Hof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2014, nr. ks 21-008382-13
ECLI:NL:GHARL:2014:5114, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
26-06-2014
- Zaaknummer
ks 21-008382-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:5114, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑06‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:169, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 26‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Het hof heeft in de zogenaamde 'zwembadmoord' te Marum een verdachte wegens medeplegen van moord en diefstal in vereniging, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren. Bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf heeft het hof ten nadele van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de moord het karakter van een koelbloedige liquidatie draagt: er is sprake van een zogenoemde huurmoord, verdachte is de initiator geweest en heeft enkel en alleen ter zelfverrijking het leven van een ander welbewust opgeofferd. Op grond van het voorgaande acht het hof de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf (18 jaren) onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-008382-13
Uitspraak d.d.: 26 juni 2014
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2013 met parketnummer 18-830521-12 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegemeente] op [1968],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juni 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 26 september 2013 en 10 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 (medeplegen van moord) en 2 (diefstal in vereniging) ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1:hij op of omstreeks 10 juli 2012, in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen die [slachtoffer] een kogel in de borstkas, althans in het lichaam, geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] op of omstreeks 10 juli 2012 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen die [slachtoffer] een kogel in de borstkas, althans in het lichaam, geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welk door [medeverdachte] begaan strafbaar feit verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2012 tot en met 10 juli 2012 in de gemeente [gemeente2], althans in de provincie Overijssel, en/of in de provincie(s) Friesland en/of Groningen, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid, (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en), immers heeft verdachte (zakelijk samengevat)
- die [medeverdachte] benaderd en vervolgens aan die [medeverdachte] medegedeeld dat hij (verdachte) een klus voor hem ([medeverdachte]) had en/of dat een man (zijnde het slachtoffer [slachtoffer]) zijn vrouw/vriendin mishandelde en/of dat die man (in opdracht van die mishandelde vrouw en/of het slachtoffer zijn zwager - de broer van die vrouw-) om het leven gebracht moest worden
en/of
- die [medeverdachte] gevraagd om het slachtoffer te doden en/of
- die [medeverdachte] 20.000,- euro of 15.000,- euro, althans een (aanzienlijk) geldbedrag in het vooruitzicht gesteld en/of
- die [medeverdachte] (een) foto('s) van het slachtoffer verstrekt en/of
- die [medeverdachte] een of meer vuurwapens en/of munitie voor die wapens verstrekt en/of
- die [medeverdachte] gegevens omtrent het signalement en/of kleding van het slachtoffer en/of de gang van het slachtoffer naar het zwembad, waar hij (regelmatig) zwom, verstrekt en/of
- die [medeverdachte] in [plaats] het huis, waar het slachtoffer woonde, en/of de plaats, alwaar eerder vermeld delict diende plaats te vinden, en/of het zwembad getoond en/of
- die [medeverdachte] (overeenkomstig een tevoren met die [medeverdachte] gemaakte afspraak) vervoerd naar en/of van de auto die [medeverdachte] als vervoersmiddel heeft gebruikt naar en van de plaats in de nabijheid van vermeld delict;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] op of omstreeks 10 juli 2012 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen die [slachtoffer] een kogel in de borstkas, althans in het lichaam, geschoten, ten gevolge voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2012 tot en met 10 juli 2012 in de gemeente [gemeente2], althans in de provincie Overijssel, en/of in de provincie(s) Friesland en/of Groningen, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft door:
- die [medeverdachte] (een) foto('s) van het slachtoffer te verstrekken en/of
- die [medeverdachte] een of meer vuurwapens en/of munitie voor die wapens te verstrekken en/of
- die [medeverdachte] gegevens omtrent het signalement en/of kleding van het slachtoffer en/of de gang van het slachtoffer naar het zwembad, waar hij (regelmatig) zwom, te verstrekken en/of
- die [medeverdachte] in [plaats] het huis waar het slachtoffer woonde, en/of de plaats, alwaar eerder vermeld delict diende plaats te vinden, en/of het zwembad te tonen en/of
- die [medeverdachte] (overeenkomstig een tevoren met die [medeverdachte] gemaakte afspraak) te vervoeren naar en/of van de auto die [medeverdachte] als vervoermiddel heeft gebruikt naar en van de plaats in de nabijheid van vermeld delict;
2:hij op of omstreeks 3 juli 2012 in de gemeente [gemeente3] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op/vanaf een terrein aan de [straat] te [plaats2] heeft weggenomen een auto (merk [automerk], gekentekend [kenteken]), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer raadsman
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan voldoende wettig bewijs. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat een bewezenverklaring niet enkel kan berusten op de belastende verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte]. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] als onbetrouwbaar aangemerkt moeten worden nu [medeverdachte] “een motief zou kunnen hebben” om een ander uit de wind te houden en daarom jegens verdachte belastende verklaringen af te leggen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft geconstateerd dat voor de verklaringen van [medeverdachte] op verschillende punten, hieronder nader te noemen, steunbewijs voorhanden is.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd zijn er geen aanwijzingen dat [medeverdachte] de schuld op verdachte afschuift om zichzelf en/of een ander vrij te pleiten. [medeverdachte] heeft immers in de eerste plaats zichzelf ernstig belast.
Voor de suggestie van de raadsman dat [medeverdachte] een motief heeft om verdachte ten onrechte te belasten, namelijk angst van [medeverdachte] voor de werkelijke mededader, ziet het hof geen aanknopingspunten. Deze suggestie van de raadsman is ook niet met feitelijkheden onderbouwd. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het tegendeel van wat de raadsman heeft gesteld. Daaruit komt het beeld naar voren dat verdachte en [medeverdachte] voor, tijdens en ook na de moord goede vrienden waren. De beide mannen trokken veel met elkaar op en [medeverdachte] heeft verklaard dat hij verdachte zag als een broer. Van omstandigheden die afbreuk zouden kunnen doen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] is het hof ook overigens niet gebleken. Het hof acht die verklaring derhalve betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij op 10 juli 2012, rond zeven uur in de ochtend in [gemeente], [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Volgens [medeverdachte] heeft hij dit gedaan op verzoek van verdachte tegen betaling van bijna € 15.000,-. Omtrent de gang van zaken op de ochtend van de moord blijkt uit [medeverdachte] verklaringen, kort gezegd, dat hij - nadat hij het slachtoffer had beschoten - naar de vluchtauto (de [automerk], met op (o.a.) de achterkant het woord '[woord]') is gerend en daarmee naar de afgesproken parkeerplaats is gereden. Verdachte, die in de buurt van het schietincident in een groene [automerk] in een zijweggetje stond te wachten op [medeverdachte], is volgens [medeverdachte] achter hem aangereden naar dit parkeerterrein.
Nadat [medeverdachte] op dit parkeerterrein volgens afspraak de [automerk] in brand had gestoken (waarbij hij gewond is geraakt en brandwonden in zijn gezicht heeft opgelopen) is hij naar zijn zeggen bij verdachte in de groene [automerk] gestapt en zijn ze naar een carpoolplaats in [plaats3] gereden. Daar is [medeverdachte] overgestapt in een grijs/zwarte [automerk], die ze hier tevoren hadden geparkeerd, waarna ze beiden naar de woning van [medeverdachte] in [gemeente2] zijn gereden. Volgens [medeverdachte] was hij rond 9.00 uur thuis en kwam [verdachte] tien minuten na hem in de woning.
Deze verklaring van [medeverdachte] vindt bevestiging in verklaringen van onafhankelijke getuigen.
