HR, 09-09-2014, nr. 13/05123
ECLI:NL:HR:2014:2745
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-09-2014
- Zaaknummer
13/05123
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2745, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1737, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1737, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2745, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0352
Uitspraak 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Rechtsgeldige betekening oproeping betrokkene in h.b.? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.b.t. het feit dat aan een cassatieklacht over de betekening van een dagvaarding slechts gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheidden, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld. I.c. acht de HR het op grond van handtekeningen geplaatst op overgelegde kopieën van een ten name van betrokkene gesteld identiteitsbewijs en rijbewijs, welke overeenkomen met de handtekening die betrokkene blijkens de daarvan opgemaakte akte heeft gezet op de akte van aanzegging a.b.i. art. 435.1 Sv, aannemelijk dat de oproeping van betrokkene om te verschijnen op de tz. in h.b. niet in persoon is uitgereikt aan betrokkene. Dit brengt mee dat deze oproeping niet geldig betekend is.
Partij(en)
9 september 2014
Strafkamer
nr. S 13/05123 P
AGE/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2013, nummer 20/004224-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de oproeping in hoger beroep rechtsgeldig is betekend.
2.2.
Het Hof heeft tegen de ter terechtzitting in hoger beroep niet verschenen betrokkene verstek verleend. Bij de bestreden uitspraak heeft het Hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Het hof stelt vast dat veroordeelde niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur houdende grieven heeft ingediend en evenmin ter terechtzitting van 4 oktober 2013 mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven.
Het hof zal het door de veroordeelde ingestelde hoger beroep dan ook op grond van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk verklaren."
2.3.
Bij de stukken van het geding bevinden zich:
- een akte van uitreiking van de oproeping van de betrokkene om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep, welke inhoudt dat die oproeping op 4 september 2013 is uitgereikt aan de betrokkene in persoon en onder "Handtekening voor ontvangst" is voorzien van een handtekening;
- een akte van uitreiking, welke inhoudt dat op 20 januari 2014 een aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is uitgereikt aan de betrokkene in persoon en onder "Handtekening voor ontvangst" is voorzien van een handtekening.
2.4.
Vooropgesteld moet worden dat aan een cassatieklacht over de betekening van een dagvaarding of oproeping slechts gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheiden, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317).
2.5.
Namens de betrokkene is in cassatie gesteld dat de oproeping om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep niet aan hem in persoon is uitgereikt en dat hij niet degene is geweest die de akte van uitreiking heeft ondertekend. Daartoe zijn onder meer een kopie van een ten name van de betrokkene gesteld, op 19 mei 2010 afgegeven identiteitsbewijs en een kopie van een ten name van de betrokkene gesteld, op 9 juli 2007 afgegeven rijbewijs overgelegd. De op dit identiteitsbewijs en rijbewijs geplaatste handtekeningen komen overeen met de handtekening die de betrokkene blijkens de daarvan opgemaakte akte heeft gezet op de uitreiking van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv, maar niet met de handtekening die voorkomt op de akte van uitreiking van de oproeping van de betrokkene om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep.
2.6.
Op grond van het voorgaande acht de Hoge Raad het aannemelijk dat de oproeping van de betrokkene om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep niet in persoon is uitgereikt aan de betrokkene. Dit brengt mee dat deze oproeping niet geldig is betekend.
2.7.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verklaart de oproeping in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2014.
Conclusie 24‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Rechtsgeldige betekening oproeping betrokkene in h.b.? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.b.t. het feit dat aan een cassatieklacht over de betekening van een dagvaarding slechts gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheidden, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld. I.c. acht de HR het op grond van handtekeningen geplaatst op overgelegde kopieën van een ten name van betrokkene gesteld identiteitsbewijs en rijbewijs, welke overeenkomen met de handtekening die betrokkene blijkens de daarvan opgemaakte akte heeft gezet op de akte van aanzegging a.b.i. art. 435.1 Sv, aannemelijk dat de oproeping van betrokkene om te verschijnen op de tz. in h.b. niet in persoon is uitgereikt aan betrokkene. Dit brengt mee dat deze oproeping niet geldig betekend is.
