Rb. Maastricht, 22-09-2004, nr. 74805 - HA ZA 02-445
ECLI:NL:RBMAA:2004:AR4460
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
22-09-2004
- Zaaknummer
74805 - HA ZA 02-445
- LJN
AR4460
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2004:AR4460, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 22‑09‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2008:BQ8899
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2008:BQ8904
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2009:BQ8908
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2006:BQ8895
Uitspraak 22‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Verder vervolg van vonnis 30 juli 2003 (LJN: AI6100); beoordeling rapportage deskundige over waarde verkochte, geruilde, dan wel geschonken kunstwerken; partij alsnog niet toegelaten tot bewijslevering i.v.m. onverenigbaarheid van primair verweer (geen grote waardeverschillen) en subsidiair verweer (schenkingswil) als gevolg van onvoldoende ondebouwde schenkingswil; toepassing van art. 3:53 lid 2 BW
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 22 september 2004
Zaaknummer : 74805 / HA ZA 02-445
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
1. [naam],
wonende te [woonplaats],
eiser sub 1,
procureur mr. J.A.M.G. Vogels;
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres sub 2,
procureur mr. J.A.M.G. Vogels;
tegen:
[naam],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R.A. Kempermann.
1. Het verdere verloop van de procedure
De deskundige heeft bij rapport van 30 april 2004 het bij tussenvonnis van 17 december 2003 gelaste deskundigenbericht uitgebracht, dat zich bij de stukken bevindt.
[eisers] en [gedaagde] hebben vervolgens een conclusie na deskundigenbericht genomen.
Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Bij voormeld tussenvonnis, waarbij de rechtbank volhardt, heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast terzake van de volgende vragen:
- a)
Wat was op 4 juli 1999 de waarde van de in de procedure bedoelde schilderijen van de volgende schilders:
- I)
Ch. Leickert: “Winterlandschap”;
- II)
J.E. Ligtelijn: “Een landschap met water”?
- b)
Wat was in de zomer van 2000 de waarde van de in de procedure bedoelde schilderijen van de volgende schilders, respectievelijk het sub VI bedoelde beeld:
- I)
Johannes Bosboom: “Kerkinterieur”;
- II)
Johannes Bosboom: “St. Sebastiaans, Brugge”;
- III)
Emile Bernard: “Stadsgezicht”;
- IV)
A.J. Offermans: “Zomer”;
- V)
A.J. Offermans: “Winter”;
- VI)
Caius Spronken: “Aaltol”?
- c)
Wat was in de zomer van 2000 de waarde van de in de procedure bedoelde kunstwerken:
- I)
J. Bodaan: olieverfschilderij op paneel;
- II)
Tadeusz Roman: olieverfschilderij;
- III)
Onbekende schilder: stilleven met citroen en mandarijn;
- IV)
Onbekende schilder: corpus;
- V)
Onbekende kunstenaar: spiegel met lijst;
- VI)
T.A. Steinlen: werk op papier?
- d)
Wat was in de zomer van 2000 de waarde van het schilderij van Ch. Eyck genaamd: “Straat langs kanaal”?
- e)
Wat was de waarde in de periode van 1998-2001 van de volgende kunstwerken:
- I)
H. Maas: “Zittend jong vrouwelijk naakt op bed” (schilderij);
- II)
Marc Louis Fourment (Strassbourg, Frankrijk): M.F., “Breeduit zittende werkvrouw met handen op de knieën” (bronzen beeld);
- III)
Marc Louis Fourment (Strassbourg, Frankrijk): copie Rodin, “Kussende man en vrouw” (bronzen beeld);
- IV)
een noten en wortelnoten gefineerde zeer grote regulateur in glass-case wandkast, gesigneerd J. Möhren Paris, 1-gewichts/8-daags, begin 19e eeuw?
- f)
Geeft de onderhavige zaak u overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen?
2.2.
De deskundige heeft de voornoemde kunstwerken als volgt getaxeerd, waarbij hij van ieder kunstwerk de waarde bij verzekering op basis van vervangingswaarde (VW) heeft gege-ven als ook de waarde ten behoeve van verkoop op basis van waarde in het economisch verkeer (WEV). Volgens de deskundige is het gebruikelijk om ruiltransacties in de kunst-wereld op basis van de waarde in het economisch verkeer/marktwaarde te verrekenen, en niet op basis van de vervangingswaarde (voor verzekeringsdoeleinden).
