HR, 10-06-1994, nr. 15362
ECLI:NL:HR:1994:ZC1390
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-06-1994
- Zaaknummer
15362
- LJN
ZC1390
- Roepnaam
Van der Breggen/TNO
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1994:ZC1390, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑06‑1994; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1994:43
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑06‑1994
Inhoudsindicatie
Algemene voorwaarden; toepasselijkheid via verwijzing op facturen; tijdsverloop sinds eerdere transacties tussen dezelfde partijen onder toepasselijkheid algemene voorwaarden.
10 juni 1994
Eerste Kamer
Nr. 15.362
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: voorheen Mr. M.H. Wissink, thans Mr. J. Wuisman,
t e g e n
de rechtspersoonlijkheid bezittende Nederlandse Organisatie voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek T.N.O.,
voorheen gevestigd te 'sGravenhage, thans te Delft,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [vestigingsplaats] - heeft bij exploit van 27 april 1989 verweerster in cassatie - verder te noemen: TNO - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd TNO te veroordelen om aan [vestigingsplaats] te betalen een bedrag van ƒ 993.435,26, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 1988.
Nadat TNO tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 19 september 1990 een comparitie van partijen bevolen.
Tegen dit tussenvonnis heeft [vestigingsplaats] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarna TNO incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Bij arrest van 26 januari 1993 heeft het Hof het bestreden tussenvonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [vestigingsplaats] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
TNO heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [vestigingsplaats] heeft TNO mondeling opdracht gegeven tot het verrichten van een onderzoek naar de calorische waarde van 12 monsters stroopwafels. Deze opdracht heeft zij bij brief van 22 december 1986 schriftelijk aan TNO bevestigd.
(ii) Bij brief van 9 februari 1987 heeft TNO het resultaat van de door haar met behulp van de zogenaamde methode Ewers uitgevoerde analyses aan [vestigingsplaats] toegezonden.
(iii) Naar aanleiding van een bepaling van de calorische waarde van de stroopwafels van [vestigingsplaats] door de Keuringsdienst van Waren, die afweek van de analyseresultaten van TNO, heeft TNO met toepassing van een andere methode een nieuw onderzoek verricht, waarvan de resultaten overeenkwamen met het onderzoek van de Keuringsdienst.
(iv) Bij brief van 25 juni 1987 heeft TNO aan [vestigingsplaats] medegedeeld dat de door haar aanvankelijk toegepaste methode Ewers een storing heeft opgeleverd, die heeft geleid tot te lage analyseresultaten en nadien bij brief van 29 maart 1988 nogmaals verduidelijkt dat haar keuze voor genoemde methode minder gelukkig was geweest.
3.2. In het onderhavige geding vordert [vestigingsplaats] vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden doordat zij op basis van de onjuiste onderzoeksresultaten van TNO de onderzochte stroopwafels als calorie-arm op de markt heeft gebracht, waarna zij vanwege de onjuistheid van die resultaten deze aldus aangeduide stroopwafels weer uit de markt heeft moeten nemen.
TNO heeft zich, voor zover in cassatie van belang, tegen deze vordering verweerd met een beroep op de in de door haar gehanteerde algemene voorwaarden vervatte exoneratieclausule. [vestigingsplaats] heeft bestreden dat deze voorwaarden deel uitmaken van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
In haar tussenvonnis van 19 september 1990 heeft de Rechtbank geoordeeld dat de algemene voorwaarden geacht moeten worden deel uit te maken van de bewuste overeenkomst.
Het Hof heeft deze beslissing in hoger beroep bekrachtigd.