Nr. 13/05123 P Zitting: 24 juni 2014 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 17 oktober 2013 de betrokkene bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv, in verbinding met art. 511g, tweede lid, Sv, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter in de Rechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 10 december 2012, waarbij de betrokkene op tegenspraak de verplichting is opgelegd tot betaling van een bedrag van € 14.000,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Namens de betrokkene is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ’s-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof heeft verzuimd te onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de betrokkene alsnog in de gelegenheid te stellen bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn, aangezien uit de stukken blijkt dat de betrokkene sinds 20 januari 2012 niet meer woonachtig was op het adres waar de “dagvaarding”1.is betekend en de handtekening voor ontvangst niet overeenkomt met de handtekening van de betrokkene.
4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Namens de betrokkene is op 13 december 2012 hoger beroep ingesteld tegen de op tegenspraak gewezen beslissing van de politierechter in de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 10 december 2012.2.De appelakte vermeldt als adres van de betrokkene [a-straat 1] in [woonplaats].3.
(ii) Een akte van uitreiking van de oproeping van de betrokkene in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2013 houdt in dat die oproeping op 29 augustus 2013 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Oost-Brabant, omdat van de betrokkene geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Voorts is op 29 augustus 2013 een afschrift van de oproeping in hoger beroep verzonden naar mr. Oerlemans, die zich (ook) in hoger beroep als raadsman van de betrokkene heeft gesteld.
(iii) De aan de oproeping in hoger beroep gehechte ID-staten SKDB betreffende de betrokkene van 30 augustus 2013 en 29 augustus 2013 houden in dat de betrokkene niet was gedetineerd, dat hij met ingang van 25 oktober 2012 niet stond ingeschreven in de GBA (“Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW)”), dat hij vanaf 20 januari 2012 tot 25 oktober 2012 in de GBA stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] in [woonplaats], dat hij vanaf 1 mei 2011 tot 20 januari 2012 in de GBA stond ingeschreven op het adres [c-straat 1] in [woonplaats] en dat hij vanaf 20 april 2010 tot 1 mei 2011 in de GBA stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [woonplaats].
(iv) Een tweede akte van uitreiking van de oproeping van de betrokkene in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2013 houdt in dat die oproeping op 4 september 2013 in persoon is uitgereikt aan de betrokkene op het in de appelakte vermelde adres van de betrokkene ([a-straat 1] in [woonplaats]). Deze akte van uitreiking is onder “handtekening voor ontvangst” voorzien van een handtekening. Op 29 augustus 2013 is ook een afschrift van deze oproeping verzonden naar mr. Oerlemans.
(v) Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2013 blijkt dat de betrokkene niet op die terechtzitting is verschenen en dat als raadsman van de betrokkene ter terechtzitting aanwezig was mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, die kenbaar maakte door de betrokkene niet te zijn gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren.4.Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat hij heeft geprobeerd telefonisch contact te krijgen met de betrokkene maar dat er niet werd opgenomen, dat hij tevens (drie) brieven heeft gestuurd naar het hem bekende adres van de betrokkene in [woonplaats] ([a-straat 1]) en naar een bekend adres in ’s-Hertogenbosch en dat hij ondanks dit alles geen contact heeft gekregen met de betrokkene. Nadat de voorzitter van het hof de wijze waarop de oproeping in hoger beroep is betekend heeft vastgesteld (zowel in persoon uitgereikt aan de betrokkene als uitgereikt aan de griffier), heeft het hof verstek verleend tegen de niet verschenen betrokkene.
(vi) Bij uitspraak van 17 oktober 2013 heeft het hof de betrokkene op de voet van art. 416, tweede lid, Sv, in verbinding met art. 511g, tweede lid, Sv, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De uitspraak van het hof vermeldt als adres van de betrokkene [a-straat 1] in [woonplaats].
5. Volgens de steller van het middel is de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep niet aan de betrokkene in persoon uitgereikt, nu de betrokkene niet degene is geweest die de akte van uitreiking heeft ondertekend. Ter staving van deze stelling zijn aan de cassatieschriftuur de volgende stukken gehecht:
(i) Een kopie van een ten name van de betrokkene gesteld rijbewijs met daarop de handtekening van de betrokkene.
(ii) Een kopie van een ten name van de betrokkene gestelde identiteitskaart met daarop de handtekening van de betrokkene.5.
(iii) Een kopie van het proces-verbaal van verhoor van de betrokkene door de politie op 5 april 2011. Dit proces-verbaal bestaat uit negen pagina’s, terwijl op acht van die pagina’s de handtekening van de betrokkene staat.6.