2.3.
De rechtbank neemt de conclusies van deskundige, die door partijen overigens niet worden betwist, over en maakt deze tot de hare. De deskundige heeft de volgende waarden vastgesteld:
- A.
I) Ch. Leickert: “Winterlandschap”;
VW: € 6.000,--; WEV: € 4.000,--;
- A.
II) J.E. Ligtelijn: “Een landschap met water”
VW: € 2.500,-- WEV: € 1.250,--;
- B.
I) Johannes Bosboom: “Kerkinterieur”;
VW: € 20.000,-- WEV: € 10.000,--;
- B.
II) Johannes Bosboom: “St. Sebastiaans, Brugge”;
VW: € 5.000,-- WEV: € 2.500,--;
- B.
III) Emile Bernard: “Stadsgezicht”;
VW: € 1.500,-- WEV: € 750,--;
- B.
IV en V) A.J. Offermans: “Zomer”;
VW: € 7.000,-- WEV: € 4.000,--;
- B.
VI) Caius Spronken: “Aaltol”?
VW: € 4.300,-- WEV: € 2.150,--;
- C.
I) J. Bodaan: olieverfschilderij op paneel;
VW: € 2.200,-- WEV: € 1.100,--;
- C.
II) Tadeusz Roman: olieverfschilderij;
VW: € 5.000,-- € 2.500,--;
- C.
III) E. Pszculny: stilleven met citroen en mandarijn;
VW: € 2.400,-- WEV: € 1.200,--;
- C.
IV) Onbekende schilder: corpus;
VW: € 1.800,-- WEV: € 900,--;
- C.
V) Onbekende kunstenaar: spiegel met lijst;
VW: € 1.800,-- WEV: € 600,--;
- C.
VI) T.A. Steinlen: werk op papier;
VW: € 7.000,-- (indien tekening) WEV: € 3.500,--;
VW: € 90,-- (indien litho) WEV: € 45,--;
- D)
Ch. Eyck genaamd: “Straat langs kanaal”;
VW: € 8.000,-- WEV: € 4.000,--;
- E.
I) H. Maas: “Zittend jong vrouwelijk naakt op bed” (schilderij);
VW: € 6.000,-- WEV: € 3.000,--;
- E.
II) Marc Louis Fourment (Strassbourg, Frankrijk): M.F., “Breeduit zittende werkvrouw met handen op de knieën” (bronzen beeld);
VW: € 7.100,-- WEV: € 3.500,--;
- E.
III) Marc Louis Fourment (Strassbourg, Frankrijk): copie Rodin, “Kussende man en vrouw” (bronzen beeld);
VW: € 3.200,-- WEV: € 1.600,--;
- E.
IV) een noten en wortelnoten gefineerde zeer grote regulateur in glass-case wandkast, gesigneerd J. Möhren Paris, 1-gewichts/8-daags, begin 19e eeuw;
VW: € 5.000,-- WEV: € 2.500,--;
2.4.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een grote discrepantie tussen de wederzijdse prestaties (zie overweging 3.7 van het tussenvonnis van 30 juli 2003) zal de rechtbank steeds tot uitgangspunt nemen de waarde in het economische verkeer (WEV), nu partijen het kennelijk met elkaar eens zijn dat dit de juiste wijze van waardering is. Voorts zal de rechtbank bij de beoordeling van de vorderingen van [eisers] en de eventuele toewij-zing daarvan tot uitgangspunt nemen de bij akte houdende uitlating, tevens wijziging van eis van 10 september 2003 gewijzigde eis, tegen welke eiswijziging [gedaagde] zich niet heeft verzet.
2.5.
Bij de beoordeling van de met elkaar te vergelijken waarden moeten een viertal trans-acties van elkaar worden onderscheiden. De diverse transacties hadden betrekking op de respectievelijk hierna te noemen kunstwerken. De rechtbank zal hieronder ten aanzien van iedere transactie aangeven de door de deskundige getaxeerde waarden van de door [gedaagde] geruilde, dan wel verkochte kunstwerken, en deze vergelijken met de door [eiser] sr. daar-mee geruilde kunstwerken zoals door de deskundige getaxeerd, dan wel de door [eiser] sr. betaalde koopprijs.
2.6.
De eerste transactie betrof een ruil van twee kunstwerken:
Door [gedaagde] geruild: door [eiser] sr. geruild met:
J.E. Ligtelijn: “Een landschap met water.” Ch. Leickert: “Winterlandschap”
Waarde: € 1.250,-- waarde: € 4.000,--.
De tweede transactie betrof de ruil van de volgende kunstwerken:
Door [gedaagde] geruild: door [eiser] sr. geruild met:
- 1)
J. Bodaan: “Naakt aankledend in een atelier” 1) J. Bosboom: “St. Jacobuskerk te Antwerpen”
Waarde: € 1.100,-- waarde: € 10.000,--
- 2)
T. Roman: “Liggend naakt” 2) J. Bosboom: “St. Sebastiaan te Brugge”
Waarde: € 2.500,-- waarde: € 2.500,--
- 3)
E. Pszczulny: “Stilleven met citroen en mandarijn” 3) E. Bernard: “Stadsgezicht”
Waarde: € 1.200,-- waarde: € 750,--
- 4)
Zuid-Duitse lindehouten corpus Christi 4) A.J. Offermans: “Zomer” en “Winter”
Waarde: € 900,-- waarde: € 4.000,--
- 5)
Spiegel met lijst 5) C. Spronken: “Aaltol”
Waarde: € 600,-- waarde: € 2.150,--
- 6)
Th.A. Steinlen: werk op papier
Waarde: € 3.500,-- (indien tekening)
€ 45,-- (indien litho)
Totale waarde: € 9.800--/€ 6.345,-- € 19.400,--
De derde transactie betrof de aankoop door [eiser] sr. van een aantal kunstwerken van [gedaagde].
Door [gedaagde] verkocht:
1) H. Maas: “Zitten jong vrouwelijk naakt op bed”
Verkoopprijs: € 8.900,-- getaxeerde waarde: € 3.000,--
2) M.L. Fourment: “Breeduit zittende werkvrouw met
handen op de bovenbenen”
Verkoopprijs: € 12.300,-- getaxeerde waarde: € 3.500,--
3) M.L. Fourment: “Kussende man en vrouw”
Verkoopprijs: € 4.500,-- getaxeerde waarde: € 1.600,--
4) Klok regulator:
Verkoopprijs: € 8.600,-- getaxeerde waarde: € 2.500,--
Totale waarde: € 34.300,-- € 10.600,--
De vierde transactie betrof een schenking van [eiser] sr. aan [gedaagde] van een schilderij van Ch. Eyck, getiteld: “Straat langs kanaal”. Dat schilderij heeft volgens de deskundige een waarde van € 4.000,--.
2.7.
Uit de vergelijking van de bedragen met betrekking tot de hierboven aangeduide eerste, tweede en derde transactie blijkt dat er sprake is van een zeer grote discrepantie tus-sen de waar-de van de door [gedaagde] verrichte prestaties en door [eiser] sr. verrichte pres-taties. Die discre-pantie bestond telkens daarin dat de waarde van de door [gedaagde] verrichte prestaties steeds slechts ongeveer éénderde was van de waarde van de daar-tegenoverstaande prestaties van [eiser] sr. In dat verband is nog van belang dat [gedaagde] in haar conclusie van dupliek on-der 16 zelf stelt dat gebruikelijk is dat een winstmarge van 30% wordt gehanteerd, hetgeen in het onderha-vige geval volgens haar ook aan de orde is geweest. Uit het deskundi-genrap-port blijkt echter dat de “winstmarge” in het onderhavige geval een veelvoud daarvan is geweest en derhalve ook volgens [gedaagde] aanzienlijk hoger dan gebruikelijk.
2.8.
Ten aanzien van de tweede transactie overweegt de rechtbank voorts het volgende. Om-stre-den is of het kunstwerk van Steinlen een tekening dan wel een litho betrof. Echter, ook in-dien het werk een tekening zou betreffen is er nog steeds sprake van een grote discre-pantie tussen de waarden van de prestaties van partijen. De rechtbank gaat er ech-ter, gelet op de op-merkingen van de deskundige met betrekking tot onder meer de veilingopbrengsten, van uit dat het een litho en geen tekening betrof.
2.9.
Ten aanzien van de derde transactie overweegt de rechtbank nog het volgende. Vol-gens het deskundigenrapport heeft [gedaagde] ten overstaan van de deskundige betwist dat zij de klokregulator heeft verkocht aan [eiser] sr. Nu zij in deze procedure echter nooit iets anders heeft gesteld dan dat zij de klok aan [eiser] sr. heeft verkocht, gaat de rechtbank aan die opmerking voorbij.
2.10.
Uit het sub 2.6 t/m 2.9 overwogene volgt dat er sprake is van een zeer grote discre-pantie tussen de wederzijdse prestaties als bedoeld in 3.7 van het tussenvonnis van 30 juli 2003. Anders dan zij in het tussenvonnis van 30 juli 2003 heeft overwogen, zal de rechtbank [gedaagde] niet toelaten tot het bewijs van de stelling dat [eiser] sr. de wil had om haar dienover-eenkomstig te bevoor-delen. Daartoe bestaat ook de mogelijkheid omdat de recht-bank in voren-bedoelde overwe-ging slechts een voorshands oordeel heeft gegeven en te dien aanzien in het dictum iedere verdere beslissing heeft aangehouden.
2.11.
De grond om [gedaagde] bij nader inzien niet tot het bedoelde bewijs toe te laten is ge-legen in het volgende. Zoals de rechtbank in haar tussenvonnis van 30 juli 2003 onder 3.7 reeds heeft geoordeeld, is het primaire verweer van [gedaagde] dat er sprake was een gelijkwaar-dige ruil en reële verkoopprijzen niet wel te verenigen met het subsidiaire verweer dat [eiser] sr. de wil had om haar met de gebleken waardeverschillen te bevoordelen. Gelet op het feit dat thans in rechte is komen vast te staan dat de waardeverschillen exorbitant waren had daaraan door [gedaagde] een grondige onderbouwing van de gestelde schenkingswil van [eiser] sr. ten grondslag moeten worden gelegd. Deze onder-bouwing ontbreekt echter. Dat er tussen [gedaagde] en [eiser] sr. een vriendschappelijke verhou-ding bestond en zij zich het lot van de zieke [eiser] sr. zou hebben aangetrokken en [eiser] sr. [gedaagde] ook trakteerde op etentjes is daartoe onvoldoende.
2.12.
Zoals in het tussenvonnis van 30 juli 2003 onder 3.7 reeds overwogen, moet [gedaagde], gelet op haar beroep en deskundigheid, geacht worden bekend te zijn geweest met de aan-merkelijke waardeverschillen. Voorts is niet gebleken dat [eiser] sr. daarvan op de hoogte was en zou hebben gewild dat [gedaagde] zou worden bevoordeeld met die aan-mer-kelijke waarde-verschillen. Ten slotte staat vast dat [gedaagde] [eiser] sr. daarvan ook niet op de hoogte heeft gesteld. Er is derhalve sprake van dwaling aan de zijde van [eiser] sr. in de zin van artikel 6:228 lid 1 onder b BW.
2.13.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de hierboven als eerste, tweede en derde transacties aangeduide overeenkomsten in beginsel voor vernietiging in aanmerking komen. Dat zou dan leiden tot het ontstaan van ongedaan-ma-kings-ver-plich-tingen over en weer, onder meer inhoudende dat [eiser] de kunstwerken terug zou moeten leveren.
2.14.
Blijkens de toelichting op zijn eiswijziging legt [eiser] aan zijn primaire vordering sub (i) tot afgifte van de daar genoemde schilderijen en de subsidiaire vordering sub (vii) tot betaling van het waardeverschil ten grondslag dat [gedaagde] deze werken in consignatie heeft. Naar echter ook door [eisers] is erkend, is met betrekking tot deze schilderijen (m.u.v. van het werk van Eyck) sprake geweest van ruilovereenkomsten. Dit sluit, opgeacht hetgeen [gedaagde] daaromtrent in haar brief van 14 februari 2001 heeft gesteld, uit dat (tevens) sprake was van consignatie met betrekking tot diezelfde schilderijen. De primaire vordering sub (i) en de subsidiaire vordering sub (vii) kunnen dan ook niet worden toegewezen. Ten aanzien van het schilderij van Eyck geldt daarbij dat, naar de rechtbank reeds bij tussenvonnis van 30 juli 2003 heeft overwogen, vaststaat dat dit schilderij door [eisers] aan [gedaagde] is ge-schonken.
2.15.
De meer subsidiaire vordering sub (viii) is, gelet op het hiervoor sub 2.13 overwogene, toewijsbaar wat betreft de ruilovereenkomsten (de eerste en de tweede transactie). Ten over-vloede merkt de rechtbank nog op dat uit de vernietiging voortvloeit dat [eisers] de kunstwer-ken die [gedaagde] in het kader van de ruilovereenkomsten aan [eiser] sr. heeft geleverd, aan [gedaagde] teruggeeft, dan wel de waarde van die kunstwerken als door de deskundige vastge-steld aan [gedaagde] vergoedt. Ten aanzien van het schilderij van Eyck – de vierde transactie – geldt ook hier dat vaststaat dat dit door [eiser] sr. is geschonken. Dat daarbij is gedwaald is onvoldoende gesteld of gebleken.
2.16.
Op de voet van artikel 3:53 lid 2 BW vordert [eisers] echter dat de rechtbank aan de vernietiging van de derde transactie haar werking zal ontzeggen. De rechtbank zal daartoe overgaan, nu [eisers] de werken uit de derde transactie ter veiling heeft verkocht. Overeen-komstig het onder (iii) ge-vorderde zal de rechtbank, ter opheffing van het nadeel aan de zijde van [eisers], aan [gedaagde] de verplichting opleggen tot een uitkering in geld ter hoogte van het bedrag dat [eiser] sr. voor die kunstwerken teveel betaald heeft. De rechtbank zal daarbij tot uitgangspunt nemen de door de deskun-dige vastgestelde waar-de in het economisch verkeer van de betref-fende kunstwerken. Met de door [gedaagde] gestelde ge-bruikelijke winstmarge van 30% zal de recht-bank geen rekening hou-den, nu [gedaagde] zelf heeft gesteld dat er sprake was van een gelijk-waardigheid van de gelever-de prestaties over en weer. Nu het nadeel aan de hand van het des-kundigenrapport kan wor-den vastge-steld, bestaat er geen noodzaak om partijen te verwij-zen naar de schadestaat. Aan de hand van het deskun-di-gen-rapport wordt het totale nadeel bij de derde transactie begroot op € 23.700,--.
2.17.
Nu [eisers] geen verklaring voor recht heeft gevorderd, inhoudende de verklaring dat de overeenkomsten terzake de eerste, tweede en derde transactie zijn vernietigd, doch de vernietiging daarvan vordert door de rechtbank, heeft die vernietiging slechts werking vanaf dit vonnis. Derhalve kan de gevorderde wettelijke rente over de door [gedaagde] (eventueel) te vergoeden waardeverschillen slechts worden toegewezen met ingang van heden.
2.18.
De vordering sub (ix) verstaat de rechtbank als een voorwaardelijke vordering naast de vordering sub (viii). Deze vordering is toewijsbaar als in het dictum vermeld.
2.19.
Ten aanzien van de vordering primair sub (ii) geldt dat deze als niet-weersproken voor toewijzing gereed ligt.
2.20.
Zoals de rechtbank in haar tussenvonnis van 30 juli 2003 onder 3.8 reeds heeft overwogen moet de vordering sub (iv) worden afgewezen.
2.21.
Ten aanzien van de sub (v) overweegt de rechtbank het rechtbank het volgende. Bij bui-ten-gerechtelijke incasso-kosten dient het te gaan om kosten terzake van verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een – niet-aanvaard – schikkings-voor-stel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op ge-brui-kelijke wijze samenstellen van het dossier. Een eisende partij dient expliciet te stellen dat de buitengerechtelijke incassokosten daadwerkelijk zijn gemaakt, waarbij de kosten mini-maal twee punten van het toepasselijke liquidatietarief hebben bedragen terwijl, indien meer wordt gevorderd de verrichtingen anders dan die 'ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak' moeten worden omschre-ven, de daarmee gemoeide uren vermeld en het uurtarief verantwoord. Niet gesteld of gebleken is dat de bedoelde werkzaamheden die rechtvaardigen dat meer dan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief worden toege-kend, zijn verricht. Gelet hierop zullen de buitengerechtelijke incassokosten slechts tot een bedrag van € 1.542,-- worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente is toe-wijsbaar.
2.22.
Ten aanzien van de vordering sub (vi) overweegt de rechtbank het volgende. Zoals de rechtbank in haar tussenvonnis van 30 juli 2003 onder 3.9 reeds heeft overwogen is het ge-leg-de beslag nietig. De vordering tot vergoeding van de beslagkosten wordt om die reden afgewezen. Nu de gerechtelijke bewaring haar grondslag vond in het gelegde beslag, moet naar het oordeel van de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 860 lid 2 Rv worden geoordeeld dat, nu het gelegde beslag nietig is, ook de daarop gebaseerde gerech-telijke be-waar-neming nietig is. De door [eisers] gevorderde kosten van deze bewaarneming moeten derhalve ook worden afgewezen.
2.23.
Op grond van het vorenoverwogene moet [gedaagde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Bij de begroting van de proceskosten zal de rechtbank tot uitgangspunt nemen dat de waarde van [eisers] vordering kan worden geschat op het totaal van het door de deskundige geschatte verschil in de waarde van de prestaties van [gedaagde] en [eiser] sr. in het kader van de eerste, tweede en derde trans-actie. De wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal niet worden toegewezen, nu zulks een toekomstige verplichting zou betreffen waaromtrent gelet op het bepaalde in artikel 3:296 van het Burgerlijk Wetboek geen vordering kan worden ingesteld.
3. De beslissing
De rechtbank:
vernietigt de ruilovereenkomsten van zomer 2000 en 4 juli 1999 (de eerste en tweede transactie);
veroordeelt [gedaagde] om de volgende kunstwerken:
- I)
Ch. Leickert: “Winterlandschap”;
- II)
Johannes Bosboom: “St. Jacobskerk te Antwerpen”;
- III)
Johannes Bosboom: “St. Sebastiaans te Brugge”;
- IV)
Emile Bernard: “Stadsgezicht”;
- V)
A.J. Offermans: “Zomer”;
- VI)
A.J. Offermans: “Winter”;
welke [eiser] sr. met haar heeft geruild in het kader van de meergenoemde eerste en tweede transactie af te geven aan [eisers], dan wel, indien [gedaagde] niet in staat is één of meerdere van die kunstwerken af te geven, het verschil in waarde in het eco-no-mische ver-keer van dat betreffende kunstwerk, respectievelijk die kunstwer-ken, aan [eisers] te ver-goe-den, als vastgesteld door de meergenoemde deskundige in zijn rapport van 30 april 2004, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart voor recht dat het beeld van Caius Spronken genaamd “Aaltol” eigendom is van [eisers];
vernietigt de koopovereenkomst (de derde transactie) met betrekking tot de volgende kunstwerken:
- I)
H. Maas: “Zittend jong vrouwelijk naakt op bed”
- II)
M.L. Fourment: “Breeduit zittende werkvrouw met handen op de bovenbenen”
- III)
M.L. Fourment: “Kussende man en vrouw”
- IV)
Klok regulator;
en ontzegt aan deze vernietiging geheel haar werking, onder oplegging aan [gedaagde] van de ver-plich-ting tot het betalen aan [eisers] van een bedrag van € 23.700,-- zijnde het door [eiser] sr. voor de verschillende kunstwerken te veel betaal-de – het verschil tussen de onder 2.6 vermelde verkoop-prijzen en de getaxeerde waardes – vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.542,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (2 mei 2002);
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van [eisers] gevallen en tot op heden begroot op:
kosten exploot € 77,56
vast recht € 975,00
deskundigenkosten € 595,00
salaris procureur € 4.240,50
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Van den Acker, De Kerpel-van de Poel, en De Kort, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT