RvdW 2000, 221
Wet voorkeursrecht gemeenten: art. 26 lid 1.
HR 10-11-2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8258
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10 november 2000
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, W.H. Heemskerk, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein
- Zaaknummer
R99/217HR
- Conclusie
A-G Ilsink
- LJN
AA8258
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2000:AA8258, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑11‑2000
ECLI:NL:HR:2000:AA8258, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑11‑2000
- Wetingang
Essentie
Wet voorkeursrecht gemeenten: art. 26 lid 1.
Volgens art. 26 lid 1 Wvg kan een gemeente de nietigheid inroepen van rechtshandelingen die zijn verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan het belang van de gemeente bij haar bij de wet geregelde voorkeurspositie. Daartoe moet ten eerste komen vast te staan dat de rechtshandeling — om het voorkeursrecht te ontgaan — aldus is opgezet dat geen vervreemding in de zin van art. 1 Wvg zal plaatsvinden doch de beschikkingsmacht over en het economische belang bij de grond door de eigenaar in zodanige mate wordt overgedragen dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.