6. Aan een klacht over de betekening van de oproeping in hoger beroep kunnen in cassatie slechts gegevens ten grondslag worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheiden, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld.7.
7. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (onder meer) overeenkomstig art. 588, eerste lid, onder b, sub 1º, Sv rechtsgeldig is betekend. Het hof heeft dit oordeel kennelijk gebaseerd op de omstandigheid dat uit de - hiervoor onder 4 sub iv weergegeven - akte van uitreiking blijkt dat de oproeping op 4 september 2013 in persoon aan de betrokkene is uitgereikt.
8. Uit de aan de cassatieschriftuur gehechte - hiervoor onder 5 weergegeven - stukken, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld en die bovendien grotendeels blijken uit de stukken van het geding, kan het volgende worden afgeleid. De op het rijbewijs van de betrokkene geplaatste handtekening en de op de identiteitskaart van de betrokkene geplaatste handtekening komen overeen met de handtekeningen die de betrokkene blijkens het proces-verbaal van politie heeft gezet onder zijn op 5 april 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring. Deze handtekeningen komen echter niet overeen met de handtekening die voorkomt op de akte van uitreiking van de oproeping in hoger beroep, inhoudende dat deze op 4 september 2013 in persoon aan de betrokkene is uitgereikt.
9. Gelet op het voorgaande acht ik het aannemelijk dat het niet de betrokkene is geweest die op 4 september 2013 heeft getekend voor ontvangst van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep en dat de oproeping derhalve niet in persoon is uitgereikt aan de betrokkene. Daardoor rijst het ernstige vermoeden dat het oordeel van het hof dat de oproeping in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, op een onjuiste feitelijke grondslag berust. De Hoge Raad kan de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.8.
10. Ten overvloede merk ik op dat aan de vaststelling dat de oproeping in hoger beroep niet rechtsgeldig is betekend, niet afdoet dat de oproeping tevens op 29 augustus 2013 is uitgereikt aan de griffier. Die oproeping voldoet immers niet aan alle vereisten van art. 588, eerste lid, onder b, sub 3º, Sv. Nu de ID-staat SKDB betreffende de betrokkene van 29 augustus 2013 inhoudt dat de betrokkene niet was gedetineerd en dat hij met ingang van 25 oktober 2012 niet stond ingeschreven in de GBA, is aan de zogenaamde VIP-controle voldaan. Uit de stukken van het geding blijkt evenwel dat van de betrokkene een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. De appelakte vermeldt immers een adres dat niet kon worden aangemerkt als een oud, intussen achterhaald GBA-adres van de betrokkene, aangezien de betrokkene ten tijde van het instellen van het hoger beroep op 13 december 2012 niet op dit adres stond ingeschreven in de GBA (op die datum had de betrokkene geen GBA-adres).
11. Het middel slaagt.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑06‑2014
De betrokkene is op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 december 2012 samen met zijn raadsman (mr. Oerlemans) verschenen.
Dit adres staat ook vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg. De betrokkene heeft dit adres tevens opgegeven bij zijn eerste verhoor door de politie op 5 april 2011. Ten tijde van dit verhoor stond de betrokkene op dit adres ingeschreven in de GBA.
Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt niets in waaruit kan volgen dat de niet gemachtigde raadsman de gelegenheid heeft gehad om te klagen over de betekening van de oproeping in hoger beroep. Het moet er daarom voor worden gehouden dat hij die gelegenheid niet heeft gehad. Dat betekent dat in cassatie kan worden geklaagd over de betekening van die oproeping. Vgl. HR 2 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2446, rov. 3.2 en HR 5 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8360, NJ 2007/339, rov. 3.2.
Een kopie van de identiteitskaart van de betrokkene is tevens opgenomen in de aan de aanzegging in cassatie gehechte ID-staat SKDB betreffende de betrokkene van 16 januari 2014, die zich bij de stukken van het geding bevindt.
Het proces-verbaal van politie van 5 april 2011 bevindt zich ook bij de stukken van het geding.
Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Schalken, rov. 3.42.
Vgl. HR 13 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5790, rov. 3 en 4, HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU1647, rov. 4 en HR 12 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004: AQ8808, NJ 2004/644, rov. 3 en 4. Anders HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8787, rov. 2 (in die zaak waren in cassatie geen stukken overgelegd ter ondersteuning van de stelling dat de appeldagvaarding in afwijking van de vermelding in de akte van uitreiking niet in persoon zou zijn uitgereikt).