3 sub (i) is weergegeven, en een zodanige meting blijkens de Handleiding niet strekt ter bepaling van een gemiddeld geluidsniveau (Laeq) van een constante geluidsbron, maar van kortstondige verhogingen van het geluidsniveau, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de Handleiding geen steun biedt voor genoemde stelling van de verdediging, niet onbegrijpelijk. In zoverre faalt het middel dus.
- 4.5.1.
Het middel klaagt voorts dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat zich in het dossier geen (volledig) verslag van de gehanteerde meetmethode bevindt, is ondervangen door het horen van met name de getuige R.H. Birza, milieu-inspecteur bij de Regioraad Noord-Groningen, die de geluidsmeting heeft verricht.
Daarbij doelt het middel klaarblijkelijk op het hiervoor onder 4.3 sub (v) uit de Handleiding weergegeven voorschrift.
- 4.5.2.
Ook in zoverre faalt het middel. Genoemd oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Voorzover het middel beoogt te klagen dat het Hof wegens het ontbreken van een verslag aan het resultaat van de meting geen waarde had mogen toekennen, omdat dat resultaat daardoor niet reproduceerbaar was, stuit het af op het kennelijke en - in het licht van de door de getuige Birza ter terechtzitting afgelegde verklaringen - niet onbegrijpelijke oordeel van het Hof dat het hier gaat om het resultaat van één meting van een piekwaarde, en niet om meerdere metingen op willekeurige andere tijdstippen en dat zich dus niet het geval voordoet waaraan het hiervoor onder 4.3 sub (ii) uit de Handleiding weergegeven voorschrift de eis van reproduceerbaarheid verbindt.
- 4.5.3.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.5.2 is overwogen vloeit voort dat de in het middel kennelijk bedoelde omstandigheid dat de verbalisant Klap in hoger beroep heeft verklaard dat hij en de verbalisant Birza later op die avond zijn teruggegaan naar de discotheek om nog eens te meten en dat het muziekgeluid toen niet boven de toegestane piekwaarde uitkwam, niet afdoet aan de toereikendheid van de door het Hof aan de verwerping van het verweer gegeven motivering.
- 4.6.
Ook overigens komt het middel tevergeefs op tegen het oordeel van het Hof dat in deze zaak de geluidsmeting overeenkomstig de Handleiding is geschied. Voorzover het middel betoogt dat in een geval als het onderhavige uit de gebezigde bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de geluidsmeting is verricht “zoals de wet dat voorschrijft”, stelt het een eis die geen steun vindt in het recht.
- 4.7.
Opmerking verdient tenslotte het volgende. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 en 3.4 omtrent de hier van toepassing zijnde wetsbepalingen is overwogen en in aanmerking genomen dat het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de verdachte de rechtsopvolger was van degene aan wie de vergunning was verleend, klaagt het middel terecht niet over het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde feit overtreding van art. 18.18 Wm oplevert en dat de verdachte, als houder van de vergunning in de zin van art. 8.20 Wm, strafbaar is.
- 5.
Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren
F.H. Koster, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 januari 2001.