Rb. 's-Gravenhage (vzr.), 03-06-2003, nr. KG03/514
ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9389
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Voorzieningenrechter)
- Datum
03-06-2003
- Zaaknummer
KG03/514
- LJN
AF9389
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9389, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 03‑06‑2003; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑06‑2003
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 3 juni 2003,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/514 van:
de stichting
Stichting Al Aqsa,
gevestigd te Heerlen, doch kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. R.G.E. de Vries,
advocaten mrs. M.N.R. Nasrullah en D.P. Lobato te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën en Ministerie van Buitenlandse Zaken),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.W.H. van Wijk.
1. Het verloop van de procedure
In de onderhavige zaak is tussen partijen op 13 mei 2003 een tussenvonnis gewezen. In het tussenvonnis is gedaagde gelast om binnen een week na de datum van het vonnis de voorzieningenrechter in kennis te stellen van de wijze waarop laatstgenoemde, vergezeld van de griffier, vertrouwelijk kennis kan nemen van de aan het ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ten grondslag liggende gegevens. Bij brief van 15 mei 2003 heeft gedaagde aan dit gebod gevolg gegeven. De voorzieningenrechter heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 21 mei 2003, ten kantore van de AIVD, van voornoemde gegevens kennis genomen. Het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten, de vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Wat deze onderdelen betreft wordt verwezen naar hetgeen terzake in voormeld tussenvonnis van 13 mei 2003 is overwogen.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. In navolging van hetgeen in het tussenvonnis van 13 mei 2003 is overwogen zal eerst de vraag worden beantwoord of gedaagde door de vaststelling en toepassing van de Sanctieregeling terrorisme 2003 onrechtmatig handelt jegens eiseres en het hem om die reden verboden moet worden aan die regeling nog verder uitvoering te geven.
3.2. De voorzieningenrechter komt, op grond van zijn onderzoek, tot het oordeel dat de bevindingen van de AIVD, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende draagvlak bieden voor de conclusie (van de AIVD) dat de gelden die eiseres in Nederland heeft ingezameld ten goede zijn gekomen aan organisaties die zijn gelieerd aan de (Palestijnse) islamitische beweging Hamas en voorts ook de conclusie kunnen rechtvaardigen dat meerdere van die (aan Hamas gerelateerde) organisaties geld ter beschikking stellen ten behoeve van het plegen respectievelijk faciliteren van terroristische activiteiten door Hamas.
3.3. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de AIVD op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de taak die hij op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft te vervullen is de voorzieningenrechter voorts evenmin gebleken.
3.4. Eiseres heeft nog betoogd dat, indien al moet worden aangenomen dat gedaagde met enkel de vaststelling en toepassing van de Sanctieregeling terrorisme 2003 niet onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, het onrechtmatig karakter van het handelen van gedaagde in ieder geval is gelegen in de omstandigheid dat gedaagde genoemde regeling heeft uitgevoerd zonder daarbij een voorziening te treffen die een einde maakt aan de situatie waarin eiseres zich thans bevindt. Dit betoog faalt. Dat eiseres als gevolg van de handelwijze van gedaagde schade heeft geleden, en nog lijdt, staat vast. Het zijn echter uitsluitend de gedragingen van eiseres zelf geweest die de schade hebben doen ontstaan en in de toekomst mogelijk tot verdere schade zullen leiden. De geleden en nog te lijden schade dient dan ook volledig aan eiseres te worden toegerekend.
3.5. Eiseres heeft er voorts nog op gewezen dat gedaagde (in de persoon van de Minister van Binnenlandse Zaken) in een eerder stadium, te weten in oktober 2002, in antwoord op vragen van leden van de Tweede Kamer te kennen heeft gegeven maatregelen tegen eiseres niet noodzakelijk te achten. Gedaagde heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt, en zulks blijkt ook uit de antwoorden op bedoelde kamervragen, dat het onderzoek van de AIVD zich op dat moment nog in een zodanig stadium bevond dat maatregelen tegen eiseres toen niet in de rede lagen, maar dat na intensivering van het onderzoek het treffen van dergelijke maatregelen niet uitgesloten werd.
3.6. Gezien het voorgaande moet de onder 3.1 geformuleerde vraag ontkennend worden beantwoord. Dit betekent dat de vorderingen van eiseres om gedaagde te verbieden alle aan eiseres toebehorende middelen te bevriezen, gedaagde te verbieden het verrichten van financiële diensten voor en ten behoeve van eiseres te beletten en gedaagde te verbieden derden te verbieden rechtstreeks dan wel middellijk middelen aan eiseres ter beschikking te stellen, moeten worden afgewezen.
3.7. Eiseres heeft voorts nog gevorderd dat het gedaagde wordt verboden de goede naam en eer van eiseres stelselmatig aan te tasten en hieraan ruchtbaarheid te geven. Eiseres heeft in dit verband gewezen op in diverse kranten verschenen berichten over de verdenkingen die gedaagde jegens eiseres koestert en in dit verband opgemerkt dat gedaagde de initiator is van deze berichten.
3.8. Voorzover in de door eiseres aangehaalde krantenberichten melding wordt gemaakt van de bevindingen van de AIVD over eiseres, geldt hetgeen hiervoor is overwogen over de gegrondheid van die bevindingen. Gedaagde heeft er voorts terecht op gewezen dat aan het uitvaardigen van een regeling als de Sanctieregeling terrorisme 2003 inherent is dat derden daarvan op de hoogte raken. Indien eiseres heeft bedoeld te betogen dat gedaagde, door diverse kranten te benaderen, onnodig ruchtbaarheid heeft gegeven aan hetgeen waarvan hij eiseres verdenkt, kan eiseres hierin niet worden gevolgd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de berichten in de verschillende kranten op instigatie van gedaagde zijn totstandgekomen. De vordering van eiseres op dit punt komt derhalve evenmin voor toewijzing in aanmerking.
3.9. De vordering tot schadevergoeding dient, nog daargelaten dat deze vordering niet van een onderbouwing is voorzien, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 en 3.8 is overwogen, ook te worden afgewezen.
3.10. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst de vorderingen af.
Veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 908,--, waarvan € 205,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
JB