Getuige Buitenhuis werd op 10 juli 2012 omstreeks 07.00 uur op de [straat] te [gemeente] gepasseerd door een auto die met hoge snelheid reed. Deze auto was paarsachtig van kleur, had het model van een [automerk] en op de achterkant van deze auto stond in goudkleurige Chineesachtige letters het woord '[woord]'. Deze auto reed met hoge snelheid het viaduct over de A7 op. Vanuit een doodlopend zijstraatje zag deze getuige vervolgens een groenkleurige [automerk] station, type [type] aan komen rijden. Deze [automerk] reed met hoge snelheid achter de [automerk] aan. Wanneer deze getuige later rookpluimen ziet en gaat kijken, ziet hij de eerder genoemde [automerk] op een parkeerterrein in brand staan.
Getuige [getuige1] stond op 10 juli 2012 kort na 7.00 uur op de carpoolplaats bij [plaats3] te wachten. Hij zag toen een donkergekleurde [automerk] stationcar aan komen rijden waarin twee personen zaten. Een van deze personen stapte uit de auto. De getuige zag dat deze persoon een tatoeage in zijn nek had. (Opmerking Hof: verdachte [medeverdachte] heeft een tatoeage in zijn nek.) Nadat deze persoon was uitgestapt en hij nog iets uit de auto had gepakt, was deze persoon, volgens [getuige1], naar een reeds geparkeerd staande eveneens donkergekleurde [automerk] gelopen en was ingestapt, waarna beide [automerk]’s weg reden.
De verklaringen van [medeverdachte] dat het de persoon van verdachte is die bij de moord op [slachtoffer] betrokken is, vinden voorts bevestiging in het navolgende:
Zowel [medeverdachte] als de getuigen Buitenhuis en [getuige1] verklaren over [automerk]'s die zijn gebruikt bij het wegvluchten na de moord. Verdachte beschikte over een grijze/zwarte [automerk] en had ook een groene [automerk] tot zijn beschikking die hij, zo blijkt uit zijn eigen verklaring, in de periode dat de moord is gepleegd heeft geleend van [getuige3].
Getuige [getuige2], de vriendin van verdachte [medeverdachte], heeft verklaard (en daarmee de verklaring van [medeverdachte] bevestigd) dat [medeverdachte] op dinsdagochtend 10 juli 2012 rond negen uur 's ochtends thuis kwam. Volgens [getuige2] had [medeverdachte] zijn jas niet uitgedaan en was kort nadat [medeverdachte] thuis was gekomen ook verdachte bij hen in de woning aangekomen. Bij het zien van het verbrande gezicht van [medeverdachte] vroeg hij slechts aan [medeverdachte]: ”Gaat het?”.
In dit verband merkt het hof op - evenals de rechtbank - dat een dergelijke uitlating kan worden gezien als daderwetenschap, nu een reactie met de woorden “gaat het?” past bij iemand die al op de hoogte is van het feit dat [medeverdachte] gewond is. Dit vooral nu de brandwonden in het gezicht van [medeverdachte] aanzienlijk moeten zijn geweest aangezien [getuige2] daarover heeft verklaard dat [medeverdachte] 'zijn kop kapot had' en hij met dit verbrande hoofd de kinderen niet uit school wilde halen.
Ter zitting van het hof d.d. 12 juni 2014 heeft verdachte beweerd dat hij die ochtend om half negen, dus voordat hij in de woning van [medeverdachte] kwam, al contact met [medeverdachte] had gehad op het parkeerterrein voor de woning van [medeverdachte]. Hij zou toen al de verwondingen in het gezicht van [medeverdachte] hebben gezien, en wist hier derhalve al vanaf toen hij later - omstreeks twintig over negen - in de woning van [medeverdachte] kwam en [medeverdachte] nogmaals zag. Dit zou zijn reactie met de woorden “gaat het?”, in het bijzijn van [getuige2], kunnen verklaren, aldus verdachte.