3.3. Daartoe heeft het Hof in rov. 12, kort samengevat, het volgende overwogen:
a) tussen partijen staat vast dat de besloten vennootschap [A] B.V. in 1981 en 1982 een aantal opdrachten aan TNO heeft gegeven, waarop de algemene voorwaarden van TNO van toepassing waren; [betrokkene 1] , die de schriftelijke opdrachtbevestiging van 22 december 1986 tekende, was ook reeds bij een aantal van die eerdere opdrachten betrokken;
b) voor de onderhavige opdracht is na afloop een factuur door TNO naar [vestigingsplaats] gestuurd, waarop het van toepassing zijn van de algemene voorwaarden was vermeld, waartegen door [vestigingsplaats] nimmer is geprotesteerd;
c) na ontvangst van voormelde factuur is wederom door [vestigingsplaats] een opdracht aan TNO verstrekt, waarvoor weer een factuur is gezonden waarop de algemene voorwaarden stonden aangegeven; deze factuur is eveneens voldaan zonder protest tegen de toepasselijkverklaring van de algemene voorwaarden.
Tegen deze overweging keren zich de onderdelen 2 tot en met 4 van het middel.
3.4. Door op grond van voormelde omstandigheden te oordelen dat de Rechtbank terecht heeft aangenomen dat de algemene voorwaarden van TNO deel uitmaakten van de overeenkomst van partijen, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting; dit met een waardering van de feiten verweven oordeel is ook niet onbegrijpelijk en genoegzaam gemotiveerd.
Daarop stuiten genoemde onderdelen van het middel af, waarbij evenwel nog het volgende opmerking verdient.
3.5. Onderdeel 2a verdedigt de opvatting dat voor de vraag of de algemene voorwaarden van TNO deel uitmaakten van de overeenkomst van partijen, de omstandigheid dat op facturen welke betrekking hadden op eerdere transacties tussen partijen naar die voorwaarden werd verwezen, niet, althans niet dan onder bijkomende omstandigheden (welke het Hof niet heeft vastgesteld), in aanmerking mag worden genomen, omdat tussen die eerdere transacties en de onderwerpelijke een tijdsverloop van vier jaar ligt waarin partijen geen overeenkomsten met elkaar hebben gesloten. Deze opvatting miskent dat het bij de beantwoording van voormelde vraag aankomt op alle omstandigheden van het gegeven geval en kan daarom in haar algemeenheid niet als juist worden aanvaard: ook deze omstandigheid kàn bijdragen tot de slotsom dat voormelde vraag bevestigend moet worden beantwoord (vgl. HR 1 juli 1993, NJ 1993, 688); óf zij dat doet, is overgelaten aan de rechter die over de feiten oordeelt.
3.6. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof de in onderdeel 2b bestreden betrokkenheid van [betrokkene 1] bij verscheidene opdrachten uit 1981 en 1982 aangenomen op grond van het ten processe gebleken feit dat hij toen reeds werkzaam was in de thans door [vestigingsplaats] gedreven onderneming en zich ook toen bezig hield met het produktieproces van de stroopwafels en de in dat kader met TNO gesloten overeenkomsten ter zake van onderzoek.
3.7. Door bij zijn oordeel over de vraag van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarde mede betekenis toe te kennen aan de hiervoor in 3.3 onder b en c bedoelde, zich na het sluiten van de overeenkomst voorgedaan hebbende feiten, heeft het Hof, anders dan in de onderdelen 3 en 4 wordt aangevoerd, evenmin een rechtsregel geschonden.
Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat door die feiten bij TNO het vertrouwen werd versterkt dat [vestigingsplaats] de toepassing van de algemene voorwaarden had aanvaard.
3.8. De in onderdeel 5 vervatte klacht dat het Hof heeft nagelaten in te gaan op de stelling van [vestigingsplaats] dat de opdracht alleen door haar bij brief van 22 december 1986 is bevestigd en TNO aan die brief, waarin niet wordt gerept over toepasselijkheid van TNO-voorwaarden, gebonden is, ontbeert feitelijke grondslag.
De hiervoor weergegeven rov. 12 van het Hof impliceert een verwerping van die stelling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [vestigingsplaats] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van TNO begroot op ƒ 7057,20 aan verschotten en ƒ 3000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Mijnssen, Heemskerk, Nieuwenhuis en Swens-Donner, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 10 juni 1994.