Verdachte heeft hierover verder verklaard dat hij om half negen die ochtend de (grijs/zwarte) [automerk] bij [medeverdachte] heeft opgehaald en daarmee naar [plaats4] is gereden. Omdat [medeverdachte] wel een auto wilde gebruiken die dag heeft verdachte in [plaats4] een rode [automerk] geleend en is daarmee teruggereden naar de woning van [medeverdachte] in [gemeente2]. Om twintig over negen was verdachte voor de tweede maal die ochtend bij [medeverdachte] en is hij in de woning van [medeverdachte] geweest. [medeverdachte] zou verdachte daarna, in de rode [automerk], terug gebracht hebben naar [plaats4].
Het hof acht de uitleg van verdachte dat hij die ochtend tweemaal in korte tijd bij de woning van [medeverdachte] is geweest niet geloofwaardig. Over deze - in de visie van het hof onlogische en omslachtige - gang van zaken heeft verdachte voor het eerst op de zitting in hoger beroep expliciet verklaard, terwijl hij eerder, zowel bij de politie als op de zitting in eerste aanleg, op dit punt is bevraagd en hierover andersluidende verklaringen heeft afgelegd.
Daar komt bij dat deze verklaring van verdachte niet past bij die van [getuige2], inhoudende dat [medeverdachte] die dag rond negen uur pas voor het eerst thuis kwam en niet reeds om half negen.
Ook de reactie van verdachte wanneer de politie hem voor het eerst voorhoudt dat hij volgens [medeverdachte] de opdrachtgever van de moord is, getuigt naar het oordeel van het hof van daderwetenschap. Terwijl hem dan nog geen details zijn verteld over deze moord, en hij zelf heeft verklaard niets over de moord te hebben vernomen uit de media, is zijn reactie op de in zijn richting geuite beschuldiging: 'Dus ik heb tegen [medeverdachte] gezegd schiet die man maar dood'. Verdachte wist dus blijkbaar dat het om een schietpartij ging. De uitleg van verdachte dat hij meteen aan een schietpartij dacht, omdat hij bij een moord automatisch denkt aan het schieten met een pistool, acht het hof niet plausibel.
Tot slot heeft verdachte geen sluitend alibi voor de ochtend van 10 juli 2012. Zijn aanvankelijke verklaring dat hij die ochtend naar het zwembad in [plaats4] was geweest bleek na onderzoek van de politie niet te kloppen.
De daaropvolgende verklaring van verdachte dat hij de nacht van 9 op 10 juli 2012 heeft doorgebracht in de woning van zijn (ex)vriendin [ex-vriendin], waarna zij samen op 10 juli 2012 ’s morgens tussen 8.15 en 8.30 uur naar [gemeente2] zijn gereden is in eerste instantie enkele malen met een grote mate van stelligheid door [ex-vriendin] weersproken. Zij heeft pas ter terechtzitting in eerste aanleg op 26 september 2013 iets anders verklaard, namelijk dat zij niet meer weet of verdachte die nacht bij haar in huis heeft geslapen.
[ex-vriendin] heeft toen ook aangegeven dat ze is benaderd door [getuige4] die haar op verzoek van verdachte vanuit de penitentiaire inrichting (P.I.), een doos overhandigde met daarin onder andere de door haar bij de politie afgelegde verklaringen. Hierbij werd gezegd dat [ex-vriendin] deze verklaringen nog maar eens moest nalezen. Deze verklaring van [ex-vriendin] wordt door [getuige4] bevestigd. [getuige4] is een aantal keren bij verdachte in de P.I. geweest en verdachte heeft hem toen verzocht naar [ex-vriendin] te gaan. [getuige4] verwoordde het op 8 mei 2013 bij de politie aldus: '[verdachte] heeft mij gisteren ook weer verzocht om naar [ex-vriendin] te gaan. Zodat [ex-vriendin] haar verklaring kan herzien'. In het licht hiervan acht het hof deze bijstelling van [ex-vriendin] van haar eerder bij de politie afgelegde verklaringen niet geloofwaardig.
De verklaringen van verdachte over zijn bezigheden die ochtend vinden derhalve geen bevestiging in andere verklaringen of onderzoeksbevindingen.
Concluderend is het hof van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] voldoende steun vinden in het overig te bezigen bewijsmateriaal, zodat er bij veroordeling van verdachte geen sprake is van schending van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Uit de eventueel later op te maken bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] opzet op de dood van het slachtoffer hadden. Alle voorbereidende en uitvoerende handelingen waren gericht op de dood van [slachtoffer]. Tevens kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat zij handelden met voorbedachte raad. Al weken vóór 10 juli 2012 waren zij begonnen met het treffen van voorbereidingen, zoals het stelen van een auto om die bij de moord te gebruiken, het voorverkennen van de situatie in [plaats], het aanschaffen van wapens en het zich voorzien van informatie over het slachtoffer. Zij waren voor 10 juli 2012 zelfs al enkele malen in [plaats] geweest met de bedoeling om de moord daadwerkelijk te plegen. Dat lukte toen niet, onder invloed van externe factoren. Verdachte en zijn medeverdachte hebben dan ook voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich te beraden op hun voorgenomen besluit om [slachtoffer] te doden, om na te denken over de betekenis en gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] handelden in nauwe en bewuste samenwerking. Er was sprake van een rolverdeling: verdachte is degene die het plan heeft uitgedacht, informatie en middelen heeft verschaft aan medeverdachte [medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte] vlak voor en vlak na het neerschieten van [slachtoffer] heeft vervoerd, terwijl [medeverdachte] verantwoordelijk is geweest voor de fatale uitvoeringshandelingen.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte zich samen met mede-verdachte [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord.
Overweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof overweegt met betrekking tot de diefstal van de [automerk] dat uit de eventueel later in de aanvulling op dit arrest te vermelden bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich hieraan, samen met medeverdachte [medeverdachte], eveneens schuldig heeft gemaakt.
Uit de aangifte blijkt dat deze auto is ontvreemd van het bedrijventerrein van [bedrijf] in [plaats2] tussen 3 juli 2012 te 17:30 uur en 4 juli 2012 om 10:00 uur. Deze auto is dezelfde auto als die uitgebrand is aangetroffen op het parkeerterrein in [plaats5] op de ochtend van de moord. Medeverdachte [medeverdachte] heeft erkend dat hij deze auto heeft weggenomen bij een autobedrijf in [plaats2], op aanwijzingen van verdachte. Uit de verklaring van [medeverdachte] valt af te leiden dat deze auto is gestolen op 3 juli 2012. Verdachte zou deze auto, aldus [medeverdachte], diezelfde middag daar al hebben zien staan op het bedrijventerrein. Verdachte had gezien dat de sleutels in deze auto zaten en ook dat het toegangshek open was. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] vindt bevestiging in de gegevens van het telefoonverkeer van het telefoonnummer dat in gebruik is bij verdachte. Uit deze gegevens blijkt dat verdachte op 3 juli 2012 om 16:43 uur in de buurt was van de [straat] te [plaats2]. De [straat] is vlakbij de [straat] gelegen, waar het autobedrijf van [slachtoffer2] is gevestigd. De uitkomsten van het hiervoor genoemde onderzoek zijn vastgelegd in een proces-verbaal d.d. 17 januari 2013. Dit maakt dat [medeverdachte] deze informatie (nog) niet tot zijn beschikking had op het moment dat hij op 29 augustus 2012 hierover heeft verklaard.
Het hof acht de verklaring van verdachte, dat hij op die dag waarschijnlijk om een andere reden toevallig in de buurt is geweest van deze omgeving, niet geloofwaardig.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van de tenlastegelegde feiten waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1
primair:hij op 10 juli 2012 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen die [slachtoffer] een kogel in de borstkas geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:hij op 3 juli 2012 in de gemeente [gemeente3], tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een terrein aan de [straat] te [plaats2] heeft weggenomen een auto (merk [automerk], gekentekend [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer2] of [bedrijf].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer].
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn in de vroege ochtend van 10 juli 2012 naar [gemeente] gereden. Men was op de hoogte van het feit dat het latere slachtoffer ’s ochtends vroeg rond zeven uur ging zwemmen. [medeverdachte] heeft zich in de buurt van het zwembad in de bosjes verstopt en op het moment dat het nietsvermoedende slachtoffer langsfietste is hij door [medeverdachte] neergeschoten. Het slachtoffer is hierdoor ter plekke overleden. Hierna zijn de beide verdachten gevlucht.
Hoewel het hof door het stilzwijgen van verdachte geen inzicht heeft kunnen krijgen in de achtergrond van deze moord, kan op grond van de voorbereidingen en de uitvoering van deze levensberoving van [slachtoffer], wel worden vastgesteld dat het hier gaat om een kennelijk goed voorbereide, kille, afrekening, waarbij verdachte een grote rol heeft gespeeld. Het slachtoffer is op klaarlichte dag, midden op straat, geliquideerd.
Toen de moord op 10 juli 2012 plaatsvond, waren er meerdere personen op straat
die daardoor getuige zijn geweest van een zeer beangstigende situatie. Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt ook dat dit gebeuren veel impact heeft gehad op de omstanders. Twee getuigen van dit incident hebben hulp gehad van slachtofferhulp en één getuige heeft een bezoek moeten brengen aan de huisarts. De huisarts heeft bij deze getuige vastgesteld dat er sprake is van een posttraumatische stress syndroom en heeft medicijnen voorgeschreven.
Het hof is van oordeel dat verdachte een grote rol heeft gespeeld in de moord en ziet hem als de initiator. Hij is, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, de opdrachtgever van de moord, hij heeft een plan van aanpak bedacht, de wapens geleverd, informatie verstrekt, heeft samen met [medeverdachte] een auto gestolen om bij de moord als vluchtauto te gebruiken, is samen met [medeverdachte] op voorverkenning gegaan en hij heeft [medeverdachte] – nadat het slachtoffer vermoord was – geholpen bij het vluchten. Verdachte is hierbij zeer berekenend te werk gegaan. Verdachte heeft ook toen hij werd geconfronteerd met de bekennende verklaringen van [medeverdachte] en andere onderzoeksbevindingen volgehouden niets met de moord te maken te hebben. Dat verdachte geen inzicht heeft willen geven in zijn motieven, maakt het onbegrip voor de moord en daarmee het verdriet voor de nabestaanden des te groter. Door verdachtes handelen blijven de familie en vrienden van het slachtoffer niet alleen achter met een groot gemis en veel verdriet, maar bij hen bestaat ook veel onbegrip en onduidelijkheid over het motief van de moord, waardoor de verwerking van het verlies van het slachtoffer verder wordt bemoeilijkt.
Moord behoort tot de ernstige delicten in het Wetboek van Strafrecht. Volgens artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter voor moord een levenslange gevangenisstraf of tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren opleggen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 juni 2014 waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het strafdossier en ter terechtzitting heeft kunnen blijken.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf heeft het hof ten nadele van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde het karakter van een koelbloedige liquidatie draagt: er is sprake van een zogenoemde huurmoord, verdachte is de initiator geweest en hij heeft enkel en alleen ter zelfverrijking
het leven van een ander welbewust opgeofferd. Voor het hof staat vast dat verdachte (in ieder geval) een bedrag van € 15.000,- heeft ontvangen.
Op grond van het voorgaande acht het hof de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten. Het hof zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren. Het hof acht die straf passend en geboden. Oplegging van die straf is aangewezen, zowel uit oogpunt van vergelding als uit oogpunt van beveiliging van de maatschappij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 289, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 26